Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3663

Datum uitspraak2007-08-09
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/83
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 07/83 9 augustus 2007 20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant van een uitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector (hierna: tuchtgerecht), van 21 december 2006, kenmerk C en D. 1. De procedure Bij brief van 21 december 2006 heeft het tuchtgerecht appellant afschrift toegezonden van even vermelde uitspraak. Deze uitspraak is gewezen na verzet tegen de uitspraak van het tuchtgerecht, bij verstek gedaan op 24 oktober 2006. Bij brief van 19 januari 2007, ingekomen ter griffie van het College op 1 februari 2007, heeft appellant beroep ingesteld tegen de uitspraak. Bij brief van 22 februari 2007 heeft de secretaris van het tuchtgerecht de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 juni 2007. Appellant is niet ter zitting verschenen. Van de zijde van het Productschap Pluimvee en Eieren is voor het verstrekken van inlichtingen verschenen mr. R.B.R. Henke. 2.2. De grondslag van het geschil In de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 is in de artikelen 2 en 4 onder meer het volgende bepaald: “Artikel 2 1. De tuchtrechtelijke maatregelen in de zin van artikel 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, die op overtreding van verordeningen van een bedrijfslichaam kunnen worden gesteld, zijn: (…) b. geldboete; (…) Artikel 4 1. Het bedrag van de geldboete is ten minste € 2,- en ten hoogste € 4500,-. (…) 3. De geldboete kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd.” In de op 11 november 1999 door het Bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren vastgestelde Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 is onder meer het volgende bepaald: "Artikel 1 In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…) 15. vleeskuikenbedrijf: inrichting die wordt gebruikt voor het houden van vleeskuikens; (…) Artikel 2 1. Ondernemers zijn, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, verplicht: (…) l. drinkwater van een eigen bron in combinatie met een gesloten drinkwatersysteem, drinkwater van een eigen bron en drinkwater van het openbare waterleidingnet in combinatie met een open drinkwatersysteem jaarlijks door een erkende instantie, welke door de Voorzitter is aangewezen en werkt volgens een door het Bestuur vastgesteld protocol, te laten onderzoeken en de onderzoeksresultaten twee jaar te bewaren. Het Bestuur kan bij besluit nadere regels stellen ten aanzien van vorenbedoeld onderzoek. Wanneer de uitslag van het drinkwateronderzoek niet voldoet aan een door het Bestuur vastgestelde norm dan dient de ondernemer de door het bestuur vastgestelde maatregelen te nemen; (…) Artikel 3 1. Iedere ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent is, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, verplicht onmiddellijk na het ontruimen van een stal waarin hij een koppel pluimvee heeft gehouden, de in die stal aanwezige mest en strooisel te verwijderen en na afvoer van de mest en strooisel de betreffende stal grondig te reinigen. (…) 3. Iedere ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent is verplicht na het reinigen en ontsmetten, als bedoeld in het eerste lid, een hygiëne-onderzoek te laten uitvoeren door een erkende instantie. De uitslag van dit onderzoek dient te voldoen aan de norm dat door het Bestuur bij besluit zal worden vastgesteld. 4. Het is een ondernemer die een vleeskuikenbedrijf uitoefent, in afwijking van het derde lid, toegestaan tweemaal per jaar een hygiëne-onderzoek na het reinigen en ontsmetten uit te laten voeren, indien de uitslag van het hygiëne-onderzoek, als bedoeld in het derde lid, voldoet aan de door het Bestuur vastgestelde norm. De in de voorgaande zin bedoelde vrijstelling vervalt indien de uitslag van het hygiëne-onderzoek niet voldoet aan de norm. (…) Artikel 4 1. Iedere ondernemer is verplicht elk koppel pluimvee te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de in de Bijlage, onderdeel a., bedoelde schadelijke micro-organismen. 