Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3725

Datum uitspraak2007-09-14
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3842 AOW + 06/3843 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet verschoonbare termijnoverschrijding betaling griffierecht.


Uitspraak

06/3842 AOW + 06/3843 AOW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle van 15 juni 2006, 05/737 en 05/1920 (hierna: aangevallen uitspraken), in de gedingen tussen: appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb) Datum uitspraak: 14 september 2007 I. PROCESVERLOOP Bij uitspraken als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 15 december 2006 heeft de Raad de door appellant ingestelde hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken niet-ontvankelijk verklaard. Tegen voornoemde uitspraken heeft appellant verzet gedaan. Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 3 augustus 2007, waar beide partijen – de Svb met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN De uitspraken van de Raad van 15 december 2006 berusten hierop, dat het verschuldigde griffierecht eerst op 8 november 2006 is bijgeschreven op de rekening van de Raad en derhalve niet binnen de in de brieven van 28 juli 2006 gestelde termijn, welke eindigde op 6 oktober 2006, is ontvangen. In het verzetschrift heeft appellant aangevoerd dat zijn vakantiegeld in juni 2006 werd tegengehouden, dat zijn pensioen vanaf juni 2006 met € 250,- per maand werd verminderd en dat hij in oktober 2006 € 90,- aan de belastingdienst moest afdragen. Verder heeft appellant aangegeven dat hij de Raad op zijn financiële situatie heeft gewezen en dat hij in september en oktober 2006 € 84,- heeft betaald en begin november 2006 € 42,- heeft betaald. De Raad is van oordeel dat in verzet geen gronden zijn aangevoerd die tot gegrondverklaring van het verzet moeten of kunnen leiden. De Raad overweegt daartoe dat in de brieven van de Raad van 28 juli 2006 duidelijk staat vermeld dat het verschuldigde griffierecht binnen de gestelde termijn dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Na ontvangst van de eerste deelbetaling van appellant op 9 augustus 2006 heeft de Raad appellant bij schrijven van 16 augustus 2006 wederom gewezen op de in de brieven van 28 juli 2006 gestelde termijn voor betaling van het griffierecht. De Raad weegt daarbij mee dat aan appellant in verband met zijn financiële situatie een zeer ruime termijn is gegeven voor de betaling van het griffierecht. Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2007. (get.) J. Janssen. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. DK