Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3603

Datum uitspraak2007-09-13
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers377273 / KG ZA 07-1545 (SR/EM)
Statusgepubliceerd


Indicatie

De voorzieningenrechter te Amsterdam heeft bij vonnis van 13 september 2007 aan een man een straatverbod rond een school opgelegd. De man had een leerkracht tijdens de schoolpauze, in het bijzijn van de leerlingen, buiten kennis geslagen. Hij is hiervoor veroordeeld door de politierechter. Leerkracht en leerlingen zijn sedertdien angstig. Onder de gegeven omstandigheden, waarbij in aanmerking wordt genomen dat het verbod niet op onacceptabele wijze ingrijpt in de bewegingsvrijheid van de man, is het straatverbod opgelegd voor het lopende schooljaar.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht, voorzieningenrechter zaaknummer / rolnummer: 377273 / KG ZA 07-1545 (SR/EM) Vonnis in kort geding van 13 september 2007 in de zaak van de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE AMSTERDAM (STADSDEEL ZEEBURG), zetelend te Amsterdam, eiseres bij dagvaarding van 20 augustus 2007, procureur: mr. E.A. Minderhoud, tegen [gedaagde], wonende te Amsterdam, gedaagde, procureur: mr. W.J.E. Hendriks. Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] worden genoemd. De procedure Ter terechtzitting van 5 september 2007 heeft de Gemeente gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. De feiten De Gemeente is bestuurder van de openbare basisschool “[naam basisschool]” (verder de basisschool) aan de [adres] te Amsterdam. [gedaagde] is woonachtig aan de [adres] te Amsterdam, welke straat in de nabijheid van de basisschool is gelegen. Op 19 april 2007 was een leerkracht van de basisschool tezamen met 40 leerlingen aanwezig op een plein gelegen aan de [adres] te Amsterdam en grenzend aan het [plantsoen]. [gedaagde] heeft de leerkracht in het bijzijn van de leerlingen buiten kennis geslagen. De leerkracht heeft op 20 april 2007 bij de politie Amsterdam-Amstelland (verder de politie) aangifte gedaan ter zake mishandeling en bedreiging. De politie heeft proces-verbaal van de aangifte opgemaakt. Voor zover voor deze procedure van belang luidt het proces-verbaal: “(...) Wat ik erg beangstigend vind is dat die man daar gewoon op het plein kan rondlopen. Ik weet zeker dat de kinderen van de school bang zullen zijn om op het plein te gaan spelen. Zowel tijdens de schooltijd maar ook daarbuiten. (...)” [gedaagde] is op 23 april 2007 door de politie aangehouden. De politie heeft op 25 april 2007 twee getuigen gehoord, van wie zij de verklaringen heeft vastgelegd in een proces-verbaal. Voor zover voor deze procedure van belang luiden de respectieve processen-verbaal: “(...) Ik ben erg geschrokken van wat er gebeurd is. Ik voel me niet meer veilig op het schoolplein en durf eigenlijk niet meer met de kinderen op het schoolplein te zijn. Helemaal omdat de man hier in de buurt woont ben ik bang dat de man ons eerdaags weer komt bedreigen. (...)” “(...) Ik schrok enorm en was bang. De agressie van de man was echt gericht op [naam] (voorzieningenrechter: de leerkracht) maar, ik durfde niet in te grijpen omdat ik bang was dat de man mij of de kinderen dan iets aan zou doen. Ik zag dat de man vervolgens wegliep. Ik hoorde dat hij nog schreeuwde dat hij voor niemand bang was en dat we de politie maar moesten bellen. (...)” [gedaagde] is bij vonnis van 28 juni 2007 door de politierechter te Amsterdam veroordeeld wegens mishandeling van de leerkracht. [gedaagde] is een gevangenisstraf opgelegd van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Verder is [gedaagde] de bijzondere voorwaarde opgelegd om zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van Reclassering Nederland, zolang deze dit nodig acht. Het geschil De Gemeente vordert -samengevat- [gedaagde] te verbieden zich gedurende een jaar na betekening van dit vonnis te begeven binnen een straal van 200 meter van de basisschool, alsmede op het gehele [plantsoen] voor zover dit niet binnen een straal van 200 meter van de basisschool ligt, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met machtiging van de Gemeente, zo [gedaagde] voornoemd verbod overtreedt, de naleving daarvan door [gedaagde] af te dwingen, zo nodig met behulp van de sterke arm. De Gemeente vordert alles onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure. De Gemeente legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] een leerkracht van de basisschool heeft bedreigd en mishandeld. [gedaagde] is voor deze handelingen veroordeeld door de politierechter te Amsterdam. De mishandelde leerkracht is een werkneemster van de Gemeente, zodat het handelen van [gedaagde] onrechtmatig jegens de Gemeente is. Daarnaast is het de plicht van de Gemeente, als bestuurder van de basisschool, de veiligheid van de leerlingen en leerkrachten te waarborgen en te voorkomen dat haar werknemers schade lijden in de uitoefening van hun werkzaamheden. Gelet op de aard en de ernst van het delict, het feit dat [gedaagde] tot op heden geen excuses heeft gemaakt voor zijn handelen, alsmede zijn justitieel verleden, vreest de Gemeente dat [gedaagde] zich niet zal onthouden van agressief en/of anderszins onrechtmatig gedrag jegens de werknemers en de leerlingen van de basisschool. De Gemeente vordert derhalve een straatverbod met dwangsom. [gedaagde] was tot en met 21 augustus 2007 gedetineerd. Met het oog op de vrijlating van [gedaagde] op korte termijn en het naderende einde van de schoolvakantie heeft de Gemeente een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vordering. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, op welk verweer hierna bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan. De beoordeling Een straatverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen. [gedaagde] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de Gemeente niet ontvankelijk is, omdat zij rauwelijks heeft gedagvaard. De Gemeente had eerst contact met hem op moeten nemen en hem moeten vragen waartoe hij zelf bereid was. Het verweer faalt. Anders dan [gedaagde] lijkt te betogen bestaat in het Nederlands procesrecht geen algemeen beginsel dat eerst overleg dient te worden gevoerd alvorens tot dagvaarding in kort geding wordt overgegaan en stelt de wet op het niet voeren van voorafgaand overleg geen sanctie, in het bijzonder niet de sanctie van niet-ontvankelijkheid. Wel kan rauwelijks dagvaarden tot gevolg hebben dat de kosten van de dagvaarding niet ten laste van de gedaagde worden gebracht wanneer de rauwelijks gedagvaarde partij na dagvaarding aan de vordering voldoet. In het onderhavige geschil is de dagvaarding op 20 augustus 2007 aan [gedaagde] betekend, zodat hij voldoende gelegenheid had om aan de vordering in der minne te voldoen door zelf contact met de Gemeente op te nemen en voorstellen te formuleren. Dit heeft hij evenwel niet gedaan. Dat de Gemeente, zoals [gedaagde] nog ter zitting heeft aangevoerd, niet de verhinderdata van zijn procureur heeft gevraagd leidt evenmin tot niet-ontvankelijkheid van de Gemeente. De wet stelt niet de eis dat voorafgaand aan het dagvaarden van een partij in kort geding de verhinderdata van deze partij dan wel diens procureur worden gevraagd. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat niet de Gemeente, maar de benadeelde (de leerkracht) de vordering dient in te stellen. Het verweer wordt aldus begrepen dat de gestelde onrechtmatigheid zich niet tegen de Gemeente direct heeft gericht en de Gemeente derhalve geen belang heeft bij haar vordering. Ook dit verweer faalt. Voorop wordt gesteld dat het handelen van [gedaagde] niet alleen onrechtmatig is jegens de leerkracht, maar ook jegens de basisschool die als werkgever ook zelf schade lijdt als gevolg van het handelen van [gedaagde]. Gelet op haar stelling dat zij bestuurder is van de basisschool wordt de dagvaarding aldus begrepen dat de Gemeente haar vordering namens de basisschool heeft ingesteld. Aan [gedaagde] kan wel worden toegegeven dat de Gemeente beter de vordering had kunnen instellen in haar hoedanigheid van bestuurder. Onder de huidige omstandigheden wordt geconcludeerd dat de Gemeente belang heeft bij het gevraagde verbod. [gedaagde] heeft betwist dat de Gemeente een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat, indien de Gemeente voorafgaand aan de dagvaarding in kort geding contact met hem had opgenomen, partijen onderlinge afspraken hadden kunnen maken. Daarnaast bestaat voor de Gemeente de mogelijkheid om op grond van de Gemeentewet door de burgemeester een bevel aan [gedaagde] te laten geven om zich niet op of in de buurt van de basisschool te begeven. Het verweer wordt verworpen. Duidelijk is immers dat het handelen van [gedaagde] zeer ingrijpend is geweest voor de leerkracht en de leerlingen. Verder heeft de Gemeente onbetwist gesteld dat zowel de leerkracht als de leerlingen zich door het voorval zeer angstig voelen, welke stelling steun vindt in de hiervoor onder 2.3. en 2.5. aangehaalde processen-verbaal. Gelet op deze omstandigheden, alsmede de