Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3659

Datum uitspraak2007-08-09
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/46
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 07/46 9 augustus 2007 20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellante van een tuchtuitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector (hierna: tuchtgerecht), kenmerk C. 1. De procedure Bij brief van 21 december 2006 heeft het tuchtgerecht appellante afschrift toegezonden van zijn uitspraak van dezelfde datum. Bij brief van 22 januari 2007, ingekomen ter griffie van het College op 23 januari 2007, heeft appellante beroep ingesteld tegen de tuchtuitspraak. Bij brief van 16 februari 2007 heeft de secretaris van het tuchtgerecht de stukken als bedoeld in artikel 33 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 doen toekomen aan de griffier van het College. Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 juni 2007. Het standpunt van appellante is toegelicht door D in zijn hoedanigheid van vennoot van appellante. Van de zijde van het Productschap Pluimvee en Eieren is voor het verstrekken van inlichtingen verschenen mr. R.B.R. Henke. 2. De grondslag van het geschil In de op 11 november 1999 door het Bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren vastgestelde Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 (PBO blad 2000, nr. 9, hierna:Verordening) is onder meer het volgende bepaald: "Artikel 1 In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…) 15. vleeskuikenbedrijf: inrichting die wordt gebruikt voor het houden van vleeskuikens; (…). Artikel 4 1. Iedere ondernemer is verplicht elk koppel pluimvee te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de in de Bijlage, onderdeel a., bedoelde schadelijke micro-organismen. (…). Artikel 10 (…) 2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel (…), 4, (…) worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld. 3. De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in lid 1 (het College leest: lid 2) zijn: (…) b. een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd; (…). Bijlage Lijst van de in artikel 4 (…) bedoelde schadelijke micro-organismen a. Salmonella : Salmonella spp., d.w.z. alle typen Salmonella; (…)” Het eveneens op 11 november 1999 door voormeld Bestuur vastgestelde Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 (hierna: Besluit) luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "Artikel 4 1. Bij het afleveren van een koppel vleeskuikens dient dat koppel op de wijze als omschreven in Bijlage II en III bemonsterd te zijn. 2. Het onderzoek op aanwezigheid van Salmonella vindt plaats vanaf de leeftijd van 21 dagen. Indien de vleeskuikens worden afgeleverd voordat zij de leeftijd van 34 dagen hebben bereikt mag de monstername eerder plaatsvinden. De uitslag van het onderzoek is 14 dagen geldig, te rekenen vanaf de datum van afgifte van de uitslag door het laboratorium. De uitslag dient minimaal 48 uur voor aflevering aan de slachterij te worden doorgegeven. (…)" 3. Het berechtingsrapport Het berechtingsrapport, op 21 april 2006 opgemaakt door H.J.G. Altena, controleur bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten, heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud: “(…) Desgevraagd en mede aan de hand van de aan mij ter beschikking gestelde gegevens zag ik, relatant, dat er op bedoeld vleeskuikenbedrijf in de periode van 27 december 2004 tot en met 26 september 2005, 11 keer vleeskuikens waren opgezet in de stallen 1, 2, 3, 4 en 5, welke vervolgens weer voor de slacht waren afgeleverd. (…) Betrokkene kon desgevraagd niet aantonen dat een deel van de koppels, welke op 27 en 28 december 2004, 22 en 23 februari 2005, 13 en 14 juni 2005 en 9 augustus 2005 waren opgezet, maximaal 14 dagen voor aflevering was bemonsterd en onderzocht op de aanwezigheid van Salmonella. Derhalve was niet voldaan aan de verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 4 lid 1 van de Verordening jo. Artikel 4 lid 2 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999. (…)” 3. De bestreden tuchtuitspraak Bij de bestreden tuchtuitspraak heeft het tuchtgerecht onder meer het volgende overwogen: “Het tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van D, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer E, het volgende strafbare feit heeft plaatsgevonden: Het nalaten van een tweewekelijks onderzoek op de aanwezigheid van Salmonella, uiterlijk twee weken voor het afleveren van de slachtkuikens. In totaal is acht keer de termijn van veertien dagen overschreden. Dit levert op: Een achttal overtredingen van artikel 4, lid 1 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999.” Ter zake heeft het tuchtgerecht een geldboete van € 1500,00 waarvan € 750,00 voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaar. 4. Het standpunt van appellante Appellante heeft in haar beroepschrift en ter zitting ter ondersteuning van het beroep, zakelijk weergegeven, het volgende tegen de bestreden tuchtuitspraak aangevoerd. De Verordening is voor de praktijk een verouderd instrument geworden. De veertien dagentermijn is inmiddels achterhaald. Als kuikens de leeftijd van 28 dagen hebben bereikt dient appellante als ondernemer een mestcontrole uit te voeren dan wel uit te laten voeren. Deze mestmonsters worden vervolgens naar het laboratorium gezonden voor onderzoek. De uitslag van het onderzoek heeft een beperkte geldigheidsduur van veertien dagen. Binnen deze veertien dagen moeten de kuikens vervolgens aan de slachterij ter slachting worden aangeboden. In de praktijk komt echter dikwijls voor dat slachterijen eisen stellen aan het gewicht van de te slachten kuikens. Daardoor moet appellante de kuikens soms een paar dagen langer houden om aan het gevraagde gewicht te kunnen voldoen. Het gevolg hiervan is dat het kan voorkomen dat de geldigheidstermijn van de reeds uitgevoerde mestcontrole verlopen is. Appellante ziet het nut er niet van in om de kuikens na het verloop van de geldigheidsdatum van de mestcontrole de kuikens nogmaals aan een mestcontrole te onderwerpen. Dit brengt extra kosten met zich en dat is overbodig aangezien de kuikens op de slachterij tijdens het slachtproces worden onderworpen aan een nekvelcontrole, die nauwkeuriger is dan de mestcontrole. Door deze nekvelcontrole is de Salmonella status immer bekend geweest, ook in de periode van overtreding. Appellante wenst met zo min mogelijk kosten haar kuikens gezond te houden en een tweede mestcontrole draagt daar niet toe bij. Appellante acht haar werkwijze effectiever en goedkoper dan de werkwijze overeenkomstig de Verordening. De opgelegde geldboete staat in geen verhouding tot de gemaakte overtredingen. 5. De reactie van het Productschap In reactie op het beroepschrift heeft de vertegenwoordiger van het Productschap ter zitting van het College gesteld dat de regels voor de gehele keten gelden. Per schakel dient er een ingangscontrole en een uitgangscontrole plaats te vinden. Een slachterij heeft de verplichting om logistiek te slachten. Op de slachterij dient te worden voorkomen dat Salmonella besmette koppels in aanraking komen met niet Salmonella besmette koppels. Derhalve is het noodzaak de status van het mestmonster 48 uur van tevoren aan de slachterij door te geven. In het geval dat de status van het mestmonster positief is dienen de Salmonella besmette koppels aan het einde van de dag te worden geslacht. Deze procedure geldt eveneens wanneer de status van het mestmonster niet bekend is of wanneer de uitslag van het mestmonster nog niet ontvangen is. Het achterwege laten van de 48 uurs melding indien de uitslag van het onderzoek is verlopen zou voor de slachterijen tot grote logistieke problemen leiden. 6. De beoordeling van het geschil Het College stelt voorop dat hetgeen door appellante is aangevoerd geen betwisting inhoudt van hetgeen door het tuchtgerecht bewezen is verklaard, namelijk dat appellante niet aan kon tonen dat de koppels steeds maximaal veertien dagen voor de aflevering ter slacht waren bemonsterd en onderzocht op de aanwezigheid van Salmonella. Het College gaat er daarom van uit dat de grieven van appellante zich richten tegen de opgelegde tuchtrechtelijke maatregel. Met betrekking tot de hoogte van de opgelegde geldboete is het College van oordeel dat deze in verhouding staat tot de ernst van de gepleegde feiten. In dit verband overweegt het College met het tuchtgerecht dat het van groot belang is dat een ieder binnen de pluimveesector zich houdt aan de regels met betrekking tot de bestrijding van Salmonella, zulks in het belang van de volksgezondheid. Dat de Salmonella status op de slachterij bekend is, beschouwt het College niet als een verzachtende omstandigheid, aangezien de werking van het systeem van bestrijding van Salmonella afhangt van de naleving van de voorschriften door alle ketenpartners. Appellante heeft door het nalaten van een onderzoek op de aanwezigheid van Salmonella, uiterlijk twee weken voor het afleveren van de slachtkuikens, een groot risico genomen, uitsluitend om kosten te besparen. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van het College een geldboete als opgelegd. Daarbij neemt het College in aanmerking dat het tuchtgerecht blijkens de richtlijnen voor boete-oplegging die het hanteert een aanmerkelijke hogere boete had kunnen opleggen, maar dit niet heeft gedaan. Het tuchtgerecht heeft de omstandigheid dat appellante niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en de omvang van het bedrijf van appellante zijn bij de overwegingen omtrent de hoogte van de boete en het voorwaardelijk op te leggen gedeelte van de geldboete betrokken. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtuitspraak, alsmede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. 7. De beslissing Het College: - verklaart het beroep ongegrond; Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. C.M. Wolters en mr. A.J.C. de Moor- van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2007. w.g. M.A. Fierstra w.g. S. van Noordt