Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3759

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/479
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet inkomstenbelasting 2001 Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Vijfde enkelvoudige kamer AWB 06/479 30 augustus 2007 27652 Wet inkomstenbelasting 2001 Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, gemachtigde: J.J.C. van Miert, verbonden aan C.A.D., Centrum Administratieve Dienstverlening voor het Midden en Kleinbedrijf te Goirle, tegen Minister van Economische Zaken, verweerder, gemachtigden: mr. C. Hulzebos en mr. drs. R.F. Jassies, beiden werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem. 1. De procedure Appellant heeft bij brief van 31 mei 2006, bij het College binnengekomen op 6 juni 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 april 2006. Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen het besluit tot niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om een verklaring energie-investeringsaftrek op grond van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) ongegrond verklaard. Bij brief van 25 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 13 juli 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van verweerder zijn verschenen. Appellant is – hoewel deugdelijk opgeroepen – niet verschenen. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De Wet IB 2001 bepaalde ten tijde hier van belang: " Artikel 3.42 1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek). 2. Energie-investeringen zijn investeringen die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie. (…) 6. De energie-investeringsaftrek is van toepassing indien de energie-investering is aangemeld bij Onze Minister. 7. Bij ministeriële regeling kunnen: a. in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde verklaring en b. regels worden gesteld met betrekking tot het zesde lid. (…)" In de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Stcrt. 2000, 249, nadien gewijzigd; hierna: Uitvoeringsregeling 2001) is onder meer bepaald: " Artikel 2 1. Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3:42, tweede lid, van de wet worden aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage 1 van deze regeling, mits: a. het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in de bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen; (…)" In de in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling bedoelde bijlage (hierna: Energielijst 2005) is onder meer het volgende bepaald: "B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen. Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen door: (…) 1.2.B Gasgestookt HR-frituurtoestel voor het bereiden van maaltijden, dat (….) (….), en bestaande uit: hoogrendement gastoestel, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem, exclusief accessoires." In de toelichting bij de met voormelde categorie overeenkomende code 220101 in de brochure Energie-investeringen 2005 is onder meer opgemerkt: "Accessoires zijn bijvoorbeeld au bain marie, actief koolfilter, spiegelbakplaat, werkplateaus, disposable houders, koelunits (voorraadbox) of topcool, verhoogde bovenbouw, verwarmde fritesuitschepbak, magnetronschap, gascomfoor, etc." 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellant is (mede)exploitant van de Cafeteria C te B. - Appellant heeft op het daarvoor bestemde formulier, ingekomen bij het Bureau Investeringsregelingen en willekeurige afschrijving van de Belastingdienst op 1 juli 2005, verzocht om een verklaring energie-investeringsaftrek (hierna: verklaring) op grond van de Wet IB 2001 in verband met de investering in een HR frituur/fornuis Perfecta 38 kw, onder vermelding van code 220101 volgens de Energielijst, ten behoeve van de cafetaria. Bij de melding was een factuur gevoegd van de fabrikant ten bedrage van € 41.400,-. De factuur bevatte een opsomming van de geleverde onderdelen van het frituurtoestel, maar geen uitsplitsing van de kosten ten aanzien van die onderdelen. - Bij brief van 16 september 2005 heeft verweerder appellant het volgende gevraagd: "1. Kopie van de opdracht of opdrachtbevestiging voor het bedrijfsmiddel. 2. Bevat het gemelde bedrag ook een kostenpost voor de volgende onderdelen? - Au-bain-marie(s) + broodlade EUR…… - Spiegelbakplaat EUR…… - Twee pits gascomfoor EUR…… - Scoop EUR…… - Verhoogde meterbalk met spots EUR…… - SL-kap EUR…… - Rasmachine EUR…… - Werkplateau EUR…… - Anders, namelijk EUR….." Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat hij ertoe kan overgaan het verzoek van appellant niet in behandeling te nemen, indien voor 7 oktober 2005 niet of onvoldoende aan dit verzoek wordt voldaan. - Op 12 oktober 2005 heeft appellant in een telefoongesprek aangegeven de brief van 16 september 2005 niet te hebben ontvangen. - Bij brief van 13 oktober 2005 heeft verweerder het verzoek tot het verstrekken van gegevens opnieuw verzonden en als uiterste datum voor de gegevensverstrekking 2 november 2005 genoemd. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat indien niet of onvoldoende aan het verzoek wordt voldaan, de aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. - Bij fax van 23 oktober 2005 heeft appellant voor de hiervoor genoemde kostenposten bedragen opgegeven met uitzondering van de posten verhoogde meterbalk, SL-kap en rasmachine en een kopie van het orderformulier toegezonden. - Bij brief van 4 november 2005 heeft verweerder om een kostenspecificatie verzocht van de onderdelen rasmachine, zakkenrekjes, verhoogde meterbalk met spots, voorraadlade en verwarmde fritesuitschepbak. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat indien op 25 november 2005 niet of onvoldoende aan dit verzoek wordt voldaan, hij ertoe kan overgaan het verzoek van appellant niet in behandeling te nemen. - Bij fax van 25 november 2005 heeft appellant de volgende gegevens verstrekt: "- Rasmachine EUR n.v.t. - Zakkenrekjes EUR 50,- - Verhoogde meterbalk met spots EUR geen optie!! Betreft aansturing oven! - Voorraadlade EUR ….. - Verwarmde frites uitschepbak EUR zie scoop!" - Bij brief van 7 december 2005 heeft verweerder appellant meegedeeld dat de gevraagde informatie nog niet volledig is verstrekt en hem verzocht de gevraagde gegevens toe te zenden. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat indien op 27 december 2005 niet of onvoldoende aan dit verzoek wordt voldaan, hij ertoe zal overgaan het verzoek van appellant niet in behandeling te nemen. - Bij brief van 23 december 2005 heeft appellant verweerder bericht overleg te hebben gehad met de leverancier en gemeld dat volgens de leverancier er verder geen onderdelen zouden zijn waarvoor een meerprijs is gerekend die niet in aanmerking zouden komen voor de energie-investeringsaftrek (hierna: EIA). - Blijkens een door verweerder opgestelde telefoonnotitie heeft verweerder op 4 januari 2006 contact opgenomen met de gemachtigde van appellant en meegedeeld dat de (meer)bedragen voor de rasmachine en de verhoogde meterbalk met spots nog ontbreken. Afgesproken wordt dat de gemachtigde nog eens contact opneemt met de leverancier. - Op 20 januari 2006 heeft verweerder blijkens dezelfde telefoonnotitie opnieuw contact opgenomen met de gemachtigde van appellant die meedeelt nog niets te hebben bereikt en toezegt dezelfde dag nog iets van zich te laten horen. Blijkens de telefoonnotitie heeft verweerder gezegd dat de dezelfde dag gereageerd diende te worden. - Bij besluit van 23 januari 2006 heeft verweerder beslist het verzoek op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet in behandeling te nemen. - Hiertegen heeft appellant bij brief van 21 februari 2006 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bezwaarschrift was een brief van de leverancier gevoegd met de opgave van de prijzen voor de onderdelen SL-kap en rasmachine. - Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord op zijn bezwaren. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en hiertoe het volgende overwogen. Verweerder heeft ondanks zijn brieven en de daarin genoemde consequentie en de telefoongesprekken van 4 en 20 januari 2006 de gevraagde gegevens voor de accessoires van het frituurtoestel niet mogen ontvangen. Als gevolg daarvan heeft hij het verzoek op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet in behandeling genomen, omdat hij de aanvraag op grond van de in zijn bezit zijnde gegevens niet heeft kunnen beoordelen. Verweerder is van mening dat hij appellant een redelijke termijn heeft geboden om de aanvraag aan te vullen en dat hij daarbij duidelijk heeft gewezen op de consequentie van het overschrijden van die termijn. Gelet op het belang van een doelmatige uitvoering van de EIA en gelijke behandeling van de aanvragen houdt verweerder vast aan een strikte naleving van de door hem gestelde termijnen. Verweerder meent dat er in het geval van appellant geen bijzondere omstandigheid is die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. Dat appellant afhankelijk is van zijn leverancier is niet een dergelijke omstandigheid zodat de overschrijding van de termijn voor risico van appellant dient te komen. 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft in beroep aangevoerd zijns inziens alle benodigde informatie te hebben aangeleverd. Volgens Perfecta, de leverancier, werd de aanvraag ingediend conform de standaardafspraak zoals Perfecta die met SenterNovem heeft gemaakt. De derde en laatste ronde vragen en de termijn waar binnen gereageerd moest worden werd niet schriftelijk vastgelegd. Over de gewenste specificaties ontstond in toenemende mate onduidelijkheid. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 In artikel 4:5 Awb is bepaald dat, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. 5.2 Het College stelt, mede gelet op artikel 2 van de Uitvoeringsregeling, voorop dat aan verweerder de bevoegdheid toekomt om met het oog op de afgifte van de energie-verklaringen de overlegging van gegevens te eisen. Het College ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor een juiste beoordeling van de aanvraag, althans om haar in te willigen, noodzakelijk was dat hij beschikte over gegevens omtrent het aandeel in de kosten van de accessoires van het frituurtoestel. Zonder die gegevens kon immers het bedrag van de energie-investering voor de voorziening die ingevolge de Energielijst 2005 voor de verklaring in aanmerking komt niet worden vastgesteld. 5.3 Naar het oordeel van het College staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de door verweerder daartoe laatst gestelde termijn, 20 januari 2006, heeft overgelegd. Voorafgaand aan deze datum heeft verweerder appellant meermalen, bij brieven van 13 oktober, 4 november en 7 december 2005 en telefonisch op 4 en 20 januari 2006, in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen. In de brieven van 13 oktober en 4 november 2005 is duidelijk vermeld welke gegevens door hem alsnog dienden te worden overgelegd en binnen welke termijn. Voor zover de brief van 7 december 2005 onvoldoende uitsluitsel gaf over de gegevens die verweerder nog wenste te ontvangen, aangezien daarin niet is vermeld welke gegevens op dat moment nog ontbraken, geldt dat verweerder dit verzuim heeft hersteld in het telefoongesprek van 4 januari 2006. Ook heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 4:5 Awb, nadrukkelijk te kennen gegeven dat zonder de gegevens de aanvraag om een verklaring niet in behandeling kan (brieven van 13 oktober en 4 november 2005), dan wel zal (brief van 7 december 2005) worden genomen. Dat verweerder de laatste termijnstelling niet schriftelijk heeft gedaan, doet aan het oordeel dat niet de gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn verstrekt niet af. Immers heeft verweerder appellant ruim gelegenheid geboden om de voor de beoordeling noodzakelijke gegevens te verstrekken en was de schriftelijk gestelde uiterste termijn –waarna verweerder had gesteld te zullen beslissen de aanvraag niet in behandeling te nemen – op 27 december 2005 al verstreken. Op 2 januari 2006 heeft verweerder telefonisch doorgegeven welke gegevens nog ontbraken en dit in een telefoongesprek op 4 januari 2006 nog eens herhaald. Appellant heeft toen opnieuw een week gekregen om aan verweerders verzoek te voldoen. Blijkens de door verweerder opgestelde telefoonnotitie heeft verweerder voorts in het gesprek van 20 januari 2006 duidelijk gemaakt, dat het hier om een laatste kans ging en dat appellant nog dezelfde dag, zoals blijkens de notitie ook is toegezegd, had moeten reageren. Appellant heeft verweerders weergave van de gang van zaken met betrekking tot de mogelijkheid tot herstel van verzuim niet bestreden en ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verweerders weergave hiervan onjuist is. Onder die omstandigheden kan niet worden staande gehouden dat verweerder onvoldoende gelegenheid heeft geboden de ontbrekende gegevens aan te leveren, noch dat het niet duidelijk was welke gegevens naar de mening van verweerder nog ontbraken. 5.4 Appellant heeft geen steekhoudende argumenten aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet (tijdig) bij verweerder indienen van de gevraagde gegevens. In de omstandigheid dat appellant afhankelijk was van de leverancier voor het verstrekken van informatie over de prijzen van de accessoires ziet het College geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding. Daarbij neemt het College in aanmerking dat appellant niet voor de door verweerder gestelde uiterste datum heeft bericht dat de gevraagde informatie niet tijdig zou kunnen worden verstrekt vanwege de afhankelijkheid daarvoor van derden. Gesteld noch gebleken is dat appellant al het mogelijke heeft gedaan om de gevraagde gegevens van de leverancier te verkrijgen. Ook overigens is het College niet gebleken van omstandigheden die het verzuim van appellant op enigerlei wijze verschoonbaar maken. De gevolgen van de te late indiening van de gegevens liggen naar het oordeel van het College dan ook geheel binnen de risicosfeer van appellant. 5.6 Naar het oordeel van het College kan, gelet op het vorenoverwogene, evenmin staande worden gehouden dat verweerder niet in redelijkheid tot de handhaving van zijn besluit tot buiten behandeling laten van de aanvraag heeft kunnen komen. 5.7 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb bestaat geen aanleiding. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007. w.g. A.J.C. de Moor-van Vugt w.g. A. Graefe