Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3616

Datum uitspraak2007-08-09
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/632
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zaaizaad- en plantgoedwet 2005


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 06/632 9 augustus 2007 11050 Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, gemachtigde: mr. P. Stehouwer, advocaat te Leeuwarden, tegen (de Commissie van Beroep inzake Keuringen van) de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (Stichting NAK), gemachtigde: mr. A.S.H. Kroon, werkzaam bij de Stichting NAK. 1. De procedure Bij uitspraak van 8 september 2005 heeft de Commissie van Beroep inzake Keuringen van de Stichting NAK (hierna: Commissie) beslist op het (administratief) beroep van appellant tegen het besluit van de Stichting NAK tot afwijzing van zijn verzoek om (de uitslag van) de op 20 juli 2005 op zijn bedrijf gehouden keuring ongeldig te verklaren. Op 10 oktober 2005 is die beslissing op schrift gesteld. Appellant heeft tegen die uitspraak, overeenkomstig hetgeen daarin is vermeld, bij een op 10 oktober 2005 ingekomen beroepschrift beroep ingesteld bij de rechtbank te Groningen (hierna ook: de rechtbank). Bij brief van 11 oktober 2005 heeft de Stichting NAK de rechtbank verzocht in de gelegenheid te worden gesteld als belanghebbende aan het geding deel te nemen. Op 3 november 2005 heeft de rechtbank van de Commissie een verweerschrift ontvangen, waarna appellant bij brief van 4 november 2005 de gronden van het beroep heeft aangevuld. Op 2 december 2005 heeft de rechtbank van de Commissie een aanvullend verweerschrift ontvangen. Bij schrijven van 20 juli 2006 heeft de Stichting NAK zich in de plaats van de Commissie als verweerster gesteld en verweer gevoerd. Bij brief van 3 augustus 2006, door het College ontvangen op 4 augustus 2006, heeft de rechtbank het beroep ter behandeling doorgezonden naar het College en daarbij de stukken toegezonden. Op 27 maart 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij appellant, vergezeld van zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de Stichting NAK zijn verschenen. Vervolgens is het onderzoek in de zaak gesloten. Bij beslissing van 9 mei 2007 heeft het College het onderzoek in de zaak heropend. Van de Stichting NAK is op 3 juli 2007 een reactie ontvangen op een aantal bij griffiersbrief van 13 juni 2007 door het College geformuleerde vragen. Appellant heeft hierop bij brief van 12 juli 2007 gereageerd. Nadat partijen desgevraagd aan het College hebben bericht geen behoefte te hebben aan een nadere behandeling ter zitting, is het onderzoek in de zaak opnieuw gesloten. 2. De wettelijke regeling Op 1 februari 2006 is ingevolge het besluit van 24 januari 2006 (Stb. 2006, 41) de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 (Stb. 2005, 184, hierna ook: de nieuwe wet) in werking getreden. Op grond van artikel 95 van de nieuwe wet is met haar inwerkingtreding de Zaaizaad- en Plantgoedwet (hierna ook: de oude wet) ingetrokken. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet zijn de in verband met het bepaalde in artikel 88, aanhef en onder 2°, sub e en g, van de oude wet ingestelde Raden van Beroep en de Commissie van Beroep inzake Keuringen van de Stichting NAK opgehouden te bestaan. In de oude wet was niet voorzien in bestuursrechtelijke rechtsbescherming tegen (na - administratief - beroep genomen) besluiten van evengenoemde instanties. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht hebben (de sectoren bestuursrecht van) rechtbanken zich bevoegd verklaard te oordelen over daartegen ingesteld beroep, welk oordeel door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep is bevestigd (o.m. uitspraken ABRS van 18 juni 1998, 15 februari 1999 en 19 januari 2005, onderscheidenlijk te vinden in , LJN ZF3385, AN5890 en AS3176). Ingevolge artikel 86 van de nieuwe wet staat tegen een op grond daarvan genomen besluit beroep open bij het College. 3. Het standpunt van partijen Om hierna te vermelden redenen komt het College niet toe aan een beoordeling van de inhoud van de zaak, zodat de standpunten van partijen beperkt worden weergegeven. Appellant heeft het standpunt ingenomen dat het College niet bevoegd is op het beroep te beslissen. Verweerster heeft zich terzake gerefereerd aan het oordeel van het College. 4. Beoordeling Vaststaat dat het bestreden besluit is genomen op grond van de oude Zaaizaad- en plantgoedwet. Nadat de (administratieve) beroepsprocedure bij de Commissie van Beroep inzake Keuringen was afgesloten, is onder de werking van de oude wet beroep ingesteld bij de rechtbank, die ten tijde van belang de bevoegde rechter was. Bij gebreke van anders luidend overgangsrecht is hierin door de inwerkingtreding van de nieuwe wet geen verandering gekomen. Gelet op het vorenstaande dient het beroep door de rechtbank Groningen als de bevoegde rechter te worden afgehandeld. Het College zal zich in verband hiermee met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:70, eerste lid, aanhef en onder a, Awb onbevoegd verklaren en het beroep met toepassing van 6:15, eerste lid, Awb ter (verdere) behandeling doen doorzenden naar genoemde rechtbank. Een en ander leidt tot de volgende beslissingen. 5. De beslissing Het College: - verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen; - draagt de griffier op het beroep door te zenden aan de rechtbank te Groningen; - bepaalt dat het door appellant betaalde griffierecht ad € 138,-- (zegge: honderdenachtendertig euro) aan hem wordt terugbetaald. Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. J.L.W. Aerts en mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2007. w.g. M.A. van der Ham w.g. A. Bruining