Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3777

Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 07/821
Statusgepubliceerd


Indicatie

Archeologische opgravingsbevoegdheid. Eisers sub 1-4, werknemers van de SOB (Stichting Research Instituut voor Archeologisch en Aardrijkskundig Onderzoek BV) met een aanzienlijke staat van dienst in de archeologie, zijn niet meer gerechtigd tot de uitvoering van een aanzienlijk deel van de archeologische werkzaamheden die zij gedurende jaren hebben verricht, omdat zij niet beschikken over een afgeronde universitaire opleiding archeologie. Deze consequentie is vooral terug te voeren op de KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie). De vaststelling en het beheer van de KNA vallen onder verantwoordelijkheid van SIKB (Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer). SIBK heeft jegens eisers in strijd met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld, en daarmee in de gegeven verhoudingen onrechtmatig. Hoewel SIKB ervan op de hoogte was dat de opleidingseisen in de KNA voor eisers sub 1-4 in feite een beroepsverbod betekenen en dat aldus grote economische belangen in het geding waren, is niet gebleken dat SIKB zich deze belangen op enigerlei wijze heeft aangetrokken. SIBK moet binnen een jaar alsnog onderzoeken of er een redelijk evenwicht bestaat tussen het belang van de bewuste opleidingseisen in de KNA en de daardoor in het gedrang komende economische belangen van eisers. Daarnaast moet SIKB, in afwachting van de kennisgeving over deze belangenafweging, binnen veertien dagen na de betekenis van dit vonnis alles doen wat redelijkerwijs in haar macht ligt om te bewerkstelligen dat eisers sub 1-4 niet als onbevoegd worden beschouwd tot het verrichten van de in de KNA genoemde werkzaamheden die zijn voorbehouden aan wél universitair afgestudeerde archeologen.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 18 september 2007, gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/821 van: 1. [eiser sub 1], wonende te [woonplaats], 2. [eiser sub 2], wonende te [woonplaats], 3. [eiser sub 3], wonende te [woonplaats], 4. [eiser sub 4], wonende te [woonplaats], 5. de besloten vennootschap SOB Research Instituut voor Archeologisch en Aardrijkskundig Onderzoek B.V., gevestigd te Heinenoord (gemeente Binnenmaas), eisers, procureur mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, advocaat mr. J.H. Hermsen te Apeldoorn, tegen: de stichting Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, gevestigd te Gouda, gedaagde, procureur mr. R.P. de Bruin. Eisers sub 1-4 zullen hierna (ook) worden aangeduid bij hun achternamen. Eiser sub 5 zal (ook) SOB worden genoemd, en gedaagde SIKB. 1. De procedure Eisers hebben ter zitting van 31 augustus 2007 hun eis vermeerderd. SIKB heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door de voorzieningenrechter gehonoreerd, nu de vermeerdering tevoren niet was aangekondigd en het aannemelijk is dat SIKB hierdoor in haar verdedigingsbelangen wordt geschaad op een wijze die in strijd is met de eisen van een goede procesorde. SIKB heeft ook bezwaar gemaakt tegen een wijziging van de grondslag van de vorderingen. De voorzieningenrechter heeft dit bezwaar verworpen, omdat het voornamelijk gaat om een uitwerking van de al in de dagvaarding genoemde grondslagen. 2. De relevante publiekrechtelijke en privaatrechtelijke regelgeving en ontwikkelingen en achtergronden daarvan 2.1. Tot 1 september 2007 kon een vergunning tot het doen van opgravingen op grond van de Monumentenwet 1988 (Monw 1988) alleen worden verleend aan een rijksdienst, een instelling voor hoger wetenschappelijk onderwijs of een gemeente. 2.2. Als gevolg van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed (Verdrag van Malta) diende de opgravingsmarkt geliberaliseerd te worden. Dit heeft geresulteerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007), die onder meer voorziet in wijziging van de Monw 1988 en deels per 1 september 2007 in werking is getreden. Vooruitlopend op de Wamz 2007 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de staatssecretaris) op 22 oktober 2001 de Beleidsregels opgravingsbevoegdheid uitgevaardigd. Volgens deze beleidsregels kan een vergunninghouder het feitelijk verrichten van de opgraving laten uitvoeren door een derde. Aan de vergunning is het voorschrift verbonden dat het archeologische opgravingsonderzoek wordt uitgevoerd volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen. Volgens de toelichting op de beleidsregels worden deze normen in de praktijk ingevuld door de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). 2.3. De KNA is onderdeel van een stelsel van zelfregulering van de archeologische beroepsgroep dat als doel heeft het waarborgen van de kwaliteit bij de liberalisering van de markt. Van dit stelsel maakt ook een beroepsregister deel uit. In 1999 is een voorbereidingscommissie ingesteld die in 2001 de eerste versie van de KNA heeft vastgesteld. In 2001 heeft de staatssecretaris het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK) ingesteld, dat als opvolger van de voorbereidingscommissie de KNA diende te beheren en verder te ontwikkelen. Sinds 2005 vallen de vaststelling en het beheer van de KNA onder verantwoordelijkheid van SIKB. 2.4. SIBK is een private organisatie die zich ten doel stelt de uitvoering van het (water)bodembeheer en de archeologie te verbeteren. Dit doel probeert SIKB te verwezenlijken door, in samenwerking met bedrijfsleven, wetenschap en overheid onder meer kwaliteitsrichtlijnen, accreditatieschema's en beoordelingsrichtlijnen op te stellen en te beheren. SIKB heeft diverse colleges in het leven geroepen, waaronder het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCDA). In dit college zijn onder meer opdrachtnemers, opdrachtgevers, overheid en adviseurs van de overheid vertegenwoordigd. Het CCDA is, als onderdeel van SIKB, thans verantwoordelijk voor het beheer en de vaststelling van de KNA. Op 19 juni 2006 heeft het CCDA versie 3.1 van de KNA doen verschijnen. 2.5. De onder 2.2 genoemde beleidsregels zijn gewijzigd per 15 juni 2005 (inwerkingtreding: 1 november 2005). Deze wijziging hield in dat onder het doen van opgravingen in de zin van de Monw 1988 ook wordt verstaan het doen van boringen die worden uitgevoerd in het kader van een inventariserend veldonderzoek met het doel het opsporen of onderzoeken van monumenten. 2.6. Per 1 september 2007 is behalve de Wamz 2007 (gedeeltelijk) ook het daarop gebaseerde Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) gedeeltelijk in werking getreden. Volgens de toelichting op het Bamz impliceert het nieuwe wettelijke systeem (onder meer) dat een ieder die aantoont bekwaam te zijn tot het doen van opgravingen, in aanmerking kan komen voor een opgravingsvergunning. 2.7. In artikel 17 van het Bamz staan de eisen waaraan een aanvrager van een vergunning moet voldoen. Onder meer dient degene die daadwerkelijk leiding geeft aan het opgravingswerk (zakelijk weergegeven) over een universitaire opleiding archeologie te beschikken. In artikel 24 van het Bamz is verder het volgende vermeld: "1. Bij de naleving van de voorschriften (...) of bij het doen van opgravingen houdt de vergunninghouder zich aan de normen die in de archeologische beroepsgroep gelden voor het doen van opgravingen. 2. Indien de vergunninghouder voldoet aan een door Onze minister aan te wijzen versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie of onderdelen daarvan, is het aannemelijk dat hij voldoet aan het eerste lid." 2.8. In de KNA zelf wordt daarnaast met betrekking tot diverse archeologische werkzaamheden (zakelijk weergegeven) de eis gesteld dat deze alleen mogen worden uitgevoerd door personen met een voltooide universitaire opleiding archeologie. Deze werkzaamheden zijn onder meer het uitvoeren van inventariserend veldonderzoek en het uitvoeren daarvan, het uitvoeren van booronderzoek en het voorbereiden en uitvoeren van veldwerk (opgraven). De KNA stelt voor het opereren als 'Senior KNA archeoloog' verder onder meer de eis van zes jaar ervaring met gravend onderzoek in Noordwest-Europa. 2.9. In de KNA is ook een tijdelijke regeling opgenomen voor zogenaamde Senior Veldtechnici. Als dezen voldoen aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot kennis en ervaring, zijn ze gerechtigd om bepaalde in de KNA omschreven processtappen zelfstandig uit te voeren. 3. De feiten Voorts wordt, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van het volgende uitgegaan. 3.1. Eisers sub 1-4 zijn allen werkzaam in de archeologie: [eiser sub 1] sinds 1977 (vanaf 1997 beroepsmatig), [eiser sub 2] en [eiser sub 3] beiden sinds 1982 (vanaf 1997 beroepsmatig) en [eiser sub 4] sinds 1975 (vanaf 2001 beroepsmatig). 3.2. [eiser sub 1] heeft een HBO-opleiding cultureel werk en een universitaire opleiding culturele antropologie afgerond. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben beiden een universitaire opleiding archeologie gevolgd, maar niet afgerond. [eiser sub 3] heeft een HBO-opleiding milieukunde afgerond. 3.3. [eiser sub 1] heeft in 1997 SOB opgericht en is daarvan directeur-grootaandeelhouder. SOB heeft tien werknemers, onder wie [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4]. Deze laatsten zijn allen als archeoloog in dienst. SOB heeft sinds 1997 ongeveer 500 archeologische onderzoeken uitgevoerd. 3.4. Aan [eiser sub 1] is in 1998 door de Provincie Zuid-Holland de Landschapsprijs Zuid-Holland toegekend voor zijn archeologische verdiensten. 3.5. SOB houdt zich (ook) bezig met inventariserend veldonderzoek. Als gevolg van de per 15 juni 2005 gewijzigde beleidsregels (zie onder 2.5) diende SOB aan het CvAK te verzoeken een positief advies te verstrekken om onder verantwoordelijkheid van de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) opgravingswerkzaamheden te mogen uitvoeren. Dit heeft SOB op 23 mei 2005 gedaan. Nadat het CvAK heeft op 8 september 2005 positief had geadviseerd, heeft de ROB aan SOB gemeld dat de ROB zal meewerken aan de toelating van SOB tot de opgravingsmarkt. 3.6. In diverse vergaderingen van het CCDA is gediscussieerd over de vraag of er voor bepaalde in de archeologie werkzame personen, die geen universitaire opleiding archeologie hebben afgerond maar wel een bepaalde andere universitaire opleiding, een overgangsregeling moet komen. Hierover is nog geen beslissing genomen. 3.7. Ook is binnen het CCDA gesproken over de mogelijkheid om een overgangsregeling te creëren voor in de archeologie werkzame personen die in het geheel geen universitaire opleiding hebben afgerond. Besloten is om dit niet te doen. 3.8. In een brief van 8 mei 2006 van de staatssecretaris aan [eiser sub 1] staat onder meer het volgende vermeld: "(...) De door u verzochte overgangsregeling voor werknemers die niet voldoen aan de kwalificaties van de KNA zal niet worden gerealiseerd. Zo'n overgangsregeling doet teveel afbreuk aan het doel van de beleidsregel, te weten de borging van de kwaliteit van het inventariserend veldonderzoek.(...)". 4. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer 4.1. Eisers vorderen - zakelijk weergegeven - het volgende: (I) primair SIKB, op straffe van een dwangsom, te bevelen om binnen veertien dagen na dit vonnis in de KNA een (voorlopige) regeling op te nemen, die strekt tot veiligstelling en instandhouding van de rechtspositie van eisers sub 1-4, althans een (voorlopige) regeling die meebrengt dat eisers sub 1-4 gelijk worden gesteld met beroepsarcheologen die voldoen aan de in de KNA gestelde opleidingseisen; subsidiair SIKB, op straffe van een dwangsom, te bevelen om binnen veertien dagen na dit vonnis de in KNA versie 3.1 vervatte eis dat alleen degenen die beschikken over een voltooide academische opleiding archeologie bevoegd zijn tot het verrichten van de in de KNA specifiek genoemde werkzaamheden, in te trekken of anderszins uit de KNA te verwijderen, zolang in de KNA geen regeling is opgenomen zoals vermeld onder de primaire vordering; meer subsidiair een voorziening te treffen die ertoe strekt dat eisers sub 1-4 door de in de KNA vervatte eis, dat alleen degenen die beschikken over een voltooide academische opleiding archeologie bevoegd zijn tot het verrichten van de in de KNA specifiek genoemde werkzaamheden, niet worden geschaad in hun tegenwoordige belangen als archeologische beroepsbeoefenaars; (II) SIKB te veroordelen in de kosten van het geding, bij gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede in de nakosten. 4.2. Daartoe voeren eisers - zakelijk weergegeven - het volgende aan. SIKB handelt jegens eisers onrechtmatig door te weigeren de KNA aan te passen. Deze onrechtmatigheid stoelt op het volgende: - De pretentie dat de KNA 'de volgens de beroepsgroep geldende norm' bevat kan niet worden waargemaakt. Het beroepsregister, dat wel openstaat voor niet-academici en waarin wel recht gedaan wordt aan kennis en ervaring, kan evengoed als zodanig gelden. - De KNA gaat veel verder dan het Bamz. In het Bamz wordt slechts vereist dat leidinggevenden over een universitaire opleiding beschikken en daarnaast dat volgens de KNA wordt gewerkt. - Jegens eisers is de verwachting gewekt dat hun rechtspositie gewaarborgd zou worden. Ten eerste hebben eisers in de loop der jaren vele archeologische werkzaamheden verricht met goedkeuring van de opdrachtgevende en controlerende overheidsinstanties. Ten tweede is SOB opgericht met steun van de ROB. Ten derde heeft de toenmalige directeur archeologische kwaliteitszorg in 2000 aan [eiser sub 1] de toezegging gedaan dat rekening gehouden zal worden met de rechtsposities van eisers sub 1-4. Soortgelijke toezeggingen zijn ook gedaan door de voorzitters van het CvAK en van het CCDA. En ten slotte mochten eisers er ook op vertrouwen dat hun rechtsposities zouden worden gewaarborgd op grond van de algemene regelgevingspraktijk. - Er is geen aanleiding te verwachten dat de kwaliteit in het geding is indien eisers het werk dat zij al jarenlang doen voortzetten. Uit het feit dat de staatssecretaris een overgangsregeling voor eisers ten aanzien van de beleidsregels 2005 heeft willen creëren blijkt dat ook de staatssecretaris deze mening is toegedaan. Er is overigens geen onderzoek gedaan naar de competenties van eisers. - Voor eisers 1-4 staan grote belangen op het spel, omdat zij hun beroep niet meer kunnen uitoefenen. Maar ook SOB heeft een groot belang: eisers 1-4 zijn allen in haar dienst en behoren tot de meest ervaren werknemers. SIBK is zich van de belangen van eisers terdege bewust. - Het is voor eisers 1-4 ondoenlijk om naast hun fulltimebaan een universitaire opleiding te doen. Bovendien zouden zij volgens de KNA, indien ze toch alsnog zouden afstuderen, eerst opnieuw zes jaar ervaring moeten opdoen. - SIKB maakt met haar handelen een inbreuk op de economische posities van eisers zonder dat enige compensatie wordt geboden. Dat is onrechtmatig en ook in strijd met artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). De jurisprudentie verlangt bij de invoering van publiekrechtelijke regelgeving terughoudendheid ten aanzien van het plotseling wijzigen van rechtsposities. Dat geldt - naar analogie - ook voor de KNA. - SIKB heeft wel voor andere groepen overgangsregelingen gecreëerd. Zij is hiertoe kennelijk in staat en bevoegd. 4.3. SIKB voert - zakelijk weergegeven - als volgt verweer. - De KNA, en zeker ook versie 3.1, is tot stand gekomen na zorgvuldig overleg met alle betrokken partijen. SIKB kan de KNA niet zomaar op vordering van eisers wijzigen. Het ontwerp heeft ter inzage gelegen, maar eisers hebben hierop geen kritiek geleverd. - Het werkelijke probleem van eisers schuilt niet in de KNA, maar in het feit dat sinds de wijziging van de beleidsregels in 2005 ook het inventariserend veldonderzoek onder het vergunningstelsel (en dus indirect onder de KNA) valt. SOB houdt zich namelijk bezig met dit soort archeologisch werk. - Er zijn verschillende aanwijzingen dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de minister) het vereiste van een universitaire opleiding zo belangrijk vindt dat hij, indien SIKB een overgangsregeling in de KNA zou opnemen, deze niet zal overnemen. - Een eventuele overgangsregeling met betrekking tot andere studies is nog niet gerealiseerd. Hierover wordt nog gediscussieerd. - Bij gebrek aan wetenschap wordt betwist dat de door eisers gestelde toezeggingen over een overgangsregeling zijn gedaan. Overigens staat SIKB los van de overheid en zou zij door de vermeende toezeggingen niet zijn gebonden. - Eisers hebben geen spoedeisend belang. De klacht van eisers dateert al van 2001. In 2006 is SIKB gesommeerd een overgangsregeling in de KNA op te nemen, en nu is het alweer een jaar later. 5. De beoordeling van het geschil 5.1. Ten eerste moet beoordeeld worden of eisers voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval. Voldoende aannemelijk is dat de gevolgen van de ontwikkelingen in de publiek- en privaatrechtelijke regelgeving voor eisers pas recent voelbaar zijn geworden, in die zin dat meer op de naleving hiervan wordt toegezien en dat ook opdrachtgevers in toenemende mate strikte toepassing ervan verlangen. Voor de toets van het spoedeisend belang verdient daarnaast opmerking dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij lang - en tot voor kort - hebben kunnen menen dat er enige, mogelijk voor hen toepasselijke, overgangsregeling zou komen. 5.2. Inhoudelijk gaat deze zaak over de vraag of SIKB jegens eisers onrechtmatig handelt door te weigeren in de KNA een overgangsregeling op te nemen die eisers sub 1-4 in staat stelt hun werkzaamheden voort te zetten, ondanks het feit dat zij niet beschikken over een afgeronde universitaire opleiding archeologie. 5.3. Bij de beantwoording van deze vraag is het ten eerste van belang dat de KNA weliswaar een naar de vorm privaatrechtelijke normering behelst, maar dat deze door integratie in het Bamz feitelijk publiekrechtelijke werking heeft. Aan de KNA en aan de totstandkoming daarvan kunnen daarom op dit punt dezelfde eisen worden gesteld als aan publiekrechtelijke regelgeving. 5.4. Voorts is een aantal voor de beoordeling relevante zaken zodanig aannemelijk geworden dat hiervan in dit kort geding kan worden uitgegaan. Dat geldt ten eerste voor de stelling van eisers dat eisers sub 1-4 een aanzienlijke staat van dienst hebben in de archeologie en dat zij gedurende (onderling verschillende aantallen) jaren vele archeologische werkzaamheden hebben verricht met goedkeuring van de betrokken opdrachtgevende en controlerende autoriteiten. SIKB heeft deze stelling overigens niet (voldoende) gemotiveerd betwist. 5.5. Ten tweede is aannemelijk geworden dat eisers sub 1-4, hoewel in dienst van de vergunninghoudende vennootschap SOB, tot uitvoering van een aanzienlijk deel van de onder 5.4 bedoelde werkzaamheden thans niet meer gerechtigd zijn omdat zij niet beschikken over een afgeronde universitaire opleiding archeologie. 5.6. Ten derde is aannemelijk geworden dat deze consequentie vooral is terug te voeren is op de KNA. Immers, waar het Bamz de eis van een universitaire opleiding archeologie slechts stelt met betrekking tot degene die daadwerkelijk leiding geeft bij opgravingswerkzaamheden en voor het overige naar de KNA verwijst, stelt de KNA deze eis met betrekking tot het zelfstandig verrichten van een aanzienlijk deel van het totaal aan archeologische werkzaamheden. Terzijde wordt opgemerkt dat de stelling van SIKB dat de problemen voor eisers zijn begonnen met de wijziging van de beleidsregels in 2005 en dus niet een gevolg zijn van de KNA maar van publiekrechtelijke regelgeving, niet afdoet aan het feit dat de KNA veel verder gaat in de op dit punt gestelde eisen dan het Bamz. 5.7. Ten vierde is voldoende aannemelijk geworden dat SIKB in staat en bevoegd is een overgangsregeling in het leven te roepen. De minister heeft de vaststelling van normen in de archeologie (de KNA) uitdrukkelijk overgelaten aan de archeologische beroepsgroep, en SIKB is - via het CCDA - thans verantwoordelijk voor de vaststelling van de KNA. Hier komt bij dat het CCDA al eerder overgangsregelingen heeft vastgesteld, dan wel de mogelijkheid daarvan op vergaderingen heeft besproken. 5.8. Het voorgaande in aanmerking genomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat SIKB jegens eisers in strijd met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld, en daarmee in de gegeven verhoudingen onrechtmatig. Hoewel SIKB ervan op de hoogte was dat de opleidingseisen in de KNA voor eisers sub 1-4 in feite een beroepsverbod betekenen en dat aldus grote economische belangen in het geding waren, is niet gebleken dat SIKB zich deze belangen op enigerlei wijze heeft aangetrokken. 5.9. Niet gebleken is bijvoorbeeld dat - laat staan hoe - SIKB de hier bedoelde belangen heeft afgewogen tegen het belang dat SIKB stelt te hebben bij strikte toepassing van de bewuste opleidingseis jegens eisers sub 1-4. Daarbij verdient de aandacht dat SIKB niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze opleidingseis ook voor doorgewinterde practici noodzakelijk is ter waarborging van de kwaliteit van de archeologiebeoefening. Voorts is niet gebleken dat SIKB zich op de een of andere manier heeft gebogen over de vraag of, en zo ja op welke wijze, (deels) aan de belangen van eisers tegemoet zou kunnen worden gekomen, bijvoorbeeld in de vorm van een overgangsregeling zoals door eisers bepleit. 5.10. Het feit dat de KNA tot stand is gekomen na uitgebreid overleg met alle relevante partijen maakt het voorgaande niet anders. Daarmee is immers nog niet gegeven dat ook aan de belangen van eisers recht is gedaan. Voorts wordt het verweer van SIKB dat eisers hun bezwaar eerder kenbaar hadden moeten maken verworpen, nu eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij dit ook hebben gedaan. Ook het verweer dat eisers geen belang hebben bij hun vordering omdat de minister een eventuele overgangsregeling zal afwijzen gaat niet op. Voor zover al aannemelijk is dat dit inderdaad zal gebeuren, geldt dat een zodanige handelwijze van de minister ook voor rechterlijke toetsing vatbaar zou zijn, waarbij het voor de hand ligt dat dezelfde overwegingen als in dit kort geding een rol spelen. 5.11. Eisers klagen dus terecht over het ontbreken van (zichtbare aandacht voor) een afweging van de over en weer in het geding zijnde belangen, en - in het verlengde daarvan - over het ontbreken van een adequate overgangsregeling ten behoeve van praktijkmensen zoals eisers sub 1-4 ingeval die afweging tot zo'n regeling noopt. De civiele rechter, zeker die in kort geding, is niet toegerust voor het maken van een dergelijke belangenafweging, laat staan voor het tot stand brengen van een eventuele overgangsregeling. SIKB zal dit een en ander zelf moeten doen. Aan haar zal dan ook het gebod worden opgelegd alsnog te onderzoeken of er een redelijk evenwicht bestaat tussen het belang van de bewuste opleidingseisen in de KNA en de daardoor in het gedrang komende economische belangen van eisers. SIKB dient haar bevindingen binnen één jaar na de betekening van dit vonnis, voorzien van een deugdelijke motivering, schriftelijk aan eisers kenbaar te maken. SIKB dient in haar afwegingen ten minste de mogelijkheid te betrekken van een overgangsregeling die voorziet in het toekennen van waarde aan een bepaalde mate en een bepaald niveau van kennis en ervaring als alternatief voor een universitaire opleiding archeologie. 5.12. Daarnaast zal het SIKB worden geboden om, in afwachting van de zojuist bedoelde kennisgeving, binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis alles te doen wat redelijkerwijs in haar macht ligt om te bewerkstellingen dat eisers sub 1-4 niet wegens het niet voldoen aan de eis van een universitaire opleiding archeologie als onbevoegd worden beschouwd tot het verrichten van de in de KNA genoemde werkzaamheden die zijn voorbehouden aan wél universitair afgestudeerde archeologen. 5.13. Aan de op te leggen geboden zal een - gemaximeerde - dwangsom worden verbonden. Deze dwangsom is vatbaar voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan. 5.14. SIKB zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De door eisers nog opgevoerde nakosten zijn niet toewijsbaar, nu deze kosten zo nodig kunnen worden begroot in de procedure die is bedoeld in artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 6. De beslissing De voorzieningenrechter: a. gebiedt SIKB binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis alles te doen wat redelijkerwijs in haar macht om te bewerkstelligen dat eisers sub 1-4 niet wegens het feit dat zij niet een universitaire opleiding archeologie hebben afgerond als onbevoegd worden beschouwd tot het verrichten van de in de KNA genoemde werkzaamheden die zijn voorbehouden aan wél universitair afgestudeerde archeologen, totdat SIKB aan het gebod onder b heeft voldaan; b. gebiedt SIKB binnen één jaar na de betekening van dit vonnis een belangenafweging uit te voeren en eisers hiervan in kennis te stellen, met inachtneming van het onder 5.11 bepaalde; c. bepaalt dat SIKB voor iedere dag dat zij in strijd handelt met een van de hiervoor genoemde geboden, een aan de desbetreffende eiser te betalen dwangsom verbeurt van € 1.000,--, tot een maximum van € 250.000,-- in totaal; d. bepaalt dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 5.13 is vermeld; e. veroordeelt SIKB om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eisers begroot op € 1.151,31, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 251,-- aan griffierecht en € 84,31 aan dagvaardingskosten, aan eisers te betalen; f. bepaalt dat SIKB, bij gebreke van tijdige betaling, de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is; g. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; h. wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier. SV