Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3666

Datum uitspraak2007-09-13
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/994140-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betreft het lozen van verontreinigd water in het oppervlaktewater (2).


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/994140-06 Datum uitspraak: 13 september 2007 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen STICHTING FYSIOLOGIC Centraal Laboratorium voor Registratie en Analyse van Fysiologische Signalen, gevestigd op het adres [adres]. De verdachte is op de hiervoor genoemde datum verschenen in de persoon van haar vertegenwoordigers [betrokkene1] (directeur), [betrokkene2] (bestuurder) en [betrokkene3] (bestuurder), bijgestaan door mr. M. Kalle, advocaat te Goes. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2007. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs 3.1. De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu geen sprake is van medeplegen, noch van het plegen van de telastegelegde feiten. Ten aanzien van het medeplegen heeft de raadsman aangevoerd dat de handelingen die door een ieder van de verdachten zijn gepleegd, als aparte handelingen zijn te scheiden. Daarnaast heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken, nu verdachte een veel kleinere rol in het geheel heeft gespeeld dan medeverdachte Fysiologic B.V. (Fysiologic B.V.) en bovendien geen strafrechtelijk onjuiste rol heeft gespeeld. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft standplaatsvergunningen aangevraagd. Verdachte heeft geen personeel in dienst. Het personeel is in dienst van Fysiologic B.V. Feitelijk wordt de distributie en de logistiek volledig afgewikkeld door deze medeverdachte. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Medeverdachte Stichting Kankerpreventie IKA (IKA) heeft op 15 december 1998 met verdachte een zogenoemde mantelovereenkomst gesloten op grond waarvan verdachte op zich heeft genomen om ten behoeve van het door IKA uit te voeren bevolkingsonderzoek met behulp van mobiele screeningsunits de hiervoor benodigde vergunningen te verkrijgen en zorg te dragen voor onder meer de afvoer van afval en afvalwater, daaronder begrepen de afvoer van de inhoud van de afvalwatertank. Verdachte heeft voor de uitvoering van de feitelijke werkzaamheden kennelijk op enig moment Fysiologic B.V. en haar werknemers ingeschakeld, waarmee IKA kennelijk heeft ingestemd. Op welk moment dit is geweest, heeft verdachte niet opgegeven. Zij en Fysiologic B.V. hebben niet meer gezegd dan dat langzaamaan de werkzaamheden die aanvankelijk geheel door verdachte werden uitgevoerd, door Fysiologic B.V. zijn overgenomen. Verdachte heeft verklaard dat zij het steeds is geweest op wier naam de benodigde vergunningen werden aangevraagd. Niet is gesteld of gebleken van een formele overdracht van enig onderdeel van het debiet van verdachte aan Fysiologic B.V.; verdachte en Fysiologic B.V. hebben voorts ontkend dat verdachte van Fysiologic B.V. enige vergoeding heeft ontvangen voor de overdracht aan laatstgenoemde van verkregen opdrachten. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat verdachte en Fysiologic B.V. ieder in 2004 in min of meer gelijke mate betrokken zijn geweest bij, en in elk geval in gelijke mate verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de uitvoering van de met IKA overeengekomen, hiervoor genoemde werkzaamheden. De feitelijke vervuilende handelingen aan de zijde van IKA, te weten het brengen van fotografisch spoelwater in het afvalwater en de lozingen van dit afvalwater op het riool en op de bodem via de door (personeel van) Fysiologic B.V., onder contractuele verantwoordelijkheid van verdachte, aangekoppelde lozingsslang – terwijl ieder wist dat via deze slang afvalwater zou worden geloosd – hangen zo nauw met de handelingen van verdachte en Fysiologic B.V. samen dat zij niet zonder elkaar hebben kunnen plaatsvinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en de medeverdachten Fysiologic B.V. en IKA de feiten tezamen en in vereniging hebben gepleegd, nu het samenstel van deze handelingen de telastegelegde feiten heeft opgeleverd. 3.2.1. Ten aanzien van het onder 1. primair telastegelegde, voor zover dit betrekking heeft op de situatie te Huizen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat willens en wetens, dus opzettelijk, bedrijfsafvalwater op en/of in de bodem is geloosd. De afvoerslang is vermoedelijk door een externe oorzaak op de bodem geraakt, hetgeen derhalve een overtreding oplevert. 3.2.2. Door de raadsman is ten aanzien van het onder 1. telastegelegde, voor zover dit betrekking heeft op de situatie te Bussum, aangevoerd dat artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is geschonden. De verbalisant in kwestie heeft pas drie weken nadat ter plaatse ontdekt was dat afvalwater op en/of in de bodem terechtkwam een onderzoek ingesteld. Dit levert een vormverzuim op, dat – in geval van bewezenverklaring – tot strafvermindering moet leiden, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De verbalisant heeft op 24 november 2004 geconstateerd dat aldaar aan de opleggerunit een lozingsslang was aangebracht waarvan het uiteinde op de bestrating lag. De verbalisant heeft geverbaliseerd dat hij de plek onthield, teneinde hier later te kunnen bemonsteren. Op 14 december 2004 is deze verbalisant wederom ter plaatse geweest met een collega. Aldaar constateerden zij – wederom – dat aan de opleggerunit een lozingsslang was aangebracht waarvan het uiteinde op de bestrating lag. Met deze constatering werd aldus een nieuw feit geconstateerd, dat nader is onderzocht. 3.3. Ten aanzien van het onder 2. primair telastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. Het betoog van de raadsman dat op grond van artikel 22.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer op de onderhavige gedragingen de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en niet de Wet milieubeheer van toepassing is, faalt. Aangezien zowel de telastegelegde als de feitelijke gedragingen lozingen via de riolering en mitsdien indirecte lozingen betreffen, is de Wet milieubeheer van toepassing. 3.4. Ten aanzien van het onder 1. primair en 2. primair telastegelegde is de rechtbank van oordeel dat de telastegelegde feiten opzettelijk zijn begaan, behoudens het hiervoor onder 3.2.1. bedoelde feit. Verdachte is blijkens de mantelovereenkomst met IKA contractueel de verplichting tot verzorging van de afvoer van allerhande afval, waaronder ook afvalwater, aangegaan en heeft dus in haar verhouding tot IKA op zich genomen zich op de hoogte te stellen van de wettelijke vereisten en verboden op het gebied van lozing van afvalwater en zo nodig voor de vereiste vergunningen zorg te dragen, een en ander overigens zonder dat hierdoor IKA werd ontslagen van een onderzoeksplicht op dit gebied. Ter uitvoering van de verplichting tot afvoer van het afval(water) heeft verdachte Fysiologic B.V. ingeschakeld. Hoewel verdachte en haar medeverdachten derhalve – als professionele ondernemingen die zich in het maatschappelijk verkeer begeven – op de hoogte hadden moeten zijn van de relevante milieuregelgeving, voor zover nodig door inschakeling van een extern deskundige of uitputtende navraag bij de overheid, zijn zij afgegaan op onjuiste berichten van leveranciers van zogenoemde ‘metal out-apparatuur’, inhoudende dat lozing van afvalwater op de wijze waarop dit in casu is geschied, geoorloofd zou zijn mits een norm van 1 milligram zilver per liter afvalwater niet zou worden overschreden. Niet alleen kunnen dergelijke berichten redelijkerwijs niet het gerechtvaardigd vertrouwen wekken dat de lozingen met inachtneming van de wet geschiedden, maar bovendien bleek uit monsternemingen dat de lozingen geregeld de bedoelde norm aanzienlijk overschreden. Voor zover verdachte van mening was dat een vergunning of ontheffing voor de lozingen noodzakelijk was, moet worden vastgesteld dat zij deze nooit heeft aangevraagd. Bovendien had zij dienen te beseffen dat de aan een eventuele ontheffing of vergunning verbonden voorwaarden dermate strikt zouden zijn dat de feitelijk in het milieu gebrachte hoeveelheden zilver nimmer aan deze voorwaarden zouden voldoen. Door ondanks hun wetenschap omtrent het vervuilende karakter van de lozingen deze gedragingen toch te continueren, hebben verdachte en haar medeverdachte welbewust gehandeld. Door de raadsman is ten aanzien van de onder 1. en 2. telastegelegde feiten bepleit dat sprake is van een voortgezette handeling. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu steeds sprake is geweest van nieuwe wilsbesluiten. 3.5. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Ten aanzien van het onder 1. primair telastegelegde in de periode vanaf 25 mei 2004 tot en met 14 december 2004 te Almere en Laren en Hilversum en Bussum, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk op of in de bodem een handeling heeft verricht, te weten vanuit een opleggerunit voor bevolkingsonderzoek borstkanker op of in de bodem brengen van een hoeveelheid bedrijfsafvalwater, fotografisch spoelwater, dat onder andere de stof zilver bevatte, terwijl zij en haar mededaders wisten dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd en aangetast, en opzettelijk niet aan hun verplichting hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en aantasting te voorkomen en, terwijl die verontreiniging en aantasting zich voordeden, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken, immers hebben verdachte en haar mededaders - in de periode vanaf 25 mei 2004 tot en met 7 juli 2004 te Almere, genoemd bedrijfsafvalwater op en/of in de bodem, kale aarde/zandbodem nabij de [adres], geloosd en - in de periode vanaf 10 juli 2004 tot en met 16 juli 2004 te Laren, genoemd bedrijfsafvalwater op en/of in de bodem, tussen de bosschages nabij de [adres], geloosd en - in de periode vanaf 13 september 2004 tot en met 26 oktober 2004 te Hilversum, genoemd bedrijfsafvalwater op en/of in de bodem, op of nabij de [adres], geloosd en - in de periode vanaf 24 november 2004 tot en met 14 december 2004 te Bussum, genoemd bedrijfsafvalwater op en/of in de bodem, op en/of nabij de [adres], geloosd en in de periode vanaf 29 januari 2004 tot en met 25 februari 2004 te Huizen, tezamen en in vereniging met een ander, op of in de bodem een handeling heeft verricht, te weten vanuit een opleggerunit voor bevolkingsonderzoek borstkanker op of in de bodem brengen van een hoeveelheid bedrijfsafvalwater, fotografisch spoelwater, dat onder andere de stof zilver bevatte, terwijl zij en haar mededader wisten dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd en aangetast, en niet aan hun verplichting hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en aantasting te voorkomen en, terwijl die verontreiniging en aantasting zich voordeden, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken, immers hebben verdachte en haar mededader in voornoemde periode aldaar genoemd bedrijfsafvalwater op en/of in de bodem, op het wegdek en in de grasberm nabij de Betuining, geloosd; Ten aanzien van het onder 2. primair telastegelegde in de periode vanaf 29 januari 2004 tot en met 13 april 2004 te Huizen en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zich, anders dan vanuit een inrichting, van bedrijfsafvalwater heeft ontdaan door deze in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater te brengen, immers hebben verdachte en haar mededaders - op 4 februari 2004 te Huizen, vanuit een opleggerunit voor bevolkingsonderzoek borstkanker een hoeveelheid bedrijfsafvalwater, fotografisch spoelwater, dat onder andere de stof zilver bevatte, in een straatkolk van het hemelwaterriool nabij de Betuining geloosd en - in de periode vanaf 19 maart 2004 tot en met 13 april 2004 te Amsterdam, vanuit een opleggerunit voor bevolkingsonderzoek borstkanker een hoeveelheid bedrijfsafvalwater, fotografisch spoelwater, dat onder andere de stof zilver bevatte, in een straatkolk van het hemelwaterriool op of nabij het [adres] geloosd. Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straf De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1. primair en 2. primair bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 10.000,-. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Verdachte houdt zich samen met Fysiologic B.V. bezig met het uitvoeren van de facilitaire werkzaamheden voor IKA, die bevolkingsonderzoek naar borstkanker uitvoert. Voor dit bevolkingsonderzoek wordt gebruik gemaakt van mobiele units waar ten behoeve van voornoemd onderzoek medische foto’s worden gemaakt en ontwikkeld. Verdachte en Fysiologic B.V. dragen onder meer zorg voor de afvoer van afvalwater, waaronder het spoelwater uit het ontwikkelproces. Gebleken is dat zij dit afvalwater door middel van een slang vanuit de unit op of in de bodem dan wel in het hemelwaterriool hebben geloosd, terwijl in dit water onder andere de verontreinigende stof zilver zat. De rechtbank vindt deze handelwijze door verdachte en haar medeverdachten zeer laakbaar en kwalificeert de feiten in juridische zin dan ook als opzettelijk begaan, één telastegelegd geval uitgezonderd. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank eenvoudig en tegen geringe kosten een deskundige kunnen bevragen over het op een juiste manier (doen) afvoeren van het fotografisch spoelwater. Een rijdend fotolaboratorium genereert gevaarlijke afvalstoffen en de rechtbank is verbijsterd dat een deel van die stoffen zomaar op straat in een rioolput of in de bosjes, als geen rioolput in de nabijheid aanwezig was, wordt geloosd. Een kind kan weten dat dit niet de juiste manier is om zich van gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen. Bij afperkende bodemonderzoeken is verontreiniging gevonden en uit de eerdere monsternemingen bleek dat de waarden hoog waren. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake geweest van een verontreiniging van aanzienlijke omvang. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte beschikte over 10 units waar per week 600 tot 700 liter water werd verbruikt. Deze units waren circa 50 weken per jaar werkzaam, hetgeen leidt tot een geschat waterverbruik van 325.000 liter op jaarbasis. In dit water zaten vele milligrammen zilver en andere afvalstoffen, welke op de bodem of in hemelwaterriolen terecht zijn gekomen. Daarom is een hoge geldboete op zijn plaats, vooral om de ernst van de bewezenverklaarde feiten te onderstrepen. Niettemin zal de rechtbank om na te noemen redenen een aanmerkelijk deel hiervan voorwaardelijk opleggen. In de eerste plaats telt in het voordeel van verdachte dat bij eerder ingrijpen door de officier van justitie navenant minder schade voor het milieu was ontstaan. In de tweede plaats houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 juli 2007, nooit eerder is veroordeeld. In de derde plaats heeft medeverdachte Fysiologic B.V. voldoende aannemelijk gemaakt dat haar financiële positie zo penibel is dat oplegging van een hoge onvoorwaardelijke boete tot haar faillissement zou kunnen leiden; aangezien verdachte nauw met haar is verbonden, zou dit ook voor verdachte kunnen gelden. In de vierde plaats moet rekening worden gehouden met het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden. De rechtbank merkt het binnentreden in het kantoor van verdachte en Fysiologic B.V. op 9 december 2004 aan als het moment waarop de in artikel 6 EVRM bedoelde termijn is aangevangen. De periode vanaf dat moment tot aan de datum van de einduitspraak in eerste aanleg beloopt 2 jaar en ruim 9 maanden. Gelet op de termijn van 2 jaar die in de jurisprudentie van de Hoge Raad voor de procedure in eerste aanleg doorgaans nog als redelijk wordt beschouwd, is behoudens bijzondere omstandigheden sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de eerste zitting op 26 oktober 2006 binnen de voornoemde termijn van 2 jaar heeft plaatsgevonden. De verdediging had toen echter – begrijpelijk – nog voorbereidingstijd nodig. Sindsdien is bijna een jaar verstreken, in welke periode geen onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden. In deze periode is door de officier van justitie aan verdachte wel een transactievoorstel gedaan. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie dit voorstel niet binnen de gestelde termijn van zes maanden na ontvangst van het proces-verbaal heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie dit transactievoorstel had moeten aankondigen vóór de zitting van 26 oktober 2006, om zodoende overschrijding van de redelijke termijn te voorkomen. Nu derhalve niet gebleken is van bijzondere omstandigheden is de redelijke termijn overschreden en wel met een periode van ruim 9 maanden. Deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering, in die zin dat de rechtbank komt tot een verhoging van het voorwaardelijk op te leggen deel van de geldboete. Gelet op de verwevenheid tussen verdachte en Fysiologic B.V. zal de rechtbank van het onvoorwaardelijke deel van de geldboete niet ieder € 35.000,= opleggen, maar ieder de helft daarvan. De rechtbank acht het ten slotte niet zinvol om naast de straf voor de bewezenverklaarde misdrijven nog een afzonderlijke straf of maatregel op te leggen voor de bewezenverklaarde overtreding. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, op artikel 13 van de Wet bodembescherming, op artikel 10.30 van de Wet milieubeheer en op de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.5. is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1. primair bewezenverklaarde Medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd en medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 13 van de Wet bodembescherming. Ten aanzien van het onder 2. primair bewezenverklaarde Medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 10.30, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, STICHTING FYSIOLOGIC, daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 75.000,= (vijfenzeventigduizend euro). Beveelt dat een gedeelte, groot € 57.500,= (zevenenvijftigduizend vijfhonderd euro) van deze geldboete, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Bepaalt dat ter zake van het onder 1. primair bewezenverklaarde feit, voor zover dit niet opzettelijk is begaan, geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter, mrs. H.M.J. Quaedvlieg en M.D. Ruizeveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2007.