Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3594

Datum uitspraak2007-09-14
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4223 WSF
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht, kan bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten geen rekening worden gehouden.


Uitspraak

06/4223 WSF Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [A. te B.] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 mei 2006, kenmerk 05/1053 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep) Datum uitspraak: 14 september 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2007. Appellant is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema. II. OVERWEGINGEN Bij brief van 22 januari 2005 heeft appellant de IB-Groep verzocht hem per 1 maart 2000 te registreren als niet samenwonend met een partner. Hij heeft daarbij verwezen naar zijn brief van 12 mei 2000, waarin hij heeft vermeld dat er een wijziging in zijn persoonlijke omstandigheden had plaatsgevonden, namelijk niet samenwonend per 1 april 2000. De IB-Groep heeft dit verzoek opgevat als het verzoek om de partnergegevens te verwijderen uit de draagkrachtbeschikkingen betreffende de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003. Het verzoek is afgewezen bij besluit van 15 maart 2005. Bij besluit van 26 mei 2005 (het bestreden besluit) heeft de IB-Groep het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 maart 2005 onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat niet is gebleken van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden. Immers het feit dat appellant sinds maart/april 2000 niet meer samenwoont, was zowel bij appellant als bij de IB-Groep reeds in 2000 bekend. Hangende het beroep bij de rechtbank is de IB-Groep alsnog aan appellant tegemoetgekomen wat betreft de terugbetalingsjaren 2002 en 2003; de verlenging van de aflossingsduur die was opgelegd wegens het buiten aanmerking laten van het inkomen van de partner is met betrekking tot die jaren ongedaan gemaakt. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen de weigering om de partnerregistratie bij de vaststelling van de draagkracht over de jaren 2002 en 2003 te verwijderen gegrond verklaard, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, het primaire besluit van 15 maart 2005 in zoverre herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en bepaald dat de IB-Groep het griffierecht aan appellant vergoedt. Appellant heeft in hoger beroep als nieuw feit aangevoerd dat hij reeds in het peiljaar 1998 niet meer samenwoonde met een partner. Hij heeft daarbij verwezen naar een door de IB-Groep in de procedure bij de rechtbank ingezonden schermprint alsmede naar een bij zijn hoger beroepschrift gevoegde kopie van een 'formulier Draagkrachtmeting 2000'. De IB-Groep heeft er in haar verweerschrift op gewezen dat appellant in de schermprint iets anders leest dan er staat en dat appellant het formulier Draagkrachtmeting 2000, waarvan hij nu een kopie overlegt, nooit heeft ingediend, althans dat het niet door de IB-Groep ontvangen is. De Raad overweegt dat appellants stelling dat hij reeds in 1998 niet samenwoonde met een partner wat er ook zij van de geloofwaardigheid van die stelling in het kader van de onderhavige hoger beroepsprocedure geen doel kan treffen, reeds omdat nieuwe feiten ingevolge artikel 4:6 van de Awb bij de aanvraag moeten worden vermeld. Met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht, kan bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten geen rekening worden gehouden. Het hoger beroep treft bijgevolg geen doel. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2007. (get.) J. Janssen. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. TM