2. Iedere ondernemer die een vleeskuikenbedrijf uitoefent is verplicht twee maal per jaar een koppel vleeskuikens bij vertrek van zijn bedrijf te onderzoeken op de aanwezigheid van de in de Bijlage, onderdeel b. bedoelde schadelijke micro-organismen. Vanaf een door het Bestuur vast te stellen datum dient de ondernemer het in de vorige zin bedoelde onderzoek bij elk koppel uit te voeren. (…) 7. Het Bestuur kan regels stellen omtrent de wijze van bemonstering en het tijdstip waarop de bemonstering dient plaats te vinden. (…) Artikel 6 1. Indien een besmetting met de in de Bijlage bedoelde schadelijke micro-organismen bij een koppel pluimvee is vastgesteld dient, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, de ondernemer die en pluimveebedrijf uitoefent, op wiens bedrijf het betreffende koppel zich bevindt, onmiddellijk na het ontruimen van de stal waarin hij dat koppel heeft gehouden, de betreffende stal grondig te reinigen en te ontsmetten. (…) 3. Na het reinigen en ontsmetten, als bedoeld in het eerste lid, is de ondernemer verplicht een onderzoek op de aanwezigheid in de stal van de in de Bijlage onderdeel a. bedoelde schadelijke micro-organismen uit te laten voeren door een erkende instantie. Het Bestuur kan nadere regels stellen omtrent het tijdstip waarop de in de vorige zin bedoelde onderzoek dient plaats te vinden. (…) Artikel 10 (…) 2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2,3,4 (…) 6 (…) worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld. 3. De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in lid 2 zijn: (…) b. een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd; (…) Artikel 11 1. De Voorzitter is bevoegd, op aanvraag, ontheffing te verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en aan zodanige ontheffing voorschriften te verbinden, alsmede deze onder beperkingen te verlenen. 2. Het Bestuur kan vrijstelling verlenen aan ondernemers danwel aan een groep van te onderscheiden categorieën ondernemers en aan een zodanige vrijstelling beperkingen en/of voorschriften verbinden. Bijlage Lijst van de in artikel 4 en artikel 6 bedoelde schadelijke micro-organismen a. : Salmonella : Salmonella spp., d.w.z. alle typen Salmonella; b. : Campylobacter: Campylobacter spp., d.w.z. alle typen Campylobacter; (…).” Het eveneens op 11 november 1999 door voormeld Bestuur vastgestelde Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "Artikel 4 1. Bij het afleveren van een koppel vleeskuikens dient dat koppel op de wijze als omschreven in Bijlage II en III bemonsterd te zijn. 2. Het onderzoek op aanwezigheid van Salmonella vindt plaats vanaf de leeftijd van 21 dagen. Indien de vleeskuikens worden afgeleverd voordat zij de leeftijd van 34 dagen hebben bereikt mag de monstername eerder plaatsvinden. De uitslag van het onderzoek is 14 dagen geldig, te rekenen vanaf de datum van afgifte van de uitslag door het laboratorium. De uitslag dient minimaal 48 uur voor aflevering aan de slachterij te worden doorgegeven. (…) Artikel 6 1. In het geval dat in een stal bij een koppel vleeskuikens een besmetting met Salmonella is aangetoond dient de stal te worden onderzocht op de aanwezigheid van Salmonella. (…)”. 2. Het berechtingsrapport V05035 Het berechtingsrapport, op 11 juli 2005 opgemaakt door A.C.J.M. Vugs, controleur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten, heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud: "(…) Ik stelde vast dat bedoeld bedrijf drinkwater betrok van een eigen bron. Desgevraagd en mede aan de hand van de aan mij ter beschikking gestelde gegevens zag ik, relatant, dat er in de periode van 8 januari 2004 tot en met 28 oktober 2004, 6 keer vleeskuikens zijn opgezet in de hokken 1 en 2, welke vervolgens weer voor de slacht zijn afgeleverd. (…) Bij onderzoek werd op 24 november 2004 in de stallen 1 en 2 vastgesteld dat er een Salmonellabesmetting had plaatsgevonden. Salmonella is een schadelijke micro-organisme als bedoeld in de bijlage aanhef onder a. van de Verordening. Desgevraagd kon betrokkene aan mij het navolgende niet tonen: - dat er jaarlijks een drinkwateronderzoek door een erkende instantie is uitgevoerd; - dat in de periode van 8 januari 2004 tot en met 25 maart 2005, twee maal een koppel vleeskuikens bij vertrek van zijn bedrijf was onderzocht op de