Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3715

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers113-R-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Omgang tussen kind en de vader, die niet heeft erkend, in casu niet in strijd met het belang van het kind. Moeder frusteert pogingen om verstandhouding tussen de ouders te vebeteren.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 29 augustus 2007 Rekestnummer : 113-R-06 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-1441 [appellant], wonende te Maassluis, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. H.J.A. Knijff, tegen [verweerster], wonende te Maassluis, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder. Als belanghebbende is aangemerkt: de raad voor de kinderbescherming, vestiging Rotterdam, hierna te noemen: de raad. HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 31 januari 2007, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij deze beschikking heeft het hof de behandeling pro forma aangehouden opdat partijen zich konden wenden tot een mediator. Nadien zijn bij het hof op 9 mei, 26 juni, 16 juli en 23 juli 2007 nadere stukken ingekomen van de zijde van de man. Op 26 juni 2007 is bij het hof een nader stuk ingekomen van de zijde van de moeder. Uit deze stukken is gebleken dat mediation niet het gewenste resultaat heeft gehad. Bij onderscheiden brieven van 16 juli 2007 heeft het hof partijen bericht dat niet opnieuw een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Wel heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunten met betrekking tot de omgang kenbaar te maken. Bij brief, bij het hof ingekomen op 23 juli 2007, heeft de man van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De moeder heeft hiervan afgezien. VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de omgang tussen de man en [de minderjarige], geboren [in ] 2002, hierna te noemen: [de minderjarige]. De man heeft [de minderjarige] niet erkend. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige], die bij haar verblijft. 2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat tussen de man en [de minderjarige] een omgangsregeling zal gelden van twee weekeinden per maand. 3. De moeder bestrijdt het beroep. 4. In de grieven I en II, in onderlinge samenhang bezien, betoogt de man dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om hervatting van het contact, dan wel het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] heeft afgewezen. De man voert hiertoe aan dat van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW niet is gebleken. De rechtbank heeft dit miskend. 5. Het hof overweegt als volgt. Nu de man [de minderjarige] niet heeft erkend noch anderszins het juridisch ouderschap over hem heeft verkregen, is artikel 1:377f BW en niet artikel 1:377a BW van toepassing. Dit leidt ertoe dat in dit geval het verzoek van de man uitsluitend kan worden afgewezen indien het belang van [de minderjarige] zich tegen omgang verzet. Naar het oordeel van het hof is hiervan niet gebleken. De enkele stelling van de moeder dat de man gemaakte afspraken niet nakomt, hetgeen de voor [de minderjarige] noodzakelijke structuur niet ten goede komt, biedt onvoldoende grond voor een ander oordeel. Niet gebleken is dat de man gedurende de afgelopen jaren dat hij zich inzet voor omgang met [de minderjarige] negatief gedrag jegens de moeder heeft getoond. Het feit dat de relatie tussen de moeder en de man in het verleden verstoord is geraakt en verstoord is gebleven, kan de man, wat zijn rol betreft in de afgelopen jaren, niet worden aangerekend. Het is de moeder die thans pogingen om die situatie te verbeteren, bijvoorbeeld door middel van mediation, frustreert. 6. Het vorenstaande betekent dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat het hof een omgangsregeling zal vaststellen tussen de man en [de minderjarige]. Het hof zal bepalen dat de man [de minderjarige] bij zich mag hebben gedurende het eerste en derde weekend van iedere maand van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur. Het hof acht het de plicht van de moeder dat zij zich – in haar hoedanigheid van zorgzame ouder – op een positieve manier inzet om [de minderjarige] te begeleiden in het omgaan met de man, opdat ook hij een plaats in zijn leven krijgt. Indien de moeder hiertoe niet in staat is, verwacht het hof van haar dat zij zelfstandig hulp zoekt om haar daarbij te begeleiden. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre, opnieuw beschikkende: bepaalt een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige], inhoudende dat de man [de minderjarige] bij zich mag hebben gedurende het eerste en derde weekend van iedere maand van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Dusamos en Reinking, bijgestaan door mr. Van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2007.