Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3742

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie Zuiver schadebesluit


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 06/3 6 september 2007 40010 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie Zuiver schadebesluit Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, gemachtigde: mr. S.A. Wensing, advocaat te Roden, tegen Productschap Vee en Vlees, verweerder, gemachtigde: mr. R.H. Algera, werkzaam bij het gemeenschappelijk secretariaat PPE/PVV. 1. De procedure Appellant heeft bij brief van 2 januari 2006, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 november 2005. Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren gericht tegen een besluit van 19 april 2005 tot weigering van schadevergoeding ongegrond verklaard. Bij brief van 2 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 26 juli 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Aan de kant van verweerder is tevens verschenen ir. M. van Lent, eveneens werkzaam bij het gemeenschappelijk secretariaat PPE/PVV. 2. De grondslag van het geschil 2.1 In de Verordening identificatie en registratie van paardachtigen (PVV) 2004 (PBO-blad nr. 80, blz. 2 e.v.), die op 22 oktober 2003 is vastgesteld door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees en die, voorzover hier van belang, op 1 januari 2004 in werking is getreden, zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen: " Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder: (…) 16. paspoort: het identificatiedocument als bedoeld in Beschikking 93/623 EEG en Beschikking 2000/68/EG; (…) Artikel 6 1. Het paspoort wordt door het bestuur uitgegeven. Hiertoe gemandateerde erkende instellingen en hippische sportorganisaties dragen namens het bestuur zorg voor de uitgifte van het paspoort. (…) " Artikel 2 van het Besluit houdende mandatering van erkende instellingen en hippische sportorganisaties tot uitgifte van paspoorten voor paardachtigen (PVV) 2004 (PBO-blad nr. 80, blz. 69 e.v.), dat op 10 december 2003 is vastgesteld door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees, en dat op 1 januari 2004 in werking is getreden, luidt als volgt: " De voorzitter van de hierna genoemde erkende instellingen en hippische sportorganisaties wordt mandaat verleend om namens het bestuur (…) te besluiten en stukken te ondertekenen betreffende het uitgeven van het paspoort bedoeld in artikel 6 van de verordening: (…) De Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (…) " 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Op 17 augustus 2001 heeft de Nederlandse Hippische Sportbond (NHS) een paspoort afgegeven voor een paard genaamd Lacroix. - Bij brief van 27 maart 2003 heeft appellant de Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (hierna: KWPN) bericht dat hij Lacroix voor de helft in bezit heeft, dat hij hem thans heeft verkocht aan de mede-eigenaar en dat deze zijn betalingsverplichting niet nakomt. Appellant, die nog over het voor Lacroix afgegeven paardenpaspoort beschikt, heeft KWPN verzocht geen kopie van het paspoort af te geven zolang niet aan die verplichting is voldaan. - Bij faxbericht van 25 september 2003 heeft appellant KWPN bericht dat het geschil over Lacroix nog niet is opgelost en dat KWPN een nieuw paspoort mag afgeven als het volledige bedrag is betaald. - Op 22 maart 2004 heeft KWPN aan een ander dan appellant een paspoort voor Lacroix afgegeven. - Bij brieven van 2 september en 20 oktober 2004 heeft appellant KWPN verzocht mee te delen waarom een (duplicaat-)paspoort is afgegeven, terwijl het oude paspoort niet is gestolen of verloren gegaan, maar in zijn bezit is. - Bij brieven van 21 september en 25 november 2004 heeft KWPN hierop gereageerd. - Bij brief van 9 december 2004 heeft appellant verweerder verzocht een besluit te nemen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) om de door hem gestelde schade ten bedrage van € 75.000,--, zijnde de helft van de waarde van Lacroix, te vergoeden. - Bij besluit van 19 april 2005 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. - Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 mei 2005, aangevuld bij brief van 2 augustus 2005, bezwaar gemaakt. - Vervolgens heeft verweerder op 22 november 2005 het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder, voorzover hier van belang, vastgesteld dat appellant tegen de verstrekking van het tweede paspoort geen bezwaar heeft gemaakt. Van een onrechtmatig besluit is dan ook geen sprake, aldus verweerder. Nu het besluit dat appellant als schadeoorzaak heeft aangeduid, niet onrechtmatig is, kan het verzoek volgens verweerder niet worden gehonoreerd. 4. Het standpunt van appellant Appellant stelt dat verweerder, gelet op eerdere uitspraken van het College, niet in redelijkheid kan volhouden dat volgens de toepasselijke regelgeving voor een paard meer dan één paspoort kan worden uitgegeven. Aangezien KWPN, handelend namens verweerder, eraan heeft meegewerkt dat voor Lacroix meerdere paspoorten in omloop zijn, staat volgens appellant de onrechtmatigheid van de uitgifte van het tweede paspoort vast. Hieruit trekt appellant de conclusie dat verweerder jegens hem als belanghebbende schadeplichtig is. Volgens appellant wordt tevens voldaan aan de overige voorwaarden voor toekenning van schadevergoeding. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Appellant heeft zijn verzoek om schadevergoeding gebaseerd op het besluit van 22 maart 2004 tot uitgifte van een (nieuw) paspoort voor Lacroix, welk besluit volgens hem onrechtmatig is. Het College constateert met verweerder dat, anders dan appellant heeft betoogd, niet vaststaat dat dit besluit onrechtmatig is. Verweerder heeft de onrechtmatigheid niet erkend en evenmin is de - gestelde - onrechtmatigheid vastgesteld bij een rechterlijke uitspraak. Anders dan appellant heeft gesuggereerd, kan in de onderhavige rechterlijke procedure geen oordeel worden gegeven over de rechtmatigheid van het besluit van 22 maart 2004. In het onderhavige beroep staat ter beoordeling de beslissing op bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Aangezien verweerder zich naar het oordeel van het College terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen onrechtmatig besluit is dat als schadeveroorzakend kan worden aangemerkt, kan het beroep van appellant reeds om die reden niet slagen. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt het College niet toe. 5.2 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. M.A. van der Ham en mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2007. w.g. C.M. Wolters w.g. M.B.L. van der Weele