Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3683

Datum uitspraak2007-08-23
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/30708, 07/30711
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herhaalde aanvraag / artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn / afkomst ongeloofwaardig / geen relevante wijziging van het recht
Indien artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn inderdaad, zoals verzoekster aanvoert, moet worden aangemerkt als een wijziging van het recht, dan kan aan deze wijziging slechts de door haar gewenste betekenis toekomen, indien de wijziging voor haar relevant is. Een wijziging van het recht kan alleen als relevant nieuw recht worden aangemerkt indien verzoekster onder de reikwijdte van de desbetreffende bepaling valt. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de AbRS van 20 juli 2007, LJN: BB0917. Om onder de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn te kunnen vallen dient in ieder geval aannemelijk te zijn dat verzoekster afkomstig is uit een gebied waar sprake is van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat het aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Verzoekster heeft haar beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn gebaseerd op de situatie in Sierra Leone. Verweerder heeft bij besluit van 16 november 2002 echter niet geloofwaardig geacht dat verzoekster uit Sierra Leone afkomstig is. Zoals hierboven aangegeven staat dit besluit thans in rechte vast. Verzoekster dient dan ook bewijs in te brengen waaruit volgt dat zij wél uit Sierra Leone afkomstig is en dat niet vóór het nemen van het eerdere besluit kon en derhalve behoorde te worden ingebracht De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster met de door haar ingebrachte documenten niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit Sierra Leone en derhalve dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn reeds om die reden voor verzoekster geen relevant nieuw recht is. Er is immers geen mogelijkheid om dit artikel te toetsen gelet op het feit dat niet duidelijk is naar welk land gekeken dient te worden.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Voorzieningenrechter Vreemdelingenkamer Nevenzittingsplaats Arnhem Registratienummer: AWB 07/30711 (verzoek) AWB 07/30708 (beroep) Datum uitspraak: 23 augustus 2007 Uitspraak Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) inzake [Verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1985, v-nummer 010.504.6930, van gestelde Sierraleoonse nationaliteit, verzoekster, gemachtigde mr.drs. J.M. Walls, tegen de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder. Het procesverloop Bij besluit van 1 augustus 2007 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 26 juli 2007 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Ter Apel. Verzoekster heeft daartegen op 1 augustus 2007 beroep ingesteld. Verzoekster is meegedeeld dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 1 augustus 2007 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 augustus 2007. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Verheijen. De beoordeling 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding. 3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing. 4. Op 12 november 2002 heeft verzoekster een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 16 november 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dat besluit staat na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 3 mei 2007 in rechte vast. 5. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn) een ruimere bescherming biedt dan artikel 29 van de Vw 2000 en dat zij in aanmerking komt voor die ruimere bescherming als bedoeld in de Definitierichtlijn. Om die reden had verweerder de aanvraag niet met toepassing van artikel 4:6 mogen afdoen. In ieder geval had verweerder moeten onderzoeken of er in Sierra Leone sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. 6. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster met toepassing van het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb afgewezen onder verwijzing naar het besluit in de vorige procedure. Het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn valt volgens verweerder niet aan te merken als novum, omdat de inhoud daarvan al bestreken wordt door artikel 29, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Verzoekster dient in dat kader aannemelijk te maken dat in haar individuele geval sprake is van een ernstige bedreiging van het leven of de persoon. Verzoekster is daarin niet geslaagd. 7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 8. Ingevolge artikel 4:6 van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt ingediend. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten en omstandigheden worden vermeld. 9. Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van de Definitierichtlijn is een "persoon die voor de subsidiaire beschermingsstatus in aanmerking komt" een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, leden 1 en 2 niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen. Volgens artikel 15 bestaat ernstige schade uit: a) doodstraf of executie; of b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of c) ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Volgens artikel 18 verlenen lidstaten de subsidiaire beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en V in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. 10. Indien artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn inderdaad, zoals verzoekster aanvoert, moet worden aangemerkt als een wijziging van het recht, dan kan aan deze wijziging slechts de door haar gewenste betekenis toekomen, indien de wijziging voor haar relevant is. Een wijziging van het recht kan alleen als relevant nieuw recht worden aangemerkt indien verzoekster onder de reikwijdte van de desbetreffende bepaling valt. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de AbRS van 20 juli 2007, LJN: BB0917. 11. Om onder de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn te kunnen vallen dient in ieder geval aannemelijk te zijn dat verzoekster afkomstig is uit een gebied waar sprake is van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat het aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat dit het geval is. 12. Verzoekster heeft haar beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn gebaseerd op de situatie in Sierra Leone. Verweerder heeft bij besluit van 16 november 2002 echter niet geloofwaardig geacht dat verzoekster uit Sierra Leone afkomstig is. Zoals hierboven aangegeven staat dit besluit thans in rechte vast. Verzoekster dient dan ook bewijs in te brengen waaruit volgt dat zij wél uit Sierra Leone afkomstig is en dat niet vóór het nemen van het eerdere besluit kon en derhalve behoorde te worden ingebracht 13. Verzoekster heeft bij haar aanvraag een nationaliteitsverklaring van de Sierraleoonse ambassade te Brussel van 31 mei 2007 overgelegd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij met dit document aannemelijk maakt dat zij uit Sierra Leone komt. 14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit document niet vóór het nemen van het op 16 november 2002 genomen besluit kon worden overgelegd. Verzoekster had dit document in de eerste procedure kunnen overleggen en had dit ook behoren te doen. Niet is gebleken dat verzoekster de ambassade niet eerder had kunnen benaderen om een dergelijk document te verkrijgen noch dat zij pogingen heeft ondernomen om het document te verkrijgen. Noch is gebleken dat zij niet eerder, al dan niet met behulp van haar wettelijke vertegenwoordiger, dit document had kunnen verkrijgen. De stelling van verzoekster dat de verklaring is gedateerd op 31 mei 2007 en derhalve niet in de eerste procedure ingebracht kon worden doet aan het voorgaande niet af. 15. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit Sierra Leone en derhalve dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn reeds om die reden voor verzoekster geen relevant nieuw recht is. Er is immers geen mogelijkheid om dit artikel te toetsen gelet op het feit dat niet duidelijk is naar welk land gekeken dient te worden. 16. Uit het bovenstaande volgt dat de onderhavige aanvraag een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Tevens volgt uit het bovenstaande dat de overgelegde nationaliteitsverklaring niet beschouwd kan worden als nieuw feit als bedoeld in dat artikel zodat voor een rechterlijke beoordeling van het onderhavige besluit geen plaats is. 17. Omtrent de ambtshalve weigering van verweerder om verzoekster een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken’ te verlenen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het zogenoemde buiten-schuldbeleid is, onder meer, opgenomen dat het begrip ‘buiten schuld’ dient te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad) geen toestemming zullen verlenen voor zijn terugkeer. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende reis-)documenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst en dat hij ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit de juiste gegevens verstrekt. Van de vreemdeling mag eveneens worden verwacht op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen teneinde Nederland te kunnen verlaten, bijvoorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst. 18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster niet met objectief toetsbare bescheiden aangetoond niet buiten haar schuld uit Nederland te kunnen vertrekken. Immers, uit de verklaring van de Sierraleoonse ambassade blijkt niet dat verzoekster door Sierra Leone niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument. Ook anderszins komt niet naar voren dat verzoekster geen toegang zal krijgen tot dat land of andere landen van herkomst. De stelling van verzoekster dat zij geen familie in Sierra Leone heeft, doet hieraan niet af. 19. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb, die kunnen afdoen aan het besluit van 16 november 2002. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze heeft genomen of dat verweerder op onjuiste gronden heeft besloten de aanvraag in het Aanmeldcentrum te Ter Apel af te wijzen. 20. Derhalve is het beroep ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De beslissing De voorzieningenrechter: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. G.A. van der Straaten en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2007 in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen als griffier. de griffier de voorzieningenrechter?