aanwezigheid van de in de Bijlage van de Verordening, onderdeel b. bedoelde schadelijke micro-organismen, Campylobacter. Op 2 januari 2004 is voor het laatst een Campylobacteronderzoek uitgevoerd; - dat de vleeskuikens niet binnen de toegestane veertien dagen voor aflevering waren bemonsterd en onderzocht op de schadelijke micro-organismen, Salmonella; - dat een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen was uitgevoerd door een erkende instantie na de geconstateerde Salmonellabesmetting en nadat de stallen waren gereinigd en ontsmet voor de opzet van nieuwe kuikens; Derhalve heeft betrokkene niet voldaan aan de verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 2 lid 1 onder l, artikel 4 lid 1 en 2 en artikel 6 lid 3 van de Verordening, gelet op artikel 4 lid 1 en 2 en artikel 6 lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999. (…)”. 2a. Het berechtingsrapport V06063 Het berechtingsrapport, op 9 juni 2006 opgemaakt door A.C.J.M. Vugs, controleur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten, heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud: “(…) Ik sprak aldaar met een persoon aan wie ik mij in functie bekend maakte en die ik met het doel van mijn komst in kennis stelde. Deze persoon verklaarde mij E te zijn, hierna te noemen betrokkene. Desgevraagd en mede aan de hand van de aan mij ter beschikking gestelde gegevens zag ik, relatant, dat er in de periode van 23 december 2004 tot en met 17 januari 2006, 7 keer vleeskuikens zijn opgezet in de hokken 1 en 2, welke vervolgens weer voor de slacht zijn afgeleverd. (…) Bovengenoemde koppels waren bemonsterd en onderzocht op de aanwezigheid van de schadelijke micro-organismen, Salmonella, zijnde een schadelijke micro-organisme als bedoeld in de bijlage aanhef onder a. van de Verordening, hierna te noemen Salmonella. Bij onderzoek werden op 24 januari 2005, 11 mei 2005 en 31 oktober 2005 in de hokken 1 en 2, Salmonellabesmettingen vastgesteld. Desgevraagd kon betrokkene aan mij het navolgende niet tonen: - dat in het jaar 2005 het drinkwater van eigen bron door een erkende instantie is onderzocht; - dat in bovengenoemde periode minimaal 2 hygiëne-onderzoeken in de stallen waren uitgevoerd, nadat de stallen gereinigd en ontsmet waren; - dat het koppel dat op 1 december 2005 in de hokken 1 en 2 was opgezet, maximaal veertien dagen voor aflevering was bemonsterd en onderzocht op de aanwezigheid van Salmonella; - dat in bovengenoemde periode in de hokken 1 en 2, twee maal een koppel vleeskuikens bij vertrek van zijn bedrijf was onderzocht op de aanwezigheid van de in de bijlage van de Verordening, onderdeel b. bedoelde schadelijke micro-organismen, Campylobacter; - dat door een erkende instantie een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen was uitgevoerd, na de geconstateerde Salmonellabesmettingen op 11 mei 2005 en 31 oktober 2005 en nadat de stallen 1 en 2 waren gereinigd en ontsmet voor de opzet van nieuwe kuikens respectievelijk 27 mei 2005 en 1 december 2005. Derhalve was niet voldaan aan de verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 2 lid 1 onder l, artikel 3 lid 4, 2 volzin 2 punt, artikel 4 lid 1 en 2 en artikel 6 lid 3 van de Verordening, jo. artikel 4 lid 2 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999. (…)” Bij verstek gewezen uitspraak d.d. 24 oktober 2006 heeft het tuchtgerecht de verweten gedragingen bewezen geacht op grond van de inhoud van de berechtingsrapporten en de daarin opgenomen verklaringen van appellant. De overtredingen zijn door het tuchtgerecht als ernstig en zeer ernstig aangemerkt en het tuchtgerecht heeft bij wijze van oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel een geldboete van € 3.300, waarvan € 825 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een geldboete van € 2.850 opgelegd. Hiertoe heeft het tuchtgerecht onder meer het volgende overwogen: “Op basis van de berechtingsrapporten V05035 en V06063 stelt het Tuchtgerecht vast dat het bedrijf van betrokkene een herhaaldelijk besmet bedrijf is. Voorts blijkt uit de recidivestaat dat betrokkene kennelijk een onzorgvuldige bedrijfsvoering heeft. Gezien de veelvuldige waarschuwingen met betrekking tot het niet naleven van de voorschriften acht het Tuchtgerecht het feit dat betrokkene diverse belangrijke onderzoeken in het kader van het “Plan van Aanpak”is vergeten onaanvaardbaar. Met betrekking tot de nagelaten halfjaarlijkse Campylobacteronderzoeken merkt het Tuchtgerecht op dat de controleperiodes, genoemd in de berechtingsrapporten met de nummers V05035 en V06063 een overlap kennen van 23 december 2004 tot 25 maart 2005. Derhalve dient te worden vastgesteld dat in de controleperiode, bedoeld in berechtingsrapport met nummer V05035 het Campylobacteronderzoek tenminste twee keer en in de tweede controleperiode, bedoeld in berechtingsrapport nummer V06063, tenminste één keer had moeten worden uitgevoerd. Gezien het complex van overtredingen dat bij de inspecties van 25 maart 2005 en 19 april 2006 is geconstateerd, heeft het Tuchtgerecht besloten terzake van de respectievelijke feitencomplexen elk één geldboete op te leggen. Met betrekking tot de op 25 maart 2005 geconstateerde overtredingen is een geldboete opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, gelet op het feit dat betrokkene blijkens het berechtingsrapport sedert september 2001 geen bedrijfscontrole meer had gehad. Bij de vaststelling van de strafmaat is tevens rekening gehouden met de omvang van het bedrijf van betrokkene.” Appellant heeft bij brief d.d. 9 november 2006 tegen deze uitspraak verzet gedaan bij het tuchtgerecht. Op dit verzet is bij de bestreden uitspraak beslist. 3. De bestreden uitspraak Bij de bestreden uitspraak heeft het tuchtgerecht onder meer het volgende overwogen: "(…) De vastgestelde overtredingen zijn niet weerlegd. De recidive kan niet aan betrokkene worden tegengeworpen. Daarom wordt de geldboete, die ten aanzien van de overtredingen van het berechtingsrapport met nummer V05035 wordt opgelegd, voor de helft voorwaardelijk opgelegd. De geldboete die ten aanzien van de overtredingen van het berechtingsrapport met nummer V06063 wordt opgelegd, wordt voor een kwart voorwaardelijk opgelegd, gelet op het waarschuwend effect dat van de inspectie d.d. 25 maart 2005 en het naar aanleiding daarvan opgemaakte berechtingsrapport d.d. 11 juli 2005 heeft kunnen uitgaan. Naar aanleiding van het verzet is gebleken dat betrokkene sinds 2003 bezig is een Salmonella, type Java-besmetting te bestrijden. Dit is een nieuw feit dat een reden vormt de eerder opgelegde straf te matigen. Het weerlegt ten eerste het oordeel van het Tuchtgerecht dat betrokkene een kennelijk onzorgvuldige bedrijfsvoering heeft. Salmonella Java is hardnekkig en laat zich zeer moeilijk bestrijden. De herhaaldelijke vaststelling van besmetting ligt waarschijnlijk meer aan het type besmetting, dan aan de bestrijdingsmethode van betrokkene. Voorts onderkent het Tuchtgerecht dat betrokkene door de langdurige bestrijding van de Salmonella Java-besmetting reeds veel kosten heeft moeten maken. Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer Primaire Sector, dat betrokkene - gelet op artikel 10 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 - de volgende tuchtrechtelijke maatregelen worden opgelegd: 1. Een geldboete van € 1.200 (éénduizend twaalfhonderd euro), waarvan € 600 (zeshonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; en 2. Een geldboete van € 1.500 (éénduizend vijfhonderd euro), waarvan € 375 (driehonderd vijfenzeventig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. (…)”. 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep, zakelijk weergegeven, het volgende tegen de bestreden uitspraak aangevoerd. De huidige regelgeving is gecompliceerd, het is appellant niet altijd duidelijk welke verplichtingen hij wel, of juist niet heeft. Het valt hem niet mee om alle regelgeving goed bij te houden. Daarmee wordt de kans op vergissingen evenredig groter. De sancties op vergissingen zijn wel erg zwaar daar het vereiste van opzet bij overtredingen geen rol speelt. Voorts voert appellant aan dat hij niet onwillig is maar juist van goede wil. Bij vergissingen dient men dan ook te volstaan met een waarschuwing of een geheel voorwaardelijke straf. Appellant is het niet eens met het oordeel van het tuchtgerecht dat de brief van het productschap, waarin wordt verklaard dat appellant volgens de IKB-voorschriften werkt, niet tot een andere zienswijze kan leiden. Deze brief was volgens appellant voor tweeërlei uitleg vatbaar. 