Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3737

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4080 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Korting van 20% op WW-uitkering, wegens niet nakomen verplichting om ingeschreven te staan als werkzoekende. Garantie-uitkering 55-plusser met meer dan 10 dienstjaren?


Uitspraak

06/4080 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 juni 2006, 05/8830 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 augustus 2007. I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft te kennen gegeven niet aan het geding te willen deelnemen. Bij brief van 5 januari 2007 heeft het Uwv antwoord gegeven op de vraag, die de Raad bij schrijven van 2 januari 2007 heeft gesteld. Appellant heeft bij brief van 12 januari 2007 gereageerd op het antwoord van het Uwv alsmede bij brief van 10 mei 2007 -met bijlagen- zijn standpunt nader uiteengezet. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2007. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2.1. Appellant, geboren [in] 1950, is vanaf 1 september 1980 werkzaam geweest in dienst van (de rechtsvoorganger van) het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij de directie Informatie, Beheer en Subsidieregeling van het Directoraat-Generaal Wonen. Aan appellant is met ingang van 1 december 2004 eervol ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid. Het Uwv heeft bij besluit van 7 februari 2005 aan appellant met ingang van 1 december 2004 een loongerelateerde WW-uitkering toegekend met een uitkeringsduur van vier jaar. In een bijlage bij het toekenningsbesluit is appellant geïnformeerd over de rechten en plichten die voortvloeien uit de toegekende WW-uitkering. Aan het verzoek om een van de exemplaren van die bijlage te ondertekenen en terug te sturen heeft appellant geen gehoor gegeven. 2.2. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft bij besluit van 8 februari 2005 aan appellant met ingang van 1 december 2004 een bovenwettelijke uitkering ingevolge het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk (hierna: het Besluit) toegekend. Deze uitkering bestaat uit een aanvullende uitkering gedurende de periode dat appellant recht heeft op een WW-uitkering en vervolgens een aansluitende uitkering, die duurt tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin appellant de leeftijd van 65 jaar bereikt. Een bijlage bij dit toekenningsbesluit bevat extra informatie over de gevolgen van de afschaffing van de vervolguitkering ingevolge de WW voor de bovenwettelijke uitkering, onder meer inhoudende dat degene, die 55 jaar of ouder is en minimaal tien dienstjaren heeft, een bovenwettelijke uitkering krijgt tot en met de laatste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt. 2.3. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) heeft het Uwv in kennis gesteld dat appellant vanaf 9 september 2005 niet meer staat ingeschreven als werkzoekende. Bij besluit van 16 november 2005 heeft het Uwv de uitbetaling van de WW-uitkering van appellant geschorst op grond van het vermoeden dat appellant ten onrechte niet ingeschreven staat als werkzoekende. Bij dat besluit is tevens aan appellant met ingang van de eerstvolgende betaaldatum een voorschot toegekend waarbij rekening is gehouden met een korting van 20% op zijn uitkering vanaf 3 oktober 2005 omdat hij de verplichting om ingeschreven te staan als werkzoekende niet is nagekomen. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift tegen dit besluit aangevoerd dat hij [in] 2005 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en meer dan 10 dienstjaren heeft en dat hij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van de garantie-uitkering ingevolge het Besluit. Bij het besluit van 30 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 16 november 2005 gehandhaafd. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit de bijlage bij het besluit tot toekenning van de WW-uitkering van 7 februari 2005 duidelijk en begrijpelijk volgt dat aan het recht op een loongerelateerde WW-uitkering de verplichting is gekoppeld om als werkzoeken-de ingeschreven te staan bij het CWI en dat daaruit ook ondubbelzinnig volgt dat deze verplichting niet eindigt bij het bereiken van de 55-jarige leeftijd en minimaal tien dienstjaren. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het appellant volledig is toe rekenen dat hij niet heeft voldaan aan de verplichting de inschrijving bij het CWI te continueren. De rechtbank is niet tot de overtuiging gekomen dat het bestreden besluit op onjuiste uitgangspunten berust. 4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de bijlage “Rechten en plichten artikel 29 WW”, gevoegd bij het besluit tot toekenning van de WW-uitkering, niet heeft ondertekend en dat daardoor aan die bijlage geen rechtskracht kan worden ontleend. Volgens appellant was het Uwv reeds vanaf 17 februari 2005 op de hoogte dat hij de bijlage niet heeft ondertekend en, omdat het Uwv op dat gegeven niet heeft gereageerd, heeft het Uwv daarmee volledig ingestemd, aldus appellant. 5. Ter beoordeling staat of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en hij overweegt daartoe het volgende. 5.1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW is de werknemer verplicht zich als werkzoekende bij het CWI te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen. Appellant is van mening dat deze verplichting eerst op hem van toepassing is als hij de bijlage “Rechten en plichten artikel 29 WW” heeft ondertekend. Naar het oordeel van de Raad berust dit standpunt op een misvatting. De verplichting tot inschrijving als werkzoekende bij het CWI en die inschrijving tijdig te verlengen vloeit voort uit een dwingendrechtelijke wetsbepaling en is derhalve niet afhankelijk van instemming van de uitkeringsgerechtigde daarmee. Uit de gedingstukken en hetgeen appellant heeft aangevoerd is de Raad niet gebleken dat de misvatting van appellant op enigerlei wijze aan het Uwv is toe te rekenen. Uit de omstandigheid dat appellant is verzocht een exemplaar van de betreffende bijlage te ondertekenen en terug te sturen naar het Uwv, kan dat geenszins worden afgeleid. In die bijlage is appellant geïnformeerd over de rechten en plichten die voortvloeien uit de toegekende WW-uitkering. De Raad merkt op dat het slot van die bijlage vermeldt dat als zonder gegronde reden niet wordt voldaan aan de verplichtingen die in de bijlage zijn genoemd, of aan andere verplichtingen die zijn genoemd in de WW, dit gevolgen kan hebben voor de uitkering. Bovendien heeft appellant blijkens het door hem ondertekende aanvraagformulier bij de aanvraag van de WW-uitkering de brochure ‘Aan welke regels moet ik mij houden’ ontvangen, waarin een opsomming van de voorschriften WW, waaronder de verplichting tot inschrijving als werkzoekende bij het CWI en de verplichting die inschrijving tijdig te verlengen, is opgenomen. Daargelaten dat appellant eerst na afloop van de loongerelateerde WW-uitkering per 30 november 2008 in beginsel aanspraak had kunnen maken op de aansluitende bovenwettelijke uitkering, en derhalve niet vanaf 20 september 2005, de datum waarop hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, merkt de Raad op dat aan deze uitkering eveneens de verplichting is verbonden tot inschrijving als werkzoekende bij het CWI en tot tijdige verlenging van die inschrijving. 5.2. Met de rechtbank heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om het besluit van het Uwv om de uitbetaling van de WW-uitkering van appellant te schorsen en aan hem een voorschot te verlenen, waarbij rekening is gehouden met een maatregel van 20% in verband met het overtreden van de verplichting om de inschrijving als werkzoekende (tijdig) te verlengen, voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv bij de voorschotverlening rekening kunnen houden met een korting van 20% omdat op dat moment niet duidelijk was hoelang appellant niet ingeschreven zou staan als werkzoekende. Zoals aangekondigd in het primair besluit van 16 november 2005, zou het Uwv een beslissing hebben genomen over het recht op WW-uitkering en de op te leggen maatregel zodra appellant zich weer zou hebben laten registeren als werkzoekende bij het CWI. Aan de omstandigheid dat het Uwv niet bij de eerstvolgende betaaldatum na het besluit van 16 november 2005 bij WW-uitkering bij wijze van voorschot heeft verleend, maar eerst in januari 2006 bij de betaling van de uitkering over de maand december 2005, hecht de Raad geen betekenis omdat niet gebleken is dat appellant daardoor in zijn materiële of processuele belangen is geschaad. 5.3. Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te gegeven aan toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.F. Bandringa en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007. (get.) C.P.J. Goorden. (get.) M.R.S. Bacon. BvW