omstandigheden dat [gedaagde], zoals ter zitting is gebleken, sinds 27 augustus 2007 niet langer gedetineerd is en de schoolvakantie is geëindigd heeft de Gemeente een spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening. Aan het vorenstaande kan niet afdoen dat [gedaagde] zich thans op het standpunt stelt dat partijen onderling afspraken hadden kunnen maken. Als [gedaagde] deze mening was toegedaan, dan bestond, gelet op de termijn tussen het moment van dagvaarden en de datum waartegen hij is gedagvaard, voor hem de mogelijkheid zelf voorstellen te formuleren. Dit heeft hij niet gedaan. Gelet op het vorenstaande behoeft het verder door [gedaagde] op dit punt aangevoerde geen behandeling. Met betrekking tot de vraag of [gedaagde] een straatverbod moet worden opgelegd dient een belangenafweging te worden gemaakt. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd is voor toewijzing van de voorziening niet vereist dat sprake is van een stelselmatigheid van het onrechtmatig handelen. Voldoende is de aanwezigheid van een reële dreiging van toekomstig handelen van [gedaagde]. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de leerkracht buiten kennis heeft geslagen, waarvoor hij door de politierechter is veroordeeld. Verder heeft de Gemeente onbetwist gesteld dat [gedaagde] een justitieel verleden heeft waarbij steeds geweld van de zijde van [gedaagde] in het spel is geweest. Uit voornoemde omstandigheden volgt dat een reële dreiging van toekomstig handelen van [gedaagde] aanwezig is. De Gemeente heeft verder onbetwist gesteld dat de leerkrachten van de school alsmede de leerlingen door het voorval angstig zijn geworden. Gelet op voormelde omstandigheden, alsmede de ernst van de kwestie (het slaan van een leerkracht in het bijzijn van leerlingen) en de omstandigheid dat het gevraagde straatverbod niet dusdanig ingrijpend is dat [gedaagde] op onacceptabele wijze in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, is de gevraagde voorziening toewijsbaar. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat de Gemeente niet heeft vermeld waar de straal van 200 meter begint en waar zij eindigt. Om die reden zal het gebied waarvoor het verbod voor [gedaagde] om zich daarin te bevinden dan wel op te houden zal gelden worden bepaald zoals in het dictum te vermelden en aangegeven op de aan dit vonnis gehechte plattegrond. De vordering tot het bepalen van een dwangsom wordt als onbetwist toegewezen, met dien verstande dat zij wordt gematigd zoals hierna te vermelden. Gelet op de aard van het verbod zal geen maximering van de totaal te verbeuren dwangsommen plaatsvinden. Anders dan de Gemeente heeft gevorderd zal het verbod, in verband met de eisen van proportionaliteit, worden opgelegd voor een periode ingaand op de datum van betekening van dit vonnis tot en met 1 augustus 2008 (ongeveer het lopende schooljaar). Om executiegeschillen te voorkomen wordt het verbod ook voor de weekenden en schoolvakanties gegeven, alsmede voor de uren buiten de reguliere schooluren. Het is immers zeer wel mogelijk dat ook in deze perioden activiteiten op de school plaatsvinden. Het zou te veel differentiatie vergen om de momenten dat er niemand op school is of kan komen van het verbod uit te zonderen. [gedaagde] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op: - dagvaardingskosten EUR 84,31 - vast recht EUR 251,-- - salaris procureur EUR 816,-- ----------------- Totaal EUR 1.151,31 De beslissing De voorzieningenrechter verbiedt [gedaagde] zich vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot en met 1 augustus 2008, op enig moment, te begeven naar en/of zich te bevinden in het gebied dat wordt omgrensd door de straten [adres] (vanaf de [adres]) tot en met de [adres], [adres] (vanaf de [adres]) tot en met het [plantsoen], [adres] (vanaf de [adres]) tot en met het [plantsoen], [adres] (vanaf de [adres]) tot en met de [adres], [adres] (vanaf de [adres]) tot en met de [adres], [adres] (vanaf de [adres]) tot en met de [adres], [adres] (vanaf de [adres]) tot en met de [adres], [adres] (vanaf de [adres]) tot en met de [adres], voornoemde straten daarbij inbegrepen (zie aangehechte plattegrond), alsmede het gehele [plantsoen] (zie aangehechte plattegrond) op straffe van een dwangsom van EUR 200,-- voor iedere overtreding van dit verbod en met machtiging van de Gemeente om het verbod zonodig te doen naleven met behulp van de sterke arm; veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 1.151,31; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2007.?