Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3718

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4343 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Beoordeling door verzekeringsarts in opleiding, die niet is geregistreerd als verzekeringsarts. In strijd met het Schattingsbesluit? Zie ook oa LJN: BA9904.


Uitspraak

04/4343 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 augustus 2004, 03/1606 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 september 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellant heeft mr. G.M. Vergouw, advocaat te De Meern, de gronden van het hoger beroep nader aangevuld. Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 4 juli 2006, waar appellant en zijn gemachtigde, met schriftelijk bericht, niet zijn verschenen en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. De enkelvoudige kamer van de Raad heeft vervolgens de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de Raad. Het Uwv heeft vragen beantwoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2007, waar appellant en zijn gemachtigde, met schriftelijk bericht, niet zijn verschenen en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door E. van Onzen en dr. H. Kroneman. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad andermaal heeft besloten het onderzoek te heropenen. Het Uwv heeft vragen beantwoord en de gemachtigde van appellant heeft desgevraagd daarop gereageerd. Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant was werkzaam als uitzendkracht en is op 16 augustus 1999 uitgevallen met diverse lichamelijke alsmede psychische klachten. Met ingang van 14 augustus 2000 is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Deze uitkering is per 10 mei 2001 ingetrokken omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Het daartegen gerichte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft appellant zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 4 september 2001 ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Op 16 januari 2003 is appellant op het spreekuur onderzocht door de arts F. Dekker, die appellant ten opzicht van de voorgaande WAO-beoordeling in psychisch opzicht niet toegenomen beperkt en in lichamelijk opzicht iets meer beperkt achtte, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 22 januari 2003. Na arbeidskundig onderzoek is het theoretisch verlies aan verdiencapaciteit van appellant op minder dan 15% berekend. In overeenstemming hiermee is appellant bij besluit van 25 februari 2003 per 3 september 2002 een uitkering ingevolge de WAO geweigerd. In het kader van het tegen het besluit van 25 februari 2003 gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts J. Fokke appellant en zijn begeleidster op de hoorzitting gezien en vragen gesteld. Vervolgens heeft hij na dossieronderzoek het primaire medische oordeel bevestigd, waarna het bezwaar bij besluit van 17 juni 2003 (hierna: bestreden besluit) ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van de onderhavige schatting akkoord bevonden en het beroep ongegrond verklaard. Van de zijde van appellant is in hoger beroep aangevoerd dat hij diverse gezondheids-klachten heeft, dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om een deskundige in te schakelen, in het bijzonder nu het primaire medische onderzoek is verricht door een verzekeringsarts in opleiding (i.o.) die nog niet was geregistreerd als verzekeringsarts, en dat de aan appellant voorgehouden functies ten onrechte zijn aangemerkt als arbeid die qua belasting overeenstemt met de vastgestelde beperkingen, met name nu appellant als gevolg van zijn reumatische klachten niet kan tillen en dragen. Namens appellant zijn voorts medische verklaringen van de behandelend reumatoloog Y. Schenk en de psychiater D. Kok overgelegd. Het Uwv heeft op verzoek van de Raad nadere informatie verstrekt over de (opleiding tot) verzekeringsarts in het algemeen en de primaire arts F. Dekker in het bijzonder en voorts nader toegelicht waarom appellant de voor hem met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies kan vervullen. De Raad overweegt als volgt. De Raad ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de term verzekeringsarts in de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2000, 307) moet worden opgevat als geregistreerd verzekeringsarts. Met verwijzing naar zijn uitspraken van 18 juli 2007, LJN: BA 9904, BA 9905, BA 9908, BA 9909 en BA 9910, beantwoordt de Raad deze vraag ontkennend. Dit brengt naar het oordeel van de Raad echter niet mee dat aan een onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts dezelfde waarde kan worden toegekend als aan een onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts. Registratie als verzekerings-arts staat in beginsel borg voor een zekere kwaliteit. Zolang die registratie nog niet heeft plaatsgevonden kan er in beginsel niet van worden uitgegaan dat het onderzoek van de (nog) niet als verzekeringsarts geregistreerde arts diezelfde kwaliteit bezit. Een dergelijk gebrek kan naar het oordeel van de Raad in de bezwaarfase worden hersteld. In dit geval heeft het primaire verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts i.o. De Raad acht dit gebrek evenwel hersteld door het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts Fokke appellant tijdens de hoorzitting heeft gezien en appellant en diens begeleidster bij die gelegenheid vragen heeft gesteld en de beschikbare dossierstukken, waaronder de informatie van de behandelende sector, heeft bestudeerd en vervolgens voldoende gemotiveerd heeft geconcludeerd dat de door de primaire arts geformuleerde beperkingen consistent zijn met de onderzoeksbevindingen. Wat betreft de in hoger beroep aangevoerde grieven tegen de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het standpunt van het Uwv dat geen nieuwe feiten en argumenten zijn genoemd of medische gegevens zijn ingebracht die een ander licht werpen op de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de ingebrachte informatie van de behandelend psychiater Kok van ver na de datum in geding, 3 september 2002, dateert en dat de informatie van de reumatoloog Schenk dateert van twee jaar voor en twee jaar na de datum in geding, terwijl niet is gebleken dat appellant tussentijds onder behandeling is geweest of dat zijn klachten in de tussenliggende periode zijn verergerd. De Raad merkt voorts nog op dat de namens appellant betrokken algemene stelling dat mensen met reumatische klachten niet kunnen tillen en dragen niet op de persoon van appellant is toegespitst en ook niet zonder meer volgt uit de door voornoemde reumatoloog verstrekte informatie. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de onderhavige arbeidsongeschiktheids-beoordeling overweegt de Raad het volgende. Gelet op de in hoger beroep overgelegde rapporten van de bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven van 26 april 2007 en van de bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband van 8 november 2006 en 26 april 2007, waarin een nadere toelichting is gegeven op de medische geschiktheid van de desbetreffende functies, is de Raad van oordeel dat de schatting op voldoende passend te achten functies berust. Eerst in hoger beroep is door het Uwv voldoende inzichtelijk toegelicht dat appellant de voor hem geselecteerde functies kan vervullen. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Raad met betrekking tot met behulp van het CBBS tot stand gekomen besluiten, zal de Raad het bestreden besluit, dat is genomen vóór 1 juli 2005, vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij de rechtsgevolgen van dat besluit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand worden gelaten. De Raad heeft aanleiding gezien om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van € 133,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007. (get.) Ch. van Voorst. (get.) M. Gunter.