Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3752

Datum uitspraak2007-08-24
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/2175 en SBR 07/2173
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoek tot aanmelding voor numerus fixus opleiding is niet in behandeling genomen omdat het verzoek te laat is ingediend. De voorzieningenrechter volgt eiseres niet in haar stelling dat artikel 11 van de Regeling aanmelding en selectie onverbindend is. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij het servicekantoor van de IBG expliciet heeft gevraagd hoe zij zich moest aanmelden voor de betreffende numerus fixus opleiding. Artikel 11 van de Regeling aanmelding en selectie biedt geen ruimte voor een belangenafweging. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Het beroep wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, doch de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven geheel in stand. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 07/2175 en SBR 07/2173 uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2007 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak inzake [eiseres], wonende te Utrecht, eiseres, tegen de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IBG), verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 13 juli 2007, waarbij het besluit van 26 juni 2007 is gehandhaafd. Bij laatstgenoemd besluit is het verzoek tot aanmelding voor de opleiding Biomedische Wetenschappen (BMW) Voltijd aan de Universiteit Utrecht niet in behandeling genomen. 1.2 Het verzoek is op 20 augustus 2007 ter zitting behandeld, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. S. Koloc, advocaat te Deventer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.F. Hofstee, werkzaam bij de IBG. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor. Ten aanzien van het beroep (SBR 07/2173): 2.3 Eiseres studeert sedert 1 september 2005 geneeskunde aan de Universiteit Utrecht. Op 25 januari 2007 heeft eiseres een formulier met betrekking tot haar studiefinanciering ingevuld en ingeleverd bij de IBG. Op dit formulier heeft zij aangegeven dat zij per 1 september 2007 is ingeschreven bij BMW aan de Universiteit Utrecht en dat zij met ingang van 1 februari 2007 een andere vorm van studiefinanciering wil. Bij brief van 3 februari 2007 is door verweerder bevestigd dat de hoogte van de toelage is veranderd en dat de opleiding per 1 september 2007 is gewijzigd. Op 19 juni 2007 heeft eiseres zich bij verweerder aangemeld voor de studie BMW Voltijd bij de Universiteit Utrecht. Bij besluit van 26 juni 2007 heeft verweerder eiseres laten weten dat haar aanmelding of wijziging niet meer in behandeling wordt genomen, aangezien een aanmelding of wijziging voor een numerus fixus opleiding en instelling voor 15 mei moet zijn ingediend. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar aangetekend. Het bezwaar is bij het bestreden besluit van 13 juli 2007 kennelijk ongegrond verklaard. 2.4 In het verzoekschrift van 10 augustus 2007 is verzocht een zodanige voorziening te treffen dat eiseres alsnog tot de lopende selectie en plaatsingsprocedure voor de opleiding BMW aan de Universiteit Utrecht voor het studiejaar 2007-2008 wordt toegelaten. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat - kort weergegeven - zij zich op 25 januari 2007 heeft gemeld bij het servicekantoor van de IBG in Utrecht. Eiseres heeft toen aangegeven dat zij van studierichting wilde veranderen, dat zij in het eerste jaar van die studie moest beginnen en dat zij moest deelnemen aan de selectieprocedure. De medewerkster van het servicekantoor heeft eiseres vervolgens een formulier laten invullen en heeft eiseres daarbij meegedeeld dat het invullen van het formulier voldoende was om te worden aangemeld voor de studie BMW en deel te nemen aan de selectieprocedure. Eiseres was hiermee in de veronderstelling dat alles in kannen en kruiken was. Naar de mening van eiseres heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met haar belangen, en is het besluit dat er geen sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding, onvoldoende gemotiveerd. Voorts is eiseres van mening dat verweerder niet bevoegd is een dergelijk vergaand gevolg te verbinden aan het niet voldoen aan de in artikel 6 van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs gestelde termijn. Daarnaast is eiseres van mening dat verweerder geen enkel belang heeft bij het buiten toepassing laten van de aanvraag van eiseres, aangezien verweerder niet eerder dan na 23 juni weet hoe groot de groep is die op grond van de cijferlijst in aanmerking komt voor directe plaatsing. Tenslotte heeft eiseres gesteld dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van de hoorplicht, en dat reeds om die reden het bestreden besluit niet in stand kan blijven. 2.5 Ter zitting is door verweerder naar voren gebracht dat op vrijdag 17 augustus 2007 contact is gelegd met de betreffende medewerkster van het servicekantoor te Utrecht. Uit de paraaf op het op 25 januari 2007 door eiseres ingediende formulier kon namelijk worden afgeleid welke medewerkster eiseres op die dag te woord heeft gestaan. De betreffende medewerkster werkt al meerdere jaren bij het servicekantoor en is juist belast met de aanmeldingen voor de opleidingen waarin sprake is van een numerus fixus. Deze medewerkster kon zich eiseres niet herinneren, maar heeft desgevraagd aangegeven dat wanneer (aanstaande) studenten zich melden met de vraag wat zij moeten doen om zich aan te melden voor een numerus fixus opleiding, eerst wordt nagegaan of sprake is van instroom in het 1e jaar, het 2e jaar of het postpropedeuse-jaar. Daarna wordt de (aanstaande) student meestal verwezen naar de computer die op het servicekantoor beschikbaar is voor rechtstreekse aanmelding bij de IBG voor de betreffende numerus fixus opleiding. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat het belang bij de datum 15 mei is gelegen in het feit dat de IBG kort na die datum enigszins inzicht heeft in het aanbod voor numerus fixus opleidingen, en dat vervolgens de voorbereidingen voor de lotingsprocedure in gang kunnen worden gezet. Bovendien is de datum 15 mei bij wettelijk voorschrift geregeld. 2.6 Ingevolge artikel 7:57a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) geschiedt de eerste inschrijving van een student voor de propedeutische fase van een opleiding, verbonden aan een universiteit of een hogeschool, waarvoor op grond van paragraaf 4 van titel 3 een toelatingsbeperking van kracht is, slechts met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf, onverminderd het bepaalde bij of krachtens titel 2 van dit hoofdstuk. Ingevolge artikel 7:57a, tweede lid, van de WHW geschiedt de inschrijving niet dan na overlegging van een door de IBG afgegeven bewijs van toelating, tenzij bij of krachtens deze paragraaf anders is bepaald. Ingevolge artikel 7:57a, vierde lid, van de WHW worden bij ministeriële regeling voorschriften vastgesteld in verband met de afgifte en de geldigheidsduur van het bewijs van toelating. 2.7 De ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7:57a, vierde lid, van de WHW is de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs van 13 september 1999 (hierna: de Regeling aanmelding en selectie). Uit artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanmelding en selectie volgt dat de aanmelding geschiedt door inlevering bij de IBG van het daarvoor bestemde, ingevulde en ondertekende formulier. Ingevolge artikel 4 van de Regeling aanmelding en selectie, welk artikel eveneens deel uitmaakt van hoofdstuk 2, zijn de paragrafen 3, 4 en 5 van dit hoofdstuk [waaronder artikel 6 en 11], hoofdstuk 3 en artikel 32 uitsluitend van toepassing op fixusopleidingen. Ingevolge artikel 6 van de Regeling aanmelding en selectie geschiedt de aanmelding voor een fixusopleiding voor 15 mei. In artikel 11 van de Regeling aanmelding en selectie is bepaald dat indien de gegadigde niet binnen de gestelde termijnen heeft voldaan aan de bepalingen van paragraaf 3 van hoofdstuk 2, de aanmelding als vervallen wordt beschouwd. 2.8 De voorzieningenrechter volgt eiseres niet in haar stelling dat artikel 11 van de Regeling aanmelding en selectie onverbindend is. De hiervoor onder 2.7 genoemde bepalingen gaan de in artikel 7:57a, vierde lid, van de WHW toegekende bevoegdheid niet te buiten. Het rechtsgevolg dat artikel 11 van de Regeling aanmelding en selectie verbindt aan het niet voldoen aan de bepalingen voor aanmelding is evenmin onverenigbaar met artikel 7:57a, vierde lid, van de WHW. Het rechtsgevolg is bovendien vergelijkbaar met de zogenoemde buitenbehandelingstelling die artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb verbindt aan het niet voldoen aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag. 2.9 Tussen partijen is voorts in geschil of eiseres met het op 25 januari 2007 ingevulde formulier zich tijdig heeft aangemeld voor de opleiding BMW. Verweerder heeft naar voren gebracht dat het op 25 januari 2007 ingevulde 'ws-formulier' niet het voor aanmelding bestemde formulier betreft in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanmelding en selectie. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat het door eiseres ingevulde ws-formulier is bestemd om ten behoeve van de studiefinanciering wijzigingen door te geven. Dit formulier kan dan ook niet als aanmelding worden aangemerkt. Het formulier 'aanmelden hoger onderwijs 2007/2008' dat wel voor het aanmelden voor een studie is bestemd, is eerst op 19 juni 2007 door eiseres ingediend. De voorzieningenrechter is met partijen van oordeel dat het op 25 januari 2007 ingediende ws-formulier wel als aanmelding kan worden beschouwd indien zou komen vast te staan dat eiseres bij het servicekantoor van de IBG expliciet heeft gevraagd hoe zij zich kon aanmelden voor de opleiding BMW en zij daarop in het bezit is gesteld van het ws-formulier. Het ligt echter op de weg van eiseres om de daartoe door haar gestelde feiten aannemelijk te maken. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van getuigenverklaringen, dat zij op 25 januari 2007 bij het servicekantoor van de IBG te Utrecht expliciet heeft gevraagd hoe zij zich moest aanmelden voor de opleiding BMW in Utrecht. Anders dan eiseres heeft betoogd, is de op het formulier ingevulde informatie daarvoor onvoldoende. Daaruit volgt slechts dat zij heeft aangegeven dat zij per 1 september 2007 is ingeschreven bij BMW aan de Universiteit Utrecht. Uit die informatie volgt niet dat zij, op aangeven van een medewerkster van de IBG, beoogde zich daarmee aan te melden voor de betreffende opleiding. De door eiseres gestelde feiten worden evenmin bevestigd door de informatie die de gemachtigde van verweerder bij de betreffende medewerkster heeft ingewonnen. Dat eiseres op 25 januari 2007 zich niet heeft aangemeld, kan derhalve niet aan verweerder worden toegerekend. Nu de aanmelding van eiseres niet heeft plaatsgevonden voor 15 mei 2007, dient deze aanmelding op grond van artikel 11 van de Regeling aanmelding en selectie als vervallen te worden beschouwd. 2.10 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) al meermalen heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 5 april 2006, www.rechtspraak.nl, LJN: AV8645) betreft artikel 11 van de Regeling aanmelding en selectie een dwingende bepaling. Het artikel biedt geen ruimte voor een belangenafweging. Aangezien de Regeling aanmelding en selectie op dit punt evenmin een hardheidsclausule bevat, bestaat voor de IBG geen ruimte om in zeer bijzondere gevallen in afwijking van dat artikel te beslissen. De grief van eiseres dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen treft derhalve geen doel. 2.11 Ter zake van de grief van eiseres dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van de hoorplicht, wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Zoals de AbRS eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2003, www.rechtspraak.nl, LJN: AI1809), vormt het horen van de bezwaarde een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en mag daarvan slechts worden afgezien, indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een ander besluit kunnen leiden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigden de in bezwaar aangevoerde gronden niet op voorhand de conclusie dat het bezwaar buiten twijfel ongegrond was. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. 2.12 Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 13 juli 2007 gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 juli 2007 geheel in stand blijven. De voorzieningenrechter ziet daarvoor aanleiding aangezien eiseres bij de behandeling van onderhavig verzoek de gelegenheid heeft gehad haar standpunt alsnog toe te lichten en, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2007 terecht ongegrond heeft verklaard. 2.13 De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand . Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 07/2175): 2.14 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. 2.15 De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1) als kosten van verleende rechtsbijstand . Beslissing De voorzieningenrechter, Ten aanzien van het beroep: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het besluit van 13 juli 2007; 3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 juli 2007 in stand blijven; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-, te betalen door de Informatie Beheer Groep aan eiseres; 3.5 gelast dat de Informatie Beheer Groep het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- aan haar vergoedt; Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening: 3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af; 3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 322,-, te betalen door de Informatie Beheer Groep aan eiseres; 3.8 gelast dat de Informatie Beheer Groep het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- aan haar vergoedt; Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2007. De griffier A. Heijboer De voorzieningenrechter: is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. mr. R.P. den Otter Afschrift verzonden op: Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de voorzieningenrechter gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.