5. De beoordeling van het geschil Het College stelt vast dat de grieven, zoals verwoord in het beroepschrift, zich richten tegen de door het tuchtgerecht gedane uitspraak bij verstek. Het tuchtgerecht heeft, blijkens de uitspraak na verzet, deze grieven in de behandeling meegenomen. Het College stelt voorts vast dat appellant de overtredingen van de artikelen 2, eerste lid, 3, vierde lid, 4, eerste lid, 4, tweede lid, 4, zevende lid en 6, derde lid van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 niet heeft bestreden. Gezien het dienaangaande gestelde in de berechtingsrapporten V05035 en V06063 is overtreding van genoemde bepalingen derhalve bewezen. Het College vat de stellingen van appellant op als mede te zijn gericht tegen de zwaarte van de opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen. Bij de vaststelling van de opgelegde maatregelen heeft het tuchtgerecht benadrukt dat aan appellant de recidive niet zal worden tegengeworpen. Voorts heeft het tuchtgerecht er rekening mee gehouden dat appellant nog immer druk doende is een Salmonella, type Java-besmetting te bestrijden. Het College heeft geen grond gevonden voor het oordeel dat het tuchtgerecht deze omstandigheden in onvoldoende mate heeft laten meewegen bij de oplegging van de maatregelen. Daarbij neemt het College in aanmerking dat de vertegenwoordiger van het Productschap Pluimvee en Eieren ter zitting bij het College heeft verklaard dat het Productschap door appellant niet op de hoogte gesteld was van het feit dat sprake was van een Salmonella type Java-besmetting. Voor dit type Salmonella is nog geen effectieve bestrijdingswijze ontwikkeld. In geval besmetting met dit type wordt gemeld krijgt de betrokkene een stappenplan voorgelegd en komt hij onder een bepaald regime te vallen. Aan betrokkene kan alsdan een ontheffing met voorwaarden worden verleend, zoals bedoeld in artikel 11 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999. De stelling van appellant dat de huidige regelgeving dermate gecompliceerd is dat het voor hem niet altijd duidelijk is welke verplichtingen hij nu in concreto heeft, brengt niet mee dat hij niet tot naleving van de verplichtingen gehouden is. Een ieder die een bedrijf uitoefent dient zich op de hoogte te stellen van de op zijn situatie van toepassing zijnde regelgeving. Daarmee is appellant, als ondernemer die dit vleeskuikenbedrijf uitoefent, verantwoordelijk voor de naleving van de geldende voorschriften. Daarbij neemt het College in aanmerking dat appellants bedrijf meermalen is gecontroleerd, waarbij appellant duidelijk moet zijn geweest dat voor zijn bedrijf verplichtingen met betrekking tot de bestrijding van Salmonella en Campylobacter golden, aangezien hij daarop tijdens de controles is gewezen. Met betrekking tot het standpunt van appellant dat de brief inzake IKB-voorschriften verwarring heeft geschapen overweegt het College als volgt. Op 27 juli 2005 heeft op het bedrijf van appellant een gecombineerde controle plaatsgevonden. Enerzijds een kwaliteitscontrole en anderzijds een controle met betrekking tot het toezicht op de naleving. De kwaliteitscontrole is een controle die plaatsvindt in de privaatrechtelijke sfeer. De controle in het kader van het toezicht op de naleving vindt plaats in de publiekrechtelijke sfeer. Beide controles staan dan ook op zich en de resultaten van de controles dienen dan ook los van elkaar te worden bezien. In voormelde brief komt het bedoelde onderscheid duidelijk en ondubbelzinnig naar voren. Het betoog van appellant kan derhalve niet slagen. Het College acht, gelet op de omstandigheden van het geval, de opgelegde boete niet zodanig dat geoordeeld moet worden dat het tuchtgerecht niet in redelijkheid tot de opgelegde maatregel heeft kunnen komen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtuitspraak, alsmede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. 6. De beslissing Het College: - Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. C.M. Wolters en mr. A.J.C. de Moor- van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2007. w.g. M.A. Fierstra w.g. S. van Noordt