Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3757

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/429 tot en met 06/435
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kaderwet EZ-subsidies


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Vijfde enkelvoudige kamer AWB 06/429 tot en met 06/435 30 augustus 2007 27000 Kaderwet EZ-subsidies Uitspraak in de zaak van: Mulholland Lighting International B.V., te Hengelo, appellante, tegen Minister van Economische Zaken, verweerder, gemachtigden: mr. G. Baarsma en mr. R. Volkers, werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem. 1. De procedure Appellante heeft bij brief van 23 mei 2006, bij het College binnengekomen op 24 mei 2006, beroep ingesteld tegen zeven besluiten van verweerder van 13 april 2006. Bij die besluiten heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de intrekkingen van de aan haar verstrekte S&O-verklaringen ongegrond verklaard. Bij brief van 26 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 24 juni 2007 heeft appellante haar standpunt ten behoeve van de mondelinge behandeling bij het College nader toegelicht. Op 5 juli 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van verweerder zijn verschenen. Appellante is met bericht niet verschenen. Aan de zijde van verweerder was voorts aanwezig ir. R.M. Schaart. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Per 1 januari 2006 is de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: Wva) ingrijpend gewijzigd. Ingevolge artikel 47, eerste lid, Wva blijven de relevante bepalingen van hoofdstuk VIII van toepassing met betrekking tot speur- en ontwikkelingswerk dat is verricht voor 1 januari 2006. De bepalingen van de Wva luidden, ten tijde van het geding en voor zover hier van belang, als volgt: "Artikel 24 (…) 7. (…) Een S&O-verklaring kan tevens worden ingetrokken indien blijkt dat de in artikel 25 bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde. De bevoegdheid tot het wijzigen of intrekken van een verklaring vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring. (…) Artikel 25 De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven houdt een overeenkomstig bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken vast te stellen regels ingerichte administratie bij met betrekking tot de aard en de inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk en de uren welke de daarbij betrokken werknemers hebben besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven. Artikel 26 1. De in de artikelen 47 tot en met 51 en 53, eerste en vierde lid, tot en met 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen jegens de inspecteur opgelegde verplichtingen gelden mede jegens de door Onze Minister van Economische Zaken met betrekking tot de toepassing van in dit hoofdstuk aangewezen ambtenaren. (…)" Artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) luidt als volgt: "1. Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur: a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn; b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. (…) Artikel 49 1. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. 2. Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan." Artikel 2 van de Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften S&O-vermindering (hierna: de Uitvoeringsregeling) luidt als volgt: "De S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven dient een zodanige administratie bij te houden dat daaruit uiterlijk twee maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin werkzaamheden zijn verricht waarop de verklaring betrekking heeft op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af te leiden: a. de aard en de inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk; b. het aantal uren dat de betrokken werknemers, dan wel de betrokken S&O-belastingplichtige aan het verrichte speur- en ontwikkelingswerk per project hebben besteed." 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Bij besluit van 11 april 2001 heeft verweerder appellante een S&O-verklaring verstrekt voor de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001. - Bij besluit van 26 juni 2001 heeft verweerder appellante een S&O-verklaring verstrekt voor de periode 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001. - Bij besluit van 18 april 2002 heeft verweerder appellante een S&O-verklaring verstrekt voor de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002. - Bij besluit van 24 juni 2002 heeft verweerder appellante een S&O-verklaring verstrekt voor de periode 1 juli 2002 tot en met 31 december 2002. - Bij besluit van 14 maart 2003 heeft verweerder appellante een S&O-verklaring verstrekt voor de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003. - Bij besluit van 24 september 2003 heeft verweerder appellante een S&O-verklaring verstrekt voor de periode 1 juli 2003 tot en met 31 december 2003. - Bij besluit van 1 juli 2004 heeft verweerder appellante een S&O-verklaring verstrekt voor de periode 1 juli 2004 tot en met 31 december 2004. - Bij brief van 17 juni 2005 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Enschede, naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek bij appellante aan SenterNovem meegedeeld dat hij bij het onderzoek bij appellante heeft geconstateerd dat van een aantal projecten geen of onvolledige projectadministratie aanwezig is en SenterNovem verzocht een onderzoek in te stellen. - Blijkens een telefoonnotitie van SenterNovem heeft SenterNovem op 5 juli 2005 contact opgenomen met appellante om een afspraak te maken voor een controlebezoek. - Bij e-mail van 25 juli 2005 heeft SenterNovem dit gesprek bevestigd en appellante verzocht om een aantal beschikbare data voor een controlebezoek te melden. - Bij brief van 29 augustus 2005 heeft appellante hierop gereageerd en een aantal vragen gesteld over het voorgenomen controlebezoek. - Op 31 augustus 2005 heeft SenterNovem blijkens een telefoonnotitie geprobeerd telefonisch contact op te nemen met de heer A en de heer B, de directeuren van appellante, om een en ander te bespreken. - Bij e-mail van 31 augustus 2005 heeft B meegedeeld dat, gezien de slechte ervaringen met het optreden van de belastingdienst tijdens de doorgevoerde controle, bij een controle door SenterNovem de voltallige directie aanwezig moet zijn en dat begin januari 2006 de eerstvolgende beschikbare datum zou zijn. - Bij e-mail van 1 september 2005 heeft SenterNovem appellante gemeld op korte termijn een afspraak voor een controlebezoek te willen maken en appellante verzocht contact op te nemen om een en ander te bespreken. - Op 13 oktober 2005 heeft B een bezoek gebracht aan SenterNovem. Blijkens de door SenterNovem opgestelde dossiernotitie heeft SenterNovem toen aangegeven dat de controle nog in 2005 moet plaatsvinden en is, aangezien B zonder intern overleg geen datum kon voorstellen, afgesproken in week 42 een afspraak te maken. - Blijkens een door SenterNovem opgestelde telefoonnotitie heeft SenterNovem op 21 oktober 2005 (week 42) contact opgenomen met appellante om een datum te bepalen. - Bij e-mail van dezelfde dag heeft SenterNovem appellante bericht dat in het telefoongesprek met mevrouw C is afgesproken om een aantal data na week 45 voor een controlebezoek voor te stellen. Genoemd worden 15, 22 en 24 november 2005. - Bij e-mail van 2 november 2005 heeft B meegedeeld niet te weten of de door SenterNovem opgegeven data haalbaar zijn. - Bij e-mail van 3 november 2005 heeft SenterNovem B bericht ervan uit te gaan in week 45 tot een afspraak te kunnen komen en de controle in november 2005 te willen uitvoeren. - Op 10 en 11 november 2005 (week 45) heeft SenterNovem telefonisch contact opgenomen met appellante om een datum in november 2005 te plannen. - Bij e-mail van 11 november 2005 heeft B gemeld medio januari 2006 een afspraak te willen plannen omdat het in 2005 niet meer mogelijk zou zijn. - Bij brief van 18 november 2005 heeft SenterNovem appellante meegedeeld dat door SenterNovem 22 november 2005 als datum voor een controlebezoek is vastgesteld om, onder meer, de uren- en projectadministratie in te zien. Blijkens een telefoonnotie van SenterNovem heeft SenterNovem tevens op 18 november 2005 telefonisch contact gehad met een lid van de familie B en meegedeeld dat het bedrijfsbezoek zal plaatsvinden op dinsdag 22 november 2005. - Bij e-mail van 18 november 2005 heeft B SenterNovem bericht nog geen reactie op zijn e-mail van 11 november 2005 te hebben ontvangen en de gehele volgende week afwezig te zijn. - Bij e-mail van 21 november 2005 heeft SenterNovem appellante de controle op 22 november 2005 bevestigd. - Bij e-mail van dezelfde dag heeft B SenterNovem meegedeeld dat er op 22 november 2005 niemand aanwezig zal zijn om de administratie te laten zien. - Op 22 november 2005 heeft SenterNovem een bedrijfsbezoek gebracht bij appellante. Appellante heeft blijkens het bezoekverslag geen inzage in de project- en urenadministratie gegeven. - Bij brief van 23 november 2005 heeft verweerder appellante in de gelegenheid gesteld om de administratie uiterlijk 2 december 2005 aan te leveren en erop gewezen dat, indien SenterNovem de betreffende administratie niet tijdig ontvangt, de betreffende S&O-verklaringen zullen worden ingetrokken. - Bij brief van 1 december 2005 heeft appellante een kopie van de urenadministratie aan SenterNovem toegezonden. - Bij afzonderlijke besluiten van 28 december 2005 heeft verweerder eerdergenoemde S&O-verklaringen ingetrokken. - Hiertegen heeft appellante bij brief 2 februari 2006 bezwaar gemaakt. - Op 7 maart 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. - Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen. 3. De bestreden besluiten Bij de bestreden, inhoudelijk gelijkluidende, besluiten heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en daartoe in wezen het volgende overwogen. Verweerder voert ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid tot intrekking of wijziging een vast en eenduidig beleid. Bij een controlebezoek wordt nagegaan of de werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Inzage in de vereiste uren- en projectadministratie is de enige mogelijkheid om te controleren of dat het geval is. Wanneer een dergelijke administratie twee maanden na afsluiting van het kalenderkwartaal ontbreekt dan wel geen medewerking met betrekking tot de inzage wordt verleend, volgt intrekking van de S&O-verklaring. In het onderhavige geval heeft appellante aan verweerder tijdens een bedrijfsbezoek geen inzage gegeven in de projectadministratie en heeft appellante bij brief van 1 december 2005 de urenadministratie in plaats van de projectadministratie toegezonden. Appellante heeft daarmee niet voldaan aan de in artikel 47 en artikel 49 AWR genoemde verplichtingen en evenmin aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 25 Wva juncto artikel 2 van de Uitvoeringsregeling. Verweerder acht ook in dit geval, na afweging van alle belangen de intrekking van de S&O-verklaringen gerechtvaardigd. Verweerder is van mening dat hij appellante meer dan voldoende gelegenheid heeft gegeven om de administratie te tonen. Verweerder heeft een groot aantal pogingen gedaan om een datum voor een bedrijfsbezoek te plannen. Om diverse redenen, elke keer aangedragen door appellante, is dat niet gelukt. Ten slotte heeft verweerder appellante een drietal mogelijke data genoemd. Toen ook deze door appellante werden afgewezen, heeft verweerder eenzijdig een datum vastgesteld. Dat op die datum de directie van appellante niet voltallig aanwezig kon zijn was geen reden om de controle wederom uit te stellen. Appellante had de administratie ook in dat geval voor controle door SenterNovem beschikbaar moeten hebben. Ook wist appellante dat de controle in 2005 moest plaatsvinden. 4. Het standpunt van appellante Appellante acht de intrekking op grond van artikel 24, zevende lid, Wva onjuist. Het ontbreken van de administratie is in die bepaling niet genoemd als reden om te mogen intrekken. Appellante bestrijdt voorts dat de administratie heeft ontbroken. Ook heeft verweerder slechts een enkele poging gedaan om de administratie te komen inzien en dit bezoek minder dan 24 uur van te voren bekend gemaakt. Appellante heeft een slechte ervaring opgedaan met controle door de belastingdienst. Die controle liet zien dat de inspecteur zich niet veel aantrok van geheimhouding en vertrouwelijkheid. Appellante heeft groot belang bij geheimhouding in verband met haar patenten. Daarom wenste appellante dat de voltallige directie aanwezig zou zijn bij het controlebezoek. Dat kon pas begin 2006. Dat de controle nog in 2005 zou moeten plaatsvinden was niet bekend. Ook was niet duidelijke dat verweerder niet de urenadministratie maar de projectadministratie bedoelde. Intrekking van de S&O-verklaringen is niet redelijk. Appellante kan het bedrag niet opbrengen. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 In geschil is of verweerder in redelijkheid tot intrekking van de aan appellante verleende S&O-verklaringen heeft kunnen overgaan. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt. 5.2 Vast staat dat ten tijde en ter plekke van het aangekondigde bedrijfsbezoek niemand namens appellante aanwezig was. Evenmin was de door verweerder gevraagde administratie voorhanden, waaruit de aard en inhoud van de verrichte speur- en ontwikkelingswerkzaamheden op eenvoudige en duidelijke wijze door verweerder zouden kunnen worden afgeleid. Verweerder heeft appellante na het bedrijfsbezoek in de gelegenheid gesteld om deze administratie alsnog toe te zenden. Appellante heeft uitsluitend de urenadministratie ingezonden en aldus de gelegenheid om de projectadministratie alsnog over te leggen aan zich voorbij laten gaan. Hierdoor heeft appellante niet voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 25 Wva juncto artikel 2 van de Uitvoeringsregeling, aangezien verweerder niet heeft kunnen vaststellen dat appellante de in genoemde bepalingen bedoelde administratie heeft bijgehouden en dat deze voorhanden was. Verweerder was ingevolge artikel 24, zevende lid, Wva dan ook tot intrekking bevoegd. Dat appellante, naar zij stelt, wel in staat was haar projectadministratie te laten zien, doet aan dit oordeel niet af. Ingevolge artikel 2 van de Uitvoeringsregeling dient de administratie immers binnen twee maanden na het kalenderkwartaal aanwezig te zijn, hetgeen door middel van een controlebezoek gecontroleerd moet kunnen worden. 5.3 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Appellante heeft voldoende gelegenheid gehad om een afspraak voor een bedrijfsbezoek te plannen. Dat verweerder de datum van het bedrijfsbezoek uiteindelijk heeft vastgesteld op 22 november 2005 en dit bezoek pas bij brief van 18 november 2005 (en telefonisch op dezelfde dag) heeft aangekondigd, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft sinds juli 2005 bij herhaling geprobeerd om samen met appellante tot een concrete afspraak over het voorgenomen bedrijfsbezoek in 2005 te komen. Ook is de datum van 22 november 2005 reeds bij e-mail van 31 oktober 2005 als mogelijke datum voor een controle genoemd. Voor zover appellante meent dat zij het voorgenomen bedrijfsbezoek niet heeft kunnen voorbereiden, dient dit, mede de hiervoor genoemde wettelijke verplichtingen in dezen, voor haar rekening te komen. Ook deelt het College niet het standpunt van appellante dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt dat de controle nog in 2005 diende plaats te vinden. Zo blijkt uit de door verweerder opgestelde notitie van het gesprek met B van 13 oktober 2005 dat verweerder heeft aangegeven dat de controle in 2005 diende plaats te vinden. 5.4 Het College kan appellante ook niet volgen in haar betoog dat verweerder onvoldoende duidelijk zou hebben gemaakt welke administratie gecontroleerd zou worden. In het e-mail bericht van 25 juli 2005 heeft verweerder expliciet bericht dat de controle met name zou zien op de technisch inhoudelijke projectadministratie. De telefoonnotitie van 31 augustus 2005 vermeldt dat verweerder een afspraak wil maken om de projectadministratie te controleren. In de brief van 18 november 2005 is uitdrukkelijk als doel van het bezoek vermeld het inzien van de uren- en projectadministratie. Voorzover het appellante desondanks onduidelijk is geweest welke administratie zij diende te verstrekken, had het op haar weg gelegen om bij verweerder te verifiëren of zij inderdaad kon volstaan met het opsturen van de urenadministratie. 5.5 Voorts is het College van oordeel dat de ervaringen die appellante heeft gehad met de belastingdienst – wat daar ook van zij – niet afdoen aan haar verplichtingen op grond van artikel 25 Wva en artikel 2 van de Uitvoeringsregeling. Appellante heeft haar stellingen dienaangaande niet nader onderbouwd. Dat de geheimhouding van vertrouwelijke gegevens bij een controle door verweerder onvoldoende is gewaarborgd is het College ook overigens niet gebleken. 5.6 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de nadelen die appellante stelt te lijden als gevolg van verweerders intrekkingen, onevenredig zijn in verhouding tot het doel van een adequate controle, namelijk te bezien of de werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De enkele, niet verder onderbouwde, stelling van appellante dat zij het bedrag niet zou kunnen opbrengen, acht het College hiervoor onvoldoende. 5.7 Het College komt dan ook tot de slotsom dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard. 5.8 Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart de beroepen ongegrond. Aldus gewezen door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007. w.g. A.J.C. de Moor-van Vugt w.g. A. Graefe