Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3728

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/4035
Statusgepubliceerd


Indicatie

Besluit onttrekking spoorwegovergang Isabellalaan te 's-Hertogenbosch kan in stand blijven. Bestuursorgaan heeft tot het oordeel kunnen komen dat de overgang onveilig is. Bij afweging van de betrokken belangen heeft het bestuursorgaan kunnen komen tot het onttrekkingsbesluit. Het voorkomen van onevenredige benadeling is voldoende gewaarborgd.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/4035 Uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 5 september 2007 inzake [eiser], te [woonplaats], eiser, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, verweerder, gemachtigde mr. J.H.M. van den Eertwegh. Procesverloop Bij ontwerpbesluit van 23 augustus 2005 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt de spoorwegovergang aan de Isabellalaan te ’s-Hertogenbosch aan het openbaar verkeer te onttrekken. De daartegen door eiser ingediende zienswijze is door verweerder bij besluit van 6 juni 2006 ongegrond verklaard en verweerder heeft daarbij besloten de spoorwegovergang aan de Isabellalaan te ’s-Hertogenbosch aan het openbaar verkeer te onttrekken. Eiser heeft op 18 juli 2006 tegen het besluit van 6 juni 2006 beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van 20 juli 2007, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de spoorwegovergang aan de Isabellalaan te ’s-Hertogenbosch aan het openbaar verkeer te onttrekken. Standpunten van partijen 2. Verweerder heeft aansluiting gezocht bij de kadernota Railveiligheid 1998-1999, de kadernota Railveiligheid 2005 en het Programma “Verbeteren Veiligheid Overwegen” (PVVO), waarin de uitwerking van het landelijke beleid is neergelegd. Doelstelling van dit beleid is het treffen van risicoreducerende en risico-uitsluitende maatregelen voor (onveilige) gelijkvloerse spoorwegovergangen. Een tweede doelstelling is om met de vermindering van het aantal ongevallen, de punctualiteit en de betrouwbaarheid op het spoor te verbeteren. In situaties waar voor wat betreft de veiligheid geen of nauwelijks een prioritering is aan te geven, zal geprioriteerd worden aan de hand van de doelstelling voor punctualiteit en betrouwbaarheid. De driesporige overgang aan de Isabellalaan is als een onveilige spoorwegovergang aangemerkt. Voorts heeft de Rijksinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in 1997 bepaald dat een gelijkvloerse kruising over drie sporen, zoals het geval is bij de spoorwegovergang aan de Isabellalaan, niet is toegestaan. Verweerder licht toe dat sinds 1999 in samenwerking met de gemeente Vught, ProRail en de gemeente ’s-Hertogenbosch is gewerkt aan een integrale oplossing. Verweerder voert aan dat er sprake is van een duidelijke ongevalhistorie op de overweg respectievelijk het baanvak en dat het effect van een ongeval (waaronder ook zelfdodingen) een grote invloed heeft op het treinverkeer in Noord-Zuid en Oost-West richting van het land. Verweerder is van mening dat de maatregelen zoals de aanleg van een vervangende tunnel voor alle verkeer (onderdoorgang Vught-noord) en een tunnel alleen voor langzaam verkeer (Loonsebaan) en de sluiting van de spoorwegovergang aan de Isabellalaan in de gehele corridor aansluiten bij de uitwerking van het beleid en voldoen aan het gestelde in de eerste en tweede kadernota. Verweerder wijst erop dat de Isabellalaan in eigendom en beheer is van de gemeente ’s-Hertogenbosch. Doordat op de spoorwegovergang een drietal sporen aanwezig is, is de oversteeklengte groot. Door de aanwezigheid van twee treinverbindingen is de treinfrequentie hoog en zijn de aanwezige slagbomen veel gesloten. ProRail meldt dat het aantal treinen dat gebruik maakt van de betreffende spoorvakken in de aankomende jaren fors zal toenemen. Verweerder is van mening dat door de onttrekking aan het openbaar verkeer van de spoorwegovergang Isabellalaan de veiligheid op en rond de spoorwegovergang wordt verbeterd. Vanuit maatschappelijk oogpunt en doelmatigheid van de besteding van overheidsmiddelen is het wenselijk te komen tot een integrale oplossing, door middel van samenwerking met de gemeente Vught en de door de gemeente ’s-Hertogenbosch te ontwikkelen infrastructuur. Verweerder geeft aan dat de spoorwegovergang Isabellalaan pas feitelijk wordt opgeheven nadat de nieuwe tunnel en alle aansluitende voorzieningen naar Fort Isabella en de Kampdijklaan in gebruik zijn genomen. Verweerder is voorts van mening dat de belangen van betrokken bewoners en passanten door de onttrekking aan het openbaar verkeer van de spoorwegovergang niet onevenredig wordt geschaad, met uitzondering van de recreatieve belangen van voetgangers in het woongebied Vughterpoort. Verweerder heeft om dit op te lossen gekozen voor een voetgangersbrug. Het gebied aan weerszijden van het spoor blijft goed bereikbaar via de nieuwe voetgangersbrug en via een nieuw aan te leggen ongelijkvloerse verbinding circa 300 meter ten zuiden van de Isabellalaan, te noemen tunnel Vught. Deze tunnel Vught is voor het langzaam verkeer een verkeersveilige en comfortabele voorziening. Voorts overweegt verweerder dat de Isabellalaan in het Beleidsplan Verkeer- en Vervoer 2000 geen deel uitmaakt van het hoofdfietsnetwerk en een recreatieve functie heeft. Verweerder geeft aan dat overleg heeft plaatsgevonden met ProRail en de gemeente Vught en dat beide partijen kunnen instemmen met het besluit. 3. Eiser is van mening dat verweerder bij de besluitvorming onzorgvuldig te werk is gegaan, nu verweerder hem niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze toe te lichten. Eiser stelt dat hij daardoor in zijn rechten is geschaad. Eiser heeft geen persoonlijke uitnodiging ontvangen voor de hoorzitting die op 16 mei 2006 heeft plaatsgevonden, omdat verweerder dacht dat de uitnodiging voor de Vereniging Spoorzicht eiser automatisch zou bereiken. Ook heeft er geen publicatie plaatsgevonden van de datum van deze hoorzitting. Eiser is voorts van mening dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Eiser betwist dat de spoorwegovergang aan de Isabellalaan bekend staat als onveilige overweg. De huidige ongevalstatistieken voor voetgangers en fietsers leveren volgens eiser geen argumenten op om de overweg voor voetgangers en fietsers te sluiten. Eiser betwist voorts dat een gelijkvloerse overweg van drie of meer sporen niet meer is toegestaan. Eiser verwijst daartoe naar het beleid dat is beschreven in de tweede kadernota Railveiligheid 2005, dat juist de ruimte biedt om deze spoorwegovergangen -met de juiste aanpassingen- te behouden voor voetgangers en fietsers. Ten aanzien van de toename van het aantal treinbewegingen heeft verweerder volgens eiser geen rekening gehouden met het feit dat veel treinen tegelijkertijd passeren. Eiser stelt verder dat op basis van tellingen van de gemeente kan worden geschat dat jaarlijks ongeveer 100.000 fietsers en 50.000 wandelaars gebruik maken van de overweg. Al deze mensen worden in hun belangen geschaad. Eiser heeft een groot aantal ondersteunings-verklaringen bijgevoegd. De alternatieve routes (de tunnel in Vught Noord, de route langs het afwateringskanaal en de voetgangersbrug) zijn volgens eiser als onvoldoende te kwalificeren. Vervolgens merkt eiser op dat in het besluit niet is aangegeven welke eisen er worden gesteld aan de te realiseren voetgangersbrug. Met name de beloopbaarheid van de voetgangersburg voor oudere personen is van belang. Eiser is van mening dat in het besluit randvoorwaarden dienen te worden gesteld aan de technische uitvoering van de voetgangersbrug, zodat de belangen van oudere personen goed gewaarborgd zijn. Voorts voert eiser aan dat niet is onderzocht of het bestemmingsplan Baanvak Zuid het realiseren van een voetgangersbrug toestaat. Zolang dat niet bekend is, kan geen besluit worden genomen over de sluiting van de spoorwegovergang, nu als voorwaarde voor die sluiting de realisatie van een voetgangersbrug is vereist. Daarnaast stelt eiser dat niet voldoende is beargumenteerd waarom praktische alternatieven voor de voetgangersbrug niet onderzocht zijn. Als mogelijk alternatief noemt eiser de (verbeterde) automatische dubbele overweg bomen ((V)ADOB), eventueel uit te voeren in combinatie met een zigzag sluis. Voorts is eiser van mening dat de gemeente ’s-Hertogenbosch financieel belang heeft bij de onttrekking. Eiser verwijst hiervoor naar afspraken uit het convenant tussen de gemeente ’s-Hertogenbosch en de gemeente Vught. Wettelijk kader 4. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet kan een weg die niet door het Rijk of door de provincie wordt onderhouden, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen. 5. Uit het Delegatiebesluit 2000 van verweerders gemeente, vastgesteld op 29 juni 2000, blijkt dat de raad de bevoegdheid, als neergelegd in artikel 9 van de Wegenwet om een weg aan het openbaar verkeer te onttrekken, aan verweerder heeft gedelegeerd. 6. Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerders gemeenteraad het Delegatiebesluit 2000 ingetrokken en het Delegatiebesluit 2006 vastgesteld, waarin de raad wederom de bevoegdheid, als neergelegd in artikel 9 van de Wegenwet om een weg aan het openbaar verkeer te onttrekken, aan verweerder heeft gedelegeerd. Het besluit van 24 januari 2006 is op 8 maart 2006 in werking getreden. Oordeel van de rechtbank 7. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Wegenwet is op de voorbereiding van de beslissing op het verzoek om onttrekking van een weg aan de openbaarheid afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing (uniforme openbare voorbereidingsprocedure). Gelet op artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Awb is dan het maken van bezwaar uitgesloten, zodat verweerder terecht eisers schrijven van 16 juli 2005 (lees: 2006) heeft doorgestuurd aan deze rechtbank om als beroep te worden behandeld. 8. Ten aanzien van zijn grief dat hij geen persoonlijke uitnodiging heeft ontvangen voor de hoorzitting die op 16 mei 2006 heeft plaatsgevonden, kan eiser worden toegegeven dat het niet van zorgvuldigheid getuigt om iedereen behalve eiser persoonlijk voor een hoorzitting uit te nodigen. Dit kan echter niet leiden tot een gegrond beroep, nu de hier van toepassing zijnde afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht het zenden van een persoonlijke uitnodiging in dit geval niet verplicht stelt. Eiser is hierdoor niet in zijn processuele belangen geschaad. 9. Ter zitting heeft eiser betoogd dat verweerders besluit onbevoegd is genomen. Deze grief treft geen doel. Gelet op het Delegatiebesluit 2000 en het Delegatiebesluit 2006 was verweerder in beginsel bevoegd om een weg aan het openbaar verkeer te onttrekken, zoals bedoeld in artikel 9 van de Wegenwet. De rechtbank is niet gebleken dat de Delegatiebesluiten 2000 en 2006 niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. 10. Het betrokken bestuursorgaan heeft bij het nemen van een besluit tot onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer een ruime mate van beoordelingsvrijheid. De rechtbank dient daarom de door het bestuursorgaan aan de spoorwegovergang gehechte kwalificatie dat deze onveilig wordt geacht terughoudend te toetsen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat het bestuursorgaan het besluit heeft gebaseerd op beoordelingsnormen, neergelegd in de landelijke kadernota’s Railveiligheid 1998-1999 en 2005 en het Programma “Verbeteren Veiligheid Overwegen”. 11. De rechtbank is in tegenstelling tot hetgeen eiser stelt van oordeel dat verweerder tot het oordeel heeft kunnen komen dat de spoorwegovergang Isabellalaan onveilig is en overweegt daartoe het volgende. Uit de door verweerder overgelegde cijfers blijkt dat zich in de periode van 1975 tot 10 augustus 2005 op de spoorwegovergang Isabellalaan 15 ongevallen hebben voorgedaan, dat op de spoorwegovergang een drietal sporen aanwezig is, waardoor de oversteeklengte groot is en dat de treinfrequentie hoog is en de aanwezige slagbomen veel gesloten zijn door de aanwezigheid van twee treinverbindingen. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat ProRail meldt dat het aantal treinen dat gebruik maakt van de betreffende spoorvakken in de aankomende jaren fors zal toenemen. Dat een aantal treinen wellicht tegelijkertijd passeert doet daaraan niet af. Eiser heeft hiertegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ongevalstatistieken voor voetgangers en fietsers geen argumenten opleveren om de overweg voor voetgangers en fietsers niet als onveilig aan te merken. 12. Daarnaast komt het bestuursorgaan bij de toepassing van artikel 9 van de Wegenwet beleidsvrijheid toe. Het is aan het bestuursorgaan om alle bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. 13. De rechtbank acht het landelijk beleid zoals neergelegd in de kadernota’s Railveiligheid 1998-1999 en 2005 en het Programma “Verbeteren Veiligheid Overwegen” niet kennelijk onredelijk of in strijd met de wet. Het om redenen van veiligheid onttrekken aan de openbaarheid van een spoorwegovergang zoals hier aan de orde past in dit beleid. 14. Verweerder heeft zich bij afweging van de betrokken belangen op het standpunt kunnen stellen dat de veiligheidsbelangen die met de sluiting van de spoorwegovergang zijn gediend zwaarder dienen te wegen dan de door eiser aangevoerde belangen die daartegen pleiten. Verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat met deze wegonttrekking het belang van een veilige afwikkeling van het (spoor)wegverkeer in aanmerkelijke mate is gediend, in het bijzonder gelet op de toekomstige ontwikkelingen wat betreft de toename van het spoorverkeer op dit baanvak, en dat ondanks de onttrekking van de overgang aan het openbaar verkeer de nu bestaande verkeersbewegingen mogelijk blijven, zij het met een betrekkelijk korte omweg. Verweerder kan eveneens worden gevolgd in zijn standpunt, dat door de onttrekking van de spoorwegovergang aan het openbaar verkeer de belangen van betrokken bewoners en passanten niet onevenredig worden geschaad met uitzondering van de recreatieve belangen van voetgangers in het woongebied Vughterpoort, en dat dit kan worden opgelost met een voetgangersbrug. Hierdoor blijft het gebied aan weerszijden van het spoor goed bereikbaar, hetzij via de nieuwe voetgangersbrug, hetzij via een nieuw aan te leggen ongelijkvloerse verbinding circa 300 meter ten zuiden van de Isabellalaan (tunnel Vught). Hierbij merkt de rechtbank nog op dat in afwijking van hetgeen verweerder ter zitting heeft betoogd, verweerder blijkens de tekst van het bestreden besluit heeft besloten de spoorwegovergang aan de Isabellalaan pas feitelijk aan het openbaar verkeer te onttrekken nadat beschikt kan worden over een alternatieve route via de toekomstige Vughtse tunnel met een aansluiting op de Kampdijklaan/Fort Isabella en een voetgangersbrug over het spoor ter plaatse van de Isabellalaan. 15. Door aan de feitelijke uitvoering van het onttrekkingsbesluit de voorwaarde te koppelen dat de voornoemde maatregelen gerealiseerd zijn, acht de rechtbank zowel de belangen van betrokken bewoners en passanten als de recreatieve belangen van voetgangers in het woongebied Vughterpoort voldoende gewaarborgd en kan niet worden staande gehouden dat verweerder in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Niet is gebleken dat de door verweerder genoemde alternatieve routes uit een oogpunt van verkeersveiligheid of anderszins onvoldoende aanvaardbaar zijn. Dat op voorhand nog niet duidelijk is of de voetgangersburg daadwerkelijk kan worden vergund, is gelet op het voorgaande geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit. 16. Op basis van het landelijk programma "Verbeteren Veiligheid Overwegen" kan ProRail voor het opheffen van spoorwegovergangen aan gemeenten een financiële bijdrage leveren waarmee flankerende en compenserende maatregelen kunnen worden gefinancierd. Blijkens het convenant van 1 juni 2005 tussen de gemeente ’s-Hertogenbosch en de gemeente Vught zijn er financiële afspraken gemaakt tussen de gemeente ’s-Hertogenbosch en Pro Rail en tussen de gemeente ’s-Hertogenbosch en de gemeente Vught onder andere in verband met compenserende maatregelen in de vorm van de aanleg van de Vughtse tunnel onder het spoor in noordelijke richting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze financiële aspecten bij zijn besluitvorming mogen laten meewegen. 17. De rechtbank komt gelet op voornoemde beleidsvrijheid niet toe aan de vraag of ook andere aanvaardbare oplossingen denkbaar zijn, ook niet indien deze volgens eiser de voorkeur verdienen. Hetgeen eiser in dat verband naar voren heeft gebracht, laat de rechtbank om die reden verder onbesproken. 18. De rechtbank merkt nog op dat de grieven van eiser met betrekking tot de uitvoering van de voetgangersbrug in deze procedure niet kunnen worden beoordeeld. Deze dienen in het kader van de procedure omtrent de aanvraag om bouwvergunning voor de voetgangersbrug aan de orde te worden gesteld. 19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen. 20. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. 21. De rechtbank ziet geen aanleiding één van de partijen in de proceskosten te veroordelen of verweerder op te dragen het door eiser gestorte griffierecht aan hem te vergoeden. 22. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. M.T. van Vliet als rechter in tegenwoordigheid van mr. F.A.M.C. Hermans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2007. De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: