Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3664

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers211978/ HA ZA 06-1147
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gestelde onmogelijkheid tot realiseren bestemmingswijziging wegens aanwezigheid hoogspanningsmast in combinatie met hoogspanningsbeleid leidt niet tot schade.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 211978 / HA ZA 06-1147 Vonnis van 12 september 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RITMEESTER B.V., gevestigd te Veenendaal, eiseres, procureur mr. M.R. Ruygvoorn, tegen 1. de naamloze vennootschap ENECO ENERGIE INFRA UTRECHT N.V., gevestigd te Utrecht, procureur: mr. J.M. van Noort, 2. de naamloze vennootschap N.V. NUON INFRA OOST, gevestigd te Arnhem, procureur: mr. J.M. van Noort, 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENBU B.V., gevestigd te Rotterdam, procureur: mr. J.M. van Noort, 4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TENNET TSO B.V., gevestigd te Arnhem procureur: mr. P.J. Soede, 5. de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN, zetelend te ‘s-Gravenhage, procureur: mr. W.TH.A. Schermer, 6. de publiekrechtelijke rechtspersoon DE PROVINCIE UTRECHT, zetelend te Utrecht, procureur: mr: W.Th.A. Schermer, 7. de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE VEENENDAAL, zetelend te Veenendaal, procureur: mr. W.Th.A Schermer, gedaagden. Eiseres zal hierna Ritmeester worden genoemd. Gedaagden zullen respectievelijk Eneco, Nuon, Enbu, TenneT, de Staat, de Provincie en de Gemeente worden genoemd. Eneco, Nuon en Enbu zullen gezamenlijk ook worden aangeduid als Eneco c.s. De Staat, de Provincie en de Gemeente zullen gezamenlijk ook de Staat c.s. worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaardingen - de akte overlegging producties - de akte aanvulling dagvaarding wat betreft getuigen - de conclusies van antwoord van Eneco c.s., van de Staat c.s. en van TenneT - de conclusie van repliek - de conclusies van dupliek van Eneco c.s., van de Staat c.s. en van TenneT - de akte wijziging c.q. vermeerdering van eis van Ritmeester - de pleidooien van 24 april 2007 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Ritmeester is eigenaar van een bedrijfsterrein dat is gelegen aan Vijftien Morgen 4 te Veenendaal, kadastraal bekend Veenendaal sectie C, nr. 3124 (hierna: het terrein). Ritmeester heeft het terrein sinds 1926 in gebruik (gehad) voor onder meer de productie van tabaksproducten en daarmee verbonden bedrijfsactiviteiten. 2.2. In 2005 heeft Ritmeester haar productieactiviteiten naar Duitsland verplaatst. Per 1 mei 2008 zal Ritmeester ook de resterende bedrijfsactiviteiten naar een locatie elders verplaatsen. Zij is voornemens het terrein in Veenendaal dan te verkopen. 2.3. Krachtens het vigerende bestemmingsplan (‘Holle Goed’, goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 16 september 1986 en op diezelfde dag in werking getreden) rust op het terrein de bestemming “bedrijfsdoeleinden A”. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor doeleinden van handel en nijverheid niet zijnde detailhandelsbedrijven, de daartoe nodige bedrijfsgebouwen en daarbij behorende andere gebouwen, waaronder kantoren en magazijnen. 2.4. Op de hoek van het terrein van Ritmeester staat sinds 1956 een hoogspanningsmast. Deels over en vlak langs het terrein loopt een hoogspanningslijn. Deze hoogspanningslijn maakt onderdeel uit van de koppellijn Nijmegen-Veenendaal (hierna: de koppellijn). Hierna worden de hoogspanningsmast en –lijnen gezamenlijk ook de elektriciteitsvoorzieningen genoemd. 2.5. Op 8 augustus 1956 heeft Ritmeester met de N.V. Provinciale Geldersche Electriciteitsmaatschappij (PGEM) en de N.V. Provinciaal en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijg (PEGUS) een overeenkomst gesloten, getiteld “Zakelijk Recht Overeenkomst voor de 150 kV-koppellijn Nijmegen-Veenendaal” (hierna: de overeenkomst). In deze overeenkomst is een zakelijk recht gevestigd ten gunste van PGEM en PEGUS als bedoeld in artikel 5, derde lid en onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht voor de oprichting en instandhouding van de betreffende elektriciteitsvoorzieningen. 2.6. Dit zakelijk recht volgt, krachtens artikel 8 van de overeenkomst, de eigendom van de koppellijn. Blijkens een uittreksel uit het Kadaster waren ten tijde van de dagvaarding (12 april 2006) Eneco en Nuon rechthebbenden op het zakelijk recht. Op 12 juli 2006 is voor de notaris een Akte Rectificatie Overdracht Zakelijke Rechten verleden. Uit deze akte volgt dat thans Eneco de enige gerechtigde is op het zakelijk recht, hetgeen ook blijkt uit een door Eneco c.s. overgelegd kadastraal bericht van 15 augustus 2006 betreffende het terrein. 2.7. Blijkens artikel 2 van de overeenkomst houdt het zakelijk recht – kort gezegd – in dat de rechthebbende te allen tijde gerechtigd is van het perceel van Ritmeester gebruik te maken indien dit naar haar oordeel nodig is voor het plaatsen, aanbrengen, hebben, houden, onderzoeken, onderhouden, herstellen, vervangen en verwijderen van masten en geleidingen voor het overbrengen van elektriciteit en de daarmee in verband staande beveiligingswerken. 2.8. Artikel 4 van de overeenkomst bepaalt dat de elektriciteitsbedrijven (PGEM en PEGUS) bij de uitoefening van het zakelijk recht zoveel mogelijk rekening houden met de belangen en de wensen van Ritmeester en in het algemeen zo weinig mogelijk belemmering, hinder en schade veroorzaken. In artikel 6 van de overeenkomst is bepaald dat de elektriciteitsbedrijven ter vergoeding voor de vestiging van het zakelijk recht aan Ritmeester een bedrag voldoen van NLG 172,50. Het zakelijk recht is altijddurend en niet opzegbaar (artikel 8, tweede lid). Voorts is door de contractspartijen (artikel 10) afstand gedaan van het recht tot ontbinding van de overeenkomst in geval één der partijen in gebreke mocht blijven in de naleving ervan. 2.9. Bij brief van 3 oktober 2005 heeft de Staatssecretaris van VROM aan de Tweede Kamer en aan gemeenten, provincies en anderen zijn advies toegezonden inzake de invulling van het voorzorgsbeginsel in relatie tot de mogelijke risico’s van elektromagnetische velden rond hoogspanningslijnen (Tweede Kamer, 2005-2006, 28089, nr.12). De brief behelst concreet het advies om bij de vaststelling van nieuwe streek- en bestemmingsplannen en van tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijziging van bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. De Staatssecretaris adviseert de gemeenten en provincies om in de aangegeven magneetveldzone geen of zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen zoals woningen, crèches en kinderopvangplaatsen te situeren. 2.10. Bij besluit van 13 december 2004 heeft de Provincie het Streekplan 2005-2015 vastgesteld. Daarin is onder meer bepaald dat, totdat duidelijk is wat de effecten van elektromagnetische velden zijn en hierover nieuw rijksbeleid is vastgesteld de Provincie het voorzorgsprincipe hanteert, hetgeen betekent dat vooralsnog uit voorzorg een zone gewenst is van circa 100 meter aan weerszijden van een hoogspanningslijn waar geen nieuwbouw van woningen mag plaatsvinden. Dit beleid is na de hiervoor genoemde brief van de Staatssecretaris gehandhaafd. 2.11. Bij besluit van 14 december 2005 hebben Burgemeester en Wethouders van de Gemeente aangegeven het advies van de Staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005 over te nemen en te zullen hanteren als vaststaande regelgeving. 2.12. Aan het door de Staat c.s. gehanteerde beleid ten aanzien van bouwen in de nabijheid van hoogspanningslijnen zoals hierboven weergegeven, wordt hierna – net als partijen doen – gerefereerd als het hoogspanningsbeleid. 2.13. Het hoogspanningsbeleid is ingegeven door – met name – een tweetal onderzoeken: van de Gezondheidsraad, “Blootstelling aan electro-magnetische velden” uit 2000 en, in vervolg daarop, van het RIVM “Magnetische velden van hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen” uit 2001. Uit deze rapporten valt – in onderling verband en zakelijk weergegeven – de conclusie te trekken dat er een redelijk consistente associatie, dat wil zeggen een statistisch significant verband, bestaat tussen wonen in de nabijheid van bovengrondse elektriciteitsleidingen en een, overigens geringe, verhoging van het vóórkomen van leukemie bij kinderen. Uitgaande van een – niet wetenschappelijk aangetoond – causaal verband wordt het aantal extra gevallen van leukemie bij kinderen als gevolg van magnetische velden, afkomstig van bovengrondse hoogspanningslijnen geschat op 0,2 tot 1 per jaar, op een totaal van circa 110 nieuwe gevallen per jaar in Nederland. 2.14. De Gemeente heeft in het “Algemeen Protocol inzet brandweer Veenendaal bij calamiteiten nabij hoogspanningslijnen” de risico’s en eventuele beperkingen bij de inzet van de brandweer nabij de in geding zijnde hoogspanningslijn beschreven, alsmede de afspraken over eventuele uitschakeling ervan. 2.15. Enbu is aangewezen als (regionale) netbeheerder van het hoogspanningsnet waartoe de koppellijn behoort. TenneT is aangewezen als de beheerder van het landelijke hoogspanningsnet waartoe die onderdelen van het hoogspanningsnet behoren met een capaciteit van 220 kV of meer. 3. Het geschil 3.1. Ritmeester vordert – na eiswijziging – dat de rechtbank: primair 1) voor recht zal verklaren dat de Staat c.s. jegens Ritmeester onrechtmatig hebben gehandeld door het hoogspanningsbeleid vast te stellen, op grond waarvan aan weerszijden van een hoogspanningslijn een zone van 100 meter moet worden aangehouden waarbinnen bepaalde bestemmingen niet mogen worden opgericht, en de Staat c.s. op zal dragen het hoogspanningsbeleid ten opzichte van Ritmeester buiten toepassing te verklaren; 2) voor recht zal verklaren dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met het mededingingsrecht; 3) voor recht zal verklaren dat Ritmeester het eigendom heeft van de hoogspanningsmast en de hoogspanningslijn die op dan wel boven haar perceel aan Vijftien Morgen 4, kadastraal bekend Veenendaal C3124, zijn geplaatst; 4) zal bepalen dat Eneco voor eigen rekening en risico de hoogspanningslijn boven het terrein van Ritmeester en de hoogspanningsmast op het terrein van Ritmeester moet (laten) verwijderen, althans verplaatsen op zodanige wijze dat deze elektriciteitsvoorzieningen, gemeten op de kortste afstand, minimaal 100 meter vanaf de grens van het perceel van Ritmeester worden geplaatst, binnen drie maanden na het ten deze te wijzen eindvonnis, dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van een dwangsom van EUR 250.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat Eneco verzuimt aan het vonnis te voldoen; 5) zal bepalen dat Nuon voor eigen rekening en risico de hoogspanningslijn boven het terrein van Ritmeester en de hoogspanningsmast op het terrein van Ritmeester moet (laten) verwijderen, althans verplaatsen op zodanige wijze dat deze elektriciteitsvoorzieningen, gemeten op de kortste afstand, minimaal 100 meter vanaf de grens van het perceel van Ritmeester worden geplaatst, binnen drie maanden na het ten deze te wijzen eindvonnis, dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van een dwangsom van EUR 250.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat Nuon verzuimt aan het vonnis te voldoen; 6) zal bepalen dat Enbu, indien en zolang zij netbeheerder is van de koppellijn Nijmegen-Veenendaal, voor eigen rekening en risico en zonder enig voorbehoud medewerking dient te verlenen aan het verwijderen, althans het verplaatsen van de hoogspanningslijn en de hoogspanningsmast op en boven het terrein van Ritmeester, op straffe van een dwangsom van EUR 100.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat Enbu verzuimt aan een daartoe strekkend verzoek te voldoen; 7) zal bepalen dat TenneT, indien en zolang zij netbeheerder is van de koppellijn Nijmegen-Veenendaal, voor eigen rekening en risico en zonder enig voorbehoud medewerking dient te verlenen aan het verwijderen, althans het verplaatsen van de hoogspanningslijn en de hoogspanningsmast op en boven het terrein van Ritmeester, op straffe van een dwangsom van EUR 100.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat TenneT verzuimt aan een daartoe strekkend verzoek te voldoen; 8) de Staat c.s. zal veroordelen tot het vergoeden van de door Ritmeester geleden schade ten gevolge van de onder 1) genoemde onrechtmatige daad en de onder 2) genoemde nietigheid, het laatste op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid; 9) Eneco zal veroordelen tot het vergoeden van de door Ritmeester geleden schade ten gevolge van de onder 2) genoemde nietigheid, op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schade. subsidiair 10) zal bepalen dat Eneco, Nuon, de Staat, de Provincie en de Gemeente hoofdelijk verplicht zijn de schade die Ritmeester lijdt vanwege de hoogspanningslijn en – mast en het hoogspanningsbeleid volledig te vergoeden, nader op te maken bij staat, op basis van de uitgangspunten van de Belemmeringenwet Privaatrecht en vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop deze procedure is aangevangen tot en met de dag van volledige betaling; meer subsidiair 11) zal bepalen dat Eneco, Nuon, de Staat, de Provincie en de Gemeente hoofdelijk verplicht zijn de schade die Ritmeester lijdt vanwege de hoogspanningslijn en – mast en het hoogspanningsbeleid volledig te vergoeden, nader op te maken bij staat en vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop deze procedure is aangevangen tot en met de dag van volledige betaling; in alle gevallen 12) zal bepalen dat Eneco, Nuon, de Staat, de Provincie en de Gemeente hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding, met bepaling dat deze kosten uiterlijk binnen veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis moeten zijn voldaan. 3.2. Eneco c.s., de Staat c.s. en TenneT voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Tegen de eiswijziging van Ritmeester als zodanig heeft geen der gedaagden bezwaren geuit. De rechtbank zal de zaak beoordelen op de voet van de gewijzigde eis nu zij ook ambtshalve geen aanleiding ziet om dat niet te doen. 4.2. Ritmeester heeft de kern van het geschil – zakelijk weergegeven – aldus verwoord dat zij thans – vijftig jaar na de totstandkoming van de overeenkomst – wordt geconfronteerd met de beperkingen en risico’s die de elektriciteitsvoorzieningen in combinatie met het hoogspanningsbeleid met zich mee zouden kunnen brengen: Ritmeester lijdt schade omdat op grond van het hoogspanningsbeleid een verzoek tot bestemmingswijziging strekkende tot realisering van woningbouw op het terrein, zou worden afgewezen. De schade bestaat uit de daarmee gepaard gaande waardevermindering van het terrein. Bovendien, zo stelt Ritmeester in dit verband, maken de risico’s bij brand het terrein in zijn geheel onaantrekkelijk voor bebouwing. Omdat deze omstandigheden niet voorzienbaar waren ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, zo stelt Ritmeester, kan er geen sprake van zijn dat de gevolgen van de aanwezigheid van de elektriciteitsvoorzieningen op het terrein in combinatie met het hoogspanningsbeleid voor rekening en risico van Ritmeester dienen te blijven. Tegen deze achtergrond presenteert zij de door haar ingestelde vorderingen. De vordering jegens TenneT 4.3. Ritmeester heeft haar vordering jegens TenneT onderbouwd door te stellen dat bij de door haar gevorderde verwijdering van de hoogspanningsmast en – lijnen medewerking van deze netbeheerder noodzakelijk is, ofwel in haar hoedanigheid van landelijk netbeheerder, ofwel – door wetswijziging met ingang van 1 januari 2008 – in haar hoedanigheid van beheerder van de koppellijn. Om te voorkomen dat TenneT wellicht redenen zou kunnen aanvoeren waardoor tenuitvoerlegging van een bij vonnis toegewezen verwijdering of verplaatsing mogelijkerwijs zou kunnen worden tegengehouden, heeft Ritmeester TenneT verzocht te bevestigen dat zij onvoorwaardelijk en voor eigen rekening en risico haar medewerking aan een dergelijke verwijdering of verplaatsing zou verlenen. Nu TenneT dit heeft geweigerd stelt Ritmeester er belang bij te hebben dat TenneT daartoe rechtens wordt verplicht. 4.4. TenneT heeft gemotiveerd gesteld dat Ritmeester geen belang heeft bij haar vordering jegens TenneT en daaraan de conclusie verbonden dat Ritmeester niet in haar vordering kan worden ontvangen. Zij stelt dat geen reële dreiging bestaat dat TenneT haar - eventueel - benodigde medewerking niet zou verlenen en daarmee - eventueel - onrechtmatig jegens Ritmeester zou handelen, en dat zulks door Ritmeester ook niet is gesteld. Bovendien ontbeert de vordering een grondslag, zo stelt TenneT. Ritmeester heeft niet gesteld op grond van welke rechtsbetrekking TenneT gehouden zou zijn om zonder enig voorbehoud en op eigen rekening en risico de bedoelde medewerking te verlenen. TenneT verzoekt de rechtbank om Ritmeester in afwijking van het normaliter gehanteerde liquidatietarief te veroordelen tot vergoeding van de door TenneT in werkelijkheid gemaakte proceskosten. Ritmeester heeft TenneT lichtvaardig en onzorgvuldig in rechte betrokken zonder rekening te houden met het gerechtvaardigde belang van TenneT om niet onnodig in juridische procedures te worden betrokken. TenneT begroot deze kosten op een bedrag van EUR 12.500,--. 4.5. Nog daargelaten dat het in dit vonnis – zoals hierna zal blijken – niet tot toewijzing van de door Ritmeester gevorderde verwijdering of verplaatsing van de hoogspanningsmast en –lijnen komt, zodat ook daarop de vordering jegens TenneT afstuit, dient afwijzing ervan te volgen op grond van hetgeen daartegen door TenneT is aangevoerd. Welk belang van Ritmeester is gemoeid met de vordering jegens TenneT heeft zij onvoldoende concreet gemaakt en valt zonder nadere toelichting niet in te zien. Uit de stellingen van Ritmeester volgt slechts dat zij een mogelijke weigering van TenneT voor wil zijn en dat haar belang daarbij evident is, gelet op vermijding van mogelijke vertraging in de executie van een door de rechtbank gelaste verwijdering. Dat en op grond waarvan moet worden aangenomen dat een reële dreiging bestaat dat TenneT geen medewerking zal verlenen indien Eneco tot verwijdering of verplaatsing van de elektriciteitsvoorzieningen zou worden veroordeeld heeft zij niet gesteld en is ook niet zonder meer aannemelijk. Bovendien heeft TenneT terecht aangevoerd dat Ritmeester onvoldoende stellingen naar voren heeft gebracht waaruit een deugdelijke grondslag voor de van TenneT in rechte gevorderde medewerking kan worden afgeleid. Het gegeven dat Ritmeester bij een dergelijke veroordeling belang heeft of meent te hebben is daarvoor onvoldoende. Ook het feit dat TenneT niet op voorhand aan Ritmeester heeft willen bevestigen zonder enig voorbehoud en voor eigen rekening en risico aan verwijdering of verplaatsing te zullen meewerken, kan de vordering niet dragen. Op grond waarvan TenneT gehouden was om een dergelijke verstrekkende verklaring aan Ritmeester af te geven heeft Ritmeester evenmin gesteld, laat staan onderbouwd, hetgeen in het licht van de herhaalde gemotiveerde betwisting van TenneT te meer van haar mocht worden verlangd. In elk geval spreekt het bestaan van een dergelijke plicht niet vanzelf, waardoor de vordering een nadere onderbouwing behoefde. Maar die is achterwege gebleven. Conclusie moet dan ook zijn dat Ritmeester zowel ten aanzien van haar belang bij de onderhavige vordering als ten aanzien van de daartoe bestaande (rechts)gronden haar stelplicht heeft verzaakt. 4.6. Voor de door TenneT verzochte reële proceskostenveroordeling ziet de rechtbank niettemin geen aanleiding. Hoewel het liquidatietarief is vervat in een niet bindende richtlijn bestaat slechts in bijzondere omstandigheden aanleiding om daarvan af te wijken. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich hier in onvoldoende mate voor. Vastgesteld kan worden dat in de omvangrijke processtukken van Ritmeester aan de vordering jegens TenneT zeer weinig aandacht wordt besteed. Ritmeester heeft die vordering nauwelijks onderbouwd, ook niet nadat TenneT op dit punt herhaaldelijk verweer heeft gevoerd. Aan TenneT kan worden toegegeven dat Ritmeester er daarmee van heeft blijk gegeven de stap tot het in rechte betrekken van TenneT lichtvaardig te hebben gezet en vervolgens niet of nauwelijks te hebben getracht aan die stap een deugdelijk processueel vervolg te geven. Dit resulteert in afwijzing van de vordering van Ritmeester, maar is onvoldoende om haar misbruik van procesrecht of anderszins onrechtmatig handelen te verwijten op grond waarvan een reële proceskostenveroordeling op zijn plaats zou zijn. Het enkele gegeven dat Ritmeester onvoldoende belang heeft bij haar vordering jegens TenneT en daarvoor ook geen deugdelijke grondslag heeft gepresenteerd, rechtvaardigt die conclusie niet. Door TenneT zijn geen omstandigheden gesteld die tot een andersluidend oordeel nopen. Ritmeester zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van TenneT overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief, zoals hierna te melden. De vorderingen jegens Nuon 4.7. De verschillende gepresenteerde grondslagen van de vorderingen van Ritmeester jegens Nuon zijn gebaseerd op de aanname dat Nuon partij is bij de overeenkomst en aldus ook mede-rechthebbende is op het zakelijk recht betreffende de hoogspanningsmast en –lijnen. Ter gelegenheid van de conclusie van dupliek van de zijde van Eneco c.s. zijn de in nummer 2.6 genoemde Akte Rectificatie Overdracht Zakelijke Rechten en het kadastraal bericht van 15 augustus 2006 betreffende het terrein overgelegd. Hieruit volgt – zoals door Eneco c.s. is gesteld en door Ritmeester niet is weersproken – dat Nuon niet meer als gerechtigde van het zakelijk recht heeft te gelden en ook niet meer als zodanig in de openbare registers is ingeschreven. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Ritmeester zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gevolgen die dit feit dient te hebben voor de vorderingen jegens Nuon. 4.8. Nu vast staat dat Nuon geen partij is bij de overeenkomst en ook overigens geen rechtsbetrekking met Ritmeester is gesteld of gebleken die voor de onderhavige vorderingen relevant is, kan slechts worden geconcludeerd dat de vorderingen jegens Nuon wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag moeten worden afgewezen. De vorderingen jegens de Staat c.s. en jegens Eneco en Enbu 4.9. De vorderingen van Ritmeester zijn gebaseerd op de volgende – hier in de kern weergegeven – grondslagen: • Ritmeester is eigenaar van de elektriciteitsvoorzieningen; • Eneco schiet toerekenbaar tekort in de nakoming van de overeenkomst, meer in het bijzonder artikel 4 daarvan; • De overeenkomst moet wegens onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW worden ontbonden; • Instandhouding van de overeenkomst is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar; • De (instandhouding van de) overeenkomst komt in strijd met doel en strekking van de Europese en Nederlandse elektriciteitswetgeving; • Zowel de Staat c.s. als Eneco overtreden door hun handelwijze, al dan niet in onderling verband, dwingendrechtelijke bepalingen van mededingingsrecht; • Eneco handelt onrechtmatig jegens Ritmeester; • Het hoogspanningsbeleid is jegens Ritmeester onrechtmatig en dient daarom buiten toepassing te blijven nu het in strijd komt met het beginsel van egalité devant les charges publiques; 4.10. Een meer gedetailleerde bespreking van de hiervoor genoemde grondslagen en de door Ritmeester ter onderbouwing daarvan aangevoerde stellingen en verwoorde standpunten, alsmede van hetgeen daartegen van de zijde van Eneco en Enbu en van de zijde van de Staat c.s. ten verwere uitvoerig en gemotiveerd is ingebracht, kan op grond van het hierna volgende achterwege blijven. 4.11. De kern van het betoog van Ritmeester is dat zij door de aanwezigheid van de elektriciteitsvoorzieningen niet langer het ongestoorde genot heeft van het haar in eigendom toebehorende terrein, omdat vanwege het hoogspanningsbeleid een bestemmingswijziging die woningbouw op het terrein mogelijk zou maken thans niet aan de orde is. Aan die bestemmingswijziging staat immers – dat is niet in geschil – het hoogspanningsbeleid van de Staat c.s. in de weg. Dit heeft een negatief effect op de waarde van het terrein, aldus Ritmeester, hetgeen, met het oog op de voorgenomen verkoop ervan aan een projectontwikkelaar, tot vermogensschade leidt. Daarnaast zouden ook de risico’s bij brand een negatieve invloed op de waarde van het terrein hebben, omdat die het terrein onaantrekkelijk maken voor iedere vorm van bebouwing. Ritmeester stelt dat zij geen schade zou lijden als de elektriciteitsvoorzieningen niet (langer) op haar terrein zouden staan of als het financieel nadeel dat zij lijdt door de aanwezigheid ervan en van het hoogspanningsbeleid volledig zou worden vergoed. Naar Ritmeester zelf stelt en ook uit de onderbouwing van haar vorderingen blijkt, zijn ál haar vorderingen ingegeven door het belang van het voorkómen van de gestelde schade (door aantasting van de geldigheid of de instandhouding van de overeenkomst en door het doen verwijderen van de hoogspanningsmast en – lijnen van haar terrein) dan wel van het vergoeden ervan, nader op te maken bij staat. Het hoogspanningsbeleid 4.12. Het is niet uitgesloten dat Ritmeester wordt geconfronteerd met verlies van het perspectief op verwezenlijking van een voordeel dat zij – mogelijkerwijs – eerder wel had kunnen realiseren. Het hoogspanningsbeleid vermindert thans wellicht de mogelijkheden tot verkoop van het terrein aan partijen – zoals projectontwikkelaars – die speculeren op een bestemmingswijziging ten behoeve van woningbouw. Dat zou kunnen betekenen dat het terrein op dit moment bij verkoop mogelijk minder zal opbrengen dan wat Ritmeester vóór de inwerkingtreding van het hoogspanningsbeleid had gehoopt bij een toekomstige potentiële verkoop te kunnen realiseren. Dit is echter geen schade die voor vergoeding door gedaagden in aanmerking komt of waarvoor zij anderszins in juridisch relevante zin verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Van een op Ritmeester of anderen gericht oogmerk tot benadeling of anderszins onaanvaardbare intenties bij de invoering van het hoogspanningsbeleid is geen sprake, althans zulks is gesteld noch gebleken. Ritmeester wordt als gevolg van het hoogspanningsbeleid niet verarmd in de vorm van een daadwerkelijke waardedaling van het terrein. Evenmin is ten tijde van de afkondiging van het hoogspanningsbeleid sprake geweest van een concreet voornemen tot het te gelde maken van het terrein als mogelijke woningbouwlocatie, dat door de inwerkingtreding ervan is doorkruist en waardoor zich voor Ritmeester een reële en aanwijsbare vermogensderving heeft voorgedaan. Het is goed beschouwd alleen de waardestijging waarop zij speculeerde die zolang het hoogspanningsbeleid van kracht is mogelijk niet in volle omvang kan worden waargemaakt, als indirect gevolg van een door het algemeen belang ingegeven overheidsmaatregel. Hoewel dit als een nadeel van het hoogspanningsbeleid kan worden beschouwd, betreft het een nadeel dat in het maatschappelijk verkeer voor rekening en risico van Ritmeester behoort te blijven. Risico’s bij brand 4.13. De vraag of de hier bedoelde risico’s bebouwing op het terrein inderdaad onaantrekkelijk maken en aldus een waardeverminderend effect hebben op het terrein kan in het midden blijven. Zelfs indien daarvan wordt uitgegaan, heeft te gelden dat dit het gevolg is van een omstandigheid die Ritmeester ook in 1956 – toen zij de overeenkomst tot plaatsing van de elektriciteitsvoorzieningen is aangegaan – heeft of heeft kunnen voorzien. Dat (blus)water en hoogspanningslijnen een risicovolle combinatie kunnen opleveren indien niet voldoende veiligheidsmaatregelen worden betracht, mag immers – en mocht ook naar de stand van zaken in 1956 – van algemene bekendheid worden verondersteld. Dat de risico’s bij brand thans van andere aard of grotere omvang zijn dan in 1956, is gesteld noch gebleken. Het feit dat vanuit de lokale overheid nu wordt voorzien in een protocol omtrent de risico’s van blussen onder hoogspanningsleidingen, in verband waarmee wellicht een betere inschatting dan destijds kan worden gemaakt van de aanwezige risico’s en de betrokken belangen die bij brandbestrijding onder hoogspanningslijnen een rol spelen, maakt dat niet anders. Ritmeester wordt kennelijk eerst nu, nu zij voornemens is het terrein te verkopen, concreet geconfronteerd met mogelijk nadelige gevolgen van die risico’s. Omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat in het maatschappelijk verkeer niet zij zelf maar een ander – Eneco – die nadelige gevolgen behoort te dragen zijn gesteld noch gebleken. Conclusie 4.14. Gelet op hetgeen hiervoor in de nummers 4.12. en 4.13. is overwogen en indachtig het in nummer 4.11. weergegeven oogmerk van Ritmeester bij het instellen van haar vorderingen, moet de conclusie zijn dat haar vorderingen voor afwijzing gereed liggen. Immers, die vorderingen zullen op grond van het bovenstaande – wat er verder van de (on)deugdelijkheid van de gepresenteerde grondslagen ook zij – uiteindelijk geen van alle het door Ritmeester beoogde effect kunnen hebben dat niet zijzelf maar (een of meer) gedaagden het bovengenoemde nadeel, dat Ritmeester treft als gevolg van het hoogspanningsbeleid en/of de aanwezigheid van de elektriciteitsvoorzieningen, dienen te dragen. Slotsom 4.15. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van Ritmeester worden afgewezen. Ritmeester wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van Eneco c.s., de Staat c.s. en van TenneT. De proceskosten van Eneco c.s. en van de Staat c.s. dienen, zoals door hen onweersproken is gevorderd, te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening. De kostenveroordeling ten gunste van TenneT wordt bij gebrek aan een daartoe strekkende vordering niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. 4.16. De kosten aan de zijde van Eneco c.s., de Staat c.s. en van TenneT worden voor ieder telkens begroot op: - explootkosten EUR 0,00 - vast recht 248,00 - getuigenkosten 0,00 - deskundigen 0,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 1.808,00 (4,0 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 2.056,00 5. De beslissing De rechtbank 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt Ritmeester in de proceskosten van Eneco c.s., tot op heden begroot op EUR 2.056,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, 5.3. veroordeelt Ritmeester in de proceskosten van de Staat c.s., tot op heden begroot op EUR 2.056,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, 5.4. veroordeelt Ritmeester in de proceskosten van TenneT, tot op heden begroot op EUR 2.056,--, 5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen in 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen, mr. E.A. Messer en mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2007. w.g. griffier w.g. rechter