Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3779

Datum uitspraak2007-08-23
Datum gepubliceerd2007-09-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers82/07 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

475g, 478 RV en het door de KBvG uitgegeven memo inzake informatieverschaffing eerste beslaglegger.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 23 augustus 2007 in de zaak onder rekestnummer 82/07 GDW van: [X], gerechtsdeurwaarder te [plaats], APPELLANT, gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn, t e g e n [Y], gerechtsdeurwaarder te [plaats], GEÏNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 16 januari 2007 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 12 december 2006, verzonden op 18 december 2006, waarbij de klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, ongegrond is verklaard. 1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen op 13 februari 2007. 1.3. Per faxbericht, ter griffie van het hof ingekomen op 23 mei 2007, heeft de gerechtsdeurwaarder laten weten niet ter zitting te kunnen verschijnen en te persisteren bij hetgeen is gesteld in zijn voornoemde verweerschrift. 1.4. Per brief, ter griffie van het hof ingekomen op 23 mei 2007, heeft de gerechtsdeurwaarder zijn verweer aangevuld door een passage uit het jaarverslag van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, hierna KBvG, over te leggen. 1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2007. Klager en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De gemachtigde van klager heeft dit gedaan aan de hand van pleitnotities. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie, alsmede van de hiervoor genoemde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 4. De beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, behoudens de daarin in rubriek 1. vervatte vaststelling van de feiten. Het Hof zal de beslissing derhalve in zoverre vernietigen. 5. Het standpunt van klager 5.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij heeft geweigerd informatie te verschaffen omtrent een door de gerechtsdeurwaarder gelegd beslag onder de gemeente [plaats] ten laste van een van de debiteuren van klager. Klager deed dit verzoek teneinde deugdelijk te kunnen bepalen of een derdenbeslag zinvol zou zijn. Klager heeft zijn verzoek per brief van 17 november 2005, telefonisch op 6 januari 2006, per fax op 6 januari 2006 en opnieuw telefonisch op 17 februari 2006 gedaan. Uiteindelijk gaf de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk te kennen niet bereid te zijn de informatie te verschaffen, met als reden dat hij wordt overspoeld met dit soort verzoeken. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder in strijd handelt met het door de KBvG uitgegeven memo inzake informatieverschaffing eerste beslaglegger, hierna: het memo. Dit memo bepaalt dat informatieverschaffing zo spoedig mogelijk dient te geschieden met als achterliggende reden dat een debiteur niet onnodig op kosten moet worden gejaagd. Het verschaffen van dit soort informatie heeft immers tot gevolg dat geen beslag zal worden gelegd indien de onder het beslag vallende bedragen niet opwegen tegen de kosten. 5.2. In dit verband wijst klager ook op de artikelen 1 en 10 van de Verordening Beroep en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders, hierna: de verordening, waarin is bepaald dat een gerechtsdeurwaarder zich gedraagt zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt en dat een gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden en geen onnodige kosten maakt. Het memo moet in het bijzonder worden gezien als een operationalisatie van de in artikel 1 neergelegde norm. Artikel 10 is in dit verband van toepassing aangezien nutteloze derdenbeslagen moeten worden voorkomen. 5.3. Voorts stelt klager dat het memo ook kan worden beschouwd als een besluit naar analogie van artikel 83 van de Gerechtsdeurwaarderswet, hierna: GDW. Aldus is dit memo verbindend voor de leden van de KBvG. 5.4. Ten slotte stelt klager dat het onjuist is om de verstrekking van informatie over een beslag af te wentelen op de derdebeslagene. Deze is, aldus klager, niet op de hoogte van de exacte stand van het totaal aan beslagen en verdelingen en bovendien heeft de wetgever de informatieverschaffende taak bij de eerst beslagleggende gerechtsdeurwaarder gelegd. In het bijzonder in cumulerende beslagen is het juist de eerstbeslagleggende gerechtsdeurwaarder die een centrale plaats inneemt en die de taak van administratie van de vorderingen en de verdeling van de inhoudingen overneemt van de derdebeslagene. In de praktijk heeft dit er ook toe geleid dat de derdebeslagene geen administratie meer bijhoudt van de bedragen waarvoor beslag is gelegd en de mate waarin er is afgedragen. 6. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder 6.1. De gerechtsdeurwaarder stelt dat het memo ten onrechte ervan uitgaat dat de eerstbeslagleggende gerechtsdeurwaarder een informatieverplichting heeft jegens andere gerechtsdeurwaarders die voornemens zijn beslag te leggen. Uit artikel 478 Rv blijkt immers dat de eerstbeslagleggende gerechtsdeurwaarder uitsluitend belast is met de afwikkeling van derdenbeslagen. Deze situatie ziet echter expliciet op de situatie nadat er beslag is gelegd. In artikel 475g Rv heeft de wetgever uitsluitend de derdebeslagene belast met de informatieverplichting jegens de gerechtsdeurwaarder die het voornemen heeft beslag te leggen. De gerechtsdeurwaarder stelt dat de derdebeslagene goed in staat is om dergelijke informatie te verschaffen, zo blijkt uit zijn eigen praktijk. Het memo miskent volledig de bestaande wettelijke regeling. In dit verband vraagt de gerechtsdeurwaarder zich ook af in hoeverre een gerechtsdeurwaarder die wel informatie verstrekt in strijd handelt met de Wet bescherming persoonsgegevens. Er is immers sprake van verstrekking aan derden. 6.2. Voorts voert de gerechtsdeurwaarder aan dat het memo verbindende kracht ontbeert, omdat het slechts een memo is, en geen verordening of besluit. De KBvG geeft ook zelf in haar jaarverslag 2006 aan dat zij memo’s opstelt die het standpunt van de KBvG met betrekking tot een bepaald onderwerp weergeven. Voorts wijst de gerechtsdeurwaarder erop dat van een van de wet afwijkende regeling geen sprake kan zijn. 6.3. Ten slotte stelt de gerechtsdeurwaarder dat zijn kantoor overspoeld wordt met dit soort verzoeken, aangezien dat in [plaats] is gevestigd, evenals de hoofdkantoren van het ABP, USZO en UWV. 7. De beoordeling 7.1. Het hof zal allereerst ingaan op de status van het memo van de KBvG. Uit artikel 57 GDW blijkt dat de KBvG onder meer tot taak heeft een goede beroepsuitoefening door de leden te bevorderen. In artikel 57 lid 2 GDW is vastgelegd dat de KBvG hiertoe bij verordening beroeps- en gedragsregels vaststelt. De op grond van dat artikel vastgestelde verordening bepaalt in artikel 1 dat de gerechtsdeurwaarder zich gedraagt zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Voorts bepaalt artikel 10 van de verordening dat de gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden en geen onnodige kosten maakt. Het is het hof gebleken dat het memo door het bestuur is vastgesteld en door de ledenraad is goedgekeurd. De inhoud van het memo luidt, voorzover hier van belang, als volgt: De wetgever heeft in artikel 478 Rv. de eerst beslagleggende deurwaarder als centrale partij in een derdenbeslag aangeduid. (…) In het kader van die centrale positie behoort de eerst beslagleggend deurwaarder bevragingen te beantwoorden. (…) Een gerechtsdeurwaarder die bij een bevraging ex art. 475g lid 3 Rv de mededeling krijgt van de potentieel derdebeslagene dat er al sprake is van beslaglegging en waarbij de eerst beslagleggend deurwaarder wordt aangeduid, zal behoren te informeren bij die eerste beslaglegger, teneinde te toetsen of het leggen van het beslag al dan niet zal leiden tot het maken van onnodige kosten. (…) Als er sprake is van een schuldeiser die gerechtigd is om cumulatief beslag te leggen en die tevoren zorgvuldigheidshalve informeert bij de eerst beslagleggend deurwaarder of dit niet bij voorbaat zinloos moet worden geacht, dan behoort de gerechtsdeurwaarder het algemene belang te laten prevaleren en de informatie te verschaffen. Gelet op de wijze van totstandkoming en de tekst van het memo kan niet worden gezegd dat dit een verordening is, die verbindende kracht ten opzichte van de leden van de KBvG heeft. Het memo moet echter worden gezien als de concrete invulling van de normen, die ingevolge de artikelen 1 en 10 van de verordening voor gerechtsdeurwaarders gelden bij een gelegd derdenbeslag. Het hof onderschrijft de doelstelling van het memo, namelijk het voorkomen van het leggen van nutteloze derdenbeslagen en daarmee het voorkomen dat onnodig kosten worden gemaakt, die ten laste van de beslagene worden gebracht. Evenals de KBvG is het hof van oordeel dat daarbij het individuele belang van de gerechtsdeurwaarder aan wie informatie wordt verzocht, moet wijken voor het algemeen belang, dat de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar dient te respecteren. 7.2. Vervolgens moet worden nagegaan of het memo niet in strijd is met de wet, zoals de gerechtsdeurwaarder lijkt te betogen. In de memorie van toelichting [Parl.Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 183] bij het op 1 januari 1992 ingevoerde artikel 478 Rv wordt het volgende vermeld: Deze regeling wijkt af van de voorstellen van de Staatscommissie. Uit het door deze commissie opgestelde ontwerp blijkt dat haar voor dit geval voor ogen stond dat de derde (…) d. verplicht is eigener beweging schriftelijk gedetailleerd mededeling aan alle beslagleggers te doen omtrent eventuele andere beslagen. (…) In de tweede plaats wordt in dit stelsel van de derde gevergd dat hij zelfstandig onderzoekt welk executoriaal beslag het eerste is gelegd en dat hij het initiatief neemt ter zake van het verschaffen van schriftelijke informatie omtrent verdere beslagen. Aldus wordt echter op de derde-beslagene een taak gelegd, waarvan niet mag worden verwacht dat elke derde zich daarvan zal kunnen kwijten. Weliswaar wordt deze toelichting gegeven bij artikel 478 Rv, dat van toepassing is nadat er beslag is gelegd, maar de wetgever heeft hiermee uitdrukkelijk te kennen gegeven, wat hij niet als taak van de derde ziet. Artikel 475g lid 3 Rv verplicht de derde die periodieke betalingen aan een schuldenaar verricht om desgevraagd aan de gerechtsdeurwaarder die gerechtigd is om tegen die schuldenaar beslag te leggen, de termijn en omvang van de netto-betaling aan die schuldenaar op te geven, alsmede opgave te doen van eventuele gelegde beslagen. Als de gerechtsdeurwaarder deze informatie van de derde heeft verkregen en hieruit blijkt dat er al eerder beslag is gelegd, kan hij niet beoordelen of hij onnodige kosten maakt, als hij cumulatief beslag legt. Hij kan namelijk niet bepalen wat er voor zijn opdrachtgever in de verdeling overblijft. Daartoe dient hij ook te weten of het eerdere beslag preferent is en welk bedrag er nog is verschuldigd. Deze gegevens kan de gerechtsdeurwaarder slechts verkrijgen van de eerstbeslagleggend gerechtsdeurwaarder. Anders dan de gerechtsdeurwaarder betoogt, kan een derde het openstaande verschuldigde bedrag van een eerder beslag niet (altijd) weten. De derde is immers niet op de hoogte van na het beslag gemaakte executiekosten en van eventuele andere betalingen door de schuldenaar of afdrachten ten behoeve van de schuldenaar. Het is ook niet aan de derde om de rangorde van de eerder gelegde beslagen te beoordelen. Het memo is daarmee een aanvulling op de wettelijke bepalingen. Strijd met deze wetsbepaling is daarbij niet aan de orde. Evenmin is het memo strijdig met de Wet bescherming persoonsgegevens. In verband daarmee wijst het hof op het feit dat de wet aan de derdebeslagene de bevoegdheid biedt informatie te verstrekken aan de gerechtsdeurwaarder van degene, die gerechtigd is om beslag te leggen. Daarmee is in overeenstemming dat ook de eerstbeslagleggende gerechtsdeurwaarder gerechtigd is deze informatie te geven. 7.3. In het onderhavige geval is aan de gerechtsdeurwaarder ook verzocht om opgave te doen van de gehanteerde beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder merkt daarover terecht op dat het aan de beslagleggend gerechtsdeurwaarder is om die vast te stellen, ongeacht de beslagvrije voet, die door een andere beslaglegger wordt gehanteerd. Het memo van de KBvG geeft ook niet aan dat de gerechtsdeurwaarder die informatie dient te verstrekken. 7.4. Gelet op het vorenstaande is de klacht gegrond. Het hof acht echter geen termen aanwezig om een maatregel op te leggen. 7.5. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende: - verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 23 augustus 2007 door de rolraadsheer. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 12 december 2006 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met het nummer 147.2006 van: [ ], gerechtsdeurwaarders te [ ], klagers, tegen: [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ], beklaagde. Verloop van de procedure Bij brief met bijlage van 14 maart 2006 heeft namens klagers [ ] een klacht ingediend tegen beklaagde. Bij aangehechte brief met bijlagen van 27 maart 2006 heeft beklaagde op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 december 2006. Klagers zijn verschenen. Beklaagde heeft schriftelijk laten weten niet te verschijnen. 1. De feiten Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden. a) Klagers hebben een aantal malen schriftelijk geïnformeerd bij beklaagde in zijn hoedanigheid van eerste beslaglegger op de inkomsten van een debiteur van hun opdrachtgeefster. Klagers hebben de verzoeken gedaan om te kunnen bepalen of een beslag ten behoeve van hun opdrachtgeefster zinvol zou zijn. Daartoe hebben zij gevraagd naar de volgende gegevens: het totaal openstaande saldo, de ontvangst per maand /4 weken, of er sprake was van een preferente vordering, en zo ja van welke instantie en de door beklaagde gehanteerde beslagvrije voet. b) Beklaagde heeft geweigerd te verzochte informatie te verschaffen. 2. De klacht Klagers verwijten beklaagde dat hij heeft geweigerd de informatie te verschaffen. Deze informatie is hij op grond van het Memo inzake informatieverschaffing eerste beslaglegger van de KBvG verplicht zo spoedig mogelijk te verschaffen. