Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3704

Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/2335
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het verwijderen van parkeerplaatsen betreft noch een verkeersbesluit in de zin van artikel 15 lid 2 van de WVW 1994, noch een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/2335 Uitspraak van de rechtbank van 11 september 2007 inzake [eisers], te [woonplaats], eisers, gemachtigde mr. D. van der Beek, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel, verweerder, gemachtigde mr. M.A. van der Vleuten en R.A.M. Freijters. Aan het geding hebben als partij deelgenomen [4 omwonenden], allen te [woonplaats] (verder: de omwonenden), gemachtigde mr. A.C.M. van den Eijnde. Procesverloop Bij besluit van 8 juli 2003, gepubliceerd op 17 september 2003, heeft verweerder – voor zover in deze zaak van belang – besloten tot het opheffen van de parkeervakken in de [straat] te [woonplaats] tegenover huisnummers 34 en 36. Het tegen dit besluit door de omwonenden gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 20 juli 2004 gegrond verklaard. Bij besluit van 14 december 2004, gepubliceerd 15 december 2004, heeft verweerder besloten tot intrekking van het verkeersbesluit van 8 juli 2003 en tot handhaving van de parkeervakken ter hoogte van de nummers 32-38 aan de [straat] te [woonplaats]. Het hiertegen door eisers bij brief van 13 januari 2005 gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 maart 2006 ongegrond verklaard voor zover het bezwaar zich richt tegen het intrekken van het verkeersbesluit van 20 juli 2004 en niet-ontvankelijk voor zover het bezwaar zich richt tegen het handhaven van de parkeervakken. Eisers hebben op 28 april 2006 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van 7 juni 2007, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde van der Vleuten. Bij schrijven van 13 juni 2007 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) wordt heropend, teneinde de omwonenden in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen. Het onderzoek ter zitting is hervat op 22 augustus 2007, waar eiseres in persoon, alsmede namens de erven van haar inmiddels overleden echtgenoot, is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigden en van de omwonenden zijn verschenen [2 omwonenden], bijgestaan door de gemachtigde. Overwegingen 1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. 2. Eisers zijn woonachtig aan de [straat] 40 te [woonplaats]. De oprit van eisers ligt aan het einde van een onoverzichtelijke bocht in de [straat]. Om het in- en uitrijden van de oprit veiliger te maken, heeft verweerder een verkeersspiegel aan de overzijde van de [straat], ter hoogte van de betreffende oprit, geplaatst. Voor de percelen [straat] 34 en 36 zijn twee openbare parkeervakken in de weg gelegen. De percelen 32 en 38 beschikken over een eigen oprit. Eisers en de omwonenden strijden al sinds 1995 over de twee in de [straat] gelegen parkeerplaatsen, hetgeen diverse besluiten en bestuursrechtelijke procedures tot gevolg heeft gehad. 3. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of het besluit van 14 december 2004 tot intrekking van het eerdere besluit van 8 juli 2003 is aan te merken als een besluit in primo, waartegen bezwaar kan worden gemaakt – van welk standpunt verweerder is uitgegaan – of dat genoemd besluit in samenhang met de beslissing op bezwaar van 20 juli 2004 als één geheel gezien dient te worden. 4. Daarvoor is het volgende van belang. 5. Op 8 juli 2003 heeft verweerder een zogenoemd verkeersbesluit genomen, onder meer inhoudende de intrekking van de twee parkeervakken gelegen in de [straat] tegenover de huisnummers 34 en 36. Tegen dit besluit hebben de omwonenden bezwaar gemaakt. Op 20 juli 2004 heeft verweerder besloten tot gegrondverklaring van de bezwaren van de omwonenden, alsmede tot intrekking van het besluit d.d. 8 juli 2003. Dit besluit is bij schrijven van 23 juli 2004 aan eisers medegedeeld (en hoewel niet direkt blijkend uit het dossier, naar de rechtbank aanneemt, ook aan de omwonenden). Op 14 december 2004 heeft verweerder aan eisers bericht dat in verband met de vakantieperiode het besluit tot intrekking niet is gepubliceerd en dat dat besluit thans gedurende 6 weken ter inzage ligt. Tegen dit besluit van 14 december 2004 hebben eisers bij brief van 13 januari 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 27 maart 2006 op laatstgenoemd bezwaarschrift beslist. 6. Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien een bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voor zover nodig daarvoor in de plaats een nieuw besluit neemt. 7. Uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure vloeit voort dat, indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, dit orgaan niet kan volstaan met gegrondverklaring van het bezwaarschrift, maar voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats moet stellen. Beide beslissingen dienen volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) gelijktijdig te worden genomen. In het onderhavige geval heeft verweerder zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat het besluit in primo diende te worden herroepen, in dier voege dat het ingetrokken diende te worden, welke intrekking – gelet op het algemene karakter – gepubliceerd diende te worden. Hoewel het besluit tot intrekking eerst op 14 december 2004 op schrift is gesteld en publicatie eerst op 15 december 2004 heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 14 december 2004 één geheel vormt met de beslissing op bezwaar van 20 juli 2004. 8. Gelet op bovenstaande stond tegen het besluit van 20 juli 2004 ingevolge het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, onder a, van de Awb geen bezwaar open, maar beroep. Verweerder had derhalve het door eisers ingediende bezwaarschrift van 13 januari 2005 moeten aanmerken als een beroepschrift en dit ingevolge het bepaalde in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, moeten doorsturen naar de rechtbank met het verzoek het als beroepschrift in behandeling te nemen. Verweerder was niet bevoegd om op dat bezwaarschrift te beslissen, zodat het bestreden besluit van 27 maart 2006 als onbevoegd genomen dient te worden vernietigd. Het beroep gericht tegen het besluit van 27 maart 2006 is derhalve gegrond. 9. De omwonenden hebben nog aangevoerd dat eisers niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden wegens termijnoverschrijding. Zoals hierboven overwogen dienen de besluiten van 20 juli 2004 en 14 december 2004 als één beslissing op bezwaar gezien te worden. Nu de bekendmaking van deze beslissing heeft plaatsgevonden op 15 december 2004, is het door eisers bij verweerder ingediende bezwaar tijdig ingediend. Voor zover er al sprake zou kunnen zijn van termijnoverschrijding, dan overweegt de rechtbank dat deze verschoonbaar is vanwege de door verweerder zelf in het leven geroepen onduidelijkheid wat betreft besluiten en procedures. 10. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, dient het bezwaarschrift van 13 januari 2005 gericht tegen verweerders besluit van 20 juli 2004 te worden aangemerkt als een beroepschrift. De rechtbank zal dit beroep thans inhoudelijk beoordelen. 11. Daarbij is allereerst aan de orde de vraag of het bezwaar van de omwonenden terecht ontvankelijk is verklaard, in dier voege of het besluit van 8 juli 2003 tot intrekking van de parkeervakken een verkeersbesluit is in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW), waartegen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank stelt daarbij vast dat het bezwaarschrift d.d. 17 oktober 2003 van de omwonenden zich alleen richt tegen het opheffen van twee parkeervakken in de [straat] tegenover de huisnummers 34 en 36. 12. Het wettelijk kader is als volgt. 13. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 14. Artikel 15, tweede lid, van de WVW bepaalt dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. 15. Ingevolge artikel 20 van de WVW kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank. 16. Naar het oordeel van de rechtbank kan de maatregel tot het opheffen van parkeervakken niet leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. Derhalve is er voor deze maatregel ingevolge het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de WVW geen verkeersbesluit vereist. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2002, AB 2003/175. 17. Eisers hebben nog aangevoerd dat de onderhavige maatregel wel degelijk een appellabel verkeersbesluit is, omdat het altijd als zodanig is aangemerkt en het ook in strikt juridische zin een dergelijk besluit is. 18. De rechtbank stelt voorop dat – zoals ook ter zitting is besproken – de besluitvorming door verweerder in deze kwestie geen schoonheidsprijs verdient. Eisers stelling kan echter niet slagen, nu de rechtbank ambtshalve dient te onderzoeken of een primair besluit ook een besluit in de zin van de Awb is, ook al heeft verweerder het in eerste instantie als zodanig aangemerkt. De door eisers aangehaalde jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel. 19. De rechtbank overweegt dat het aanleggen en verwijderen van parkeerplaatsen niet is gericht op enig rechtsgevolg, maar feitelijk handelen door verweerder betreft. Er is derhalve geen sprake van een besluit in de zin van de Awb, zodat er geen bezwaar en beroep openstaat. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit van 20 juli 2004 de omwonenden ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in hun bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2003. Eerstgenoemd besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. 20. Nu het beroep gegrond is zal de rechtbank in het kader van een finale geschillenbeslechting met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door de omwonenden niet-ontvankelijk te verklaren in hun bezwaar. 21. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 805,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • 1/2 punt voor het verschijnen op een volgende zitting; • waarde per punt € 322,00; • wegingsfactor 1. 22. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de reiskosten die eisers redelijkerwijs met de behandeling van het beroep hebben moeten maken. Deze kosten zijn met inachtneming van artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht juncto artikel 6, eerste lid, onder III, van het Besluit tarieven in strafzaken vast te stellen op € 8,80, zijnde tweemaal de kosten van openbaar vervoer van [woonplaats] naar ’s-Hertogenbosch vice versa. 23. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Boekel aan eisers het door hen gestorte griffierecht ad € 141,00 dient te worden vergoed. 24. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - verklaart de omwonenden niet-ontvankelijk in hun bezwaren; - gelast de gemeente 's-Hertogenbosch aan eisers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ad € 141,00; - veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 813,80; - wijst de gemeente Boekel aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen als rechter in tegenwoordigheid van mr. F.A.M.C. Hermans als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2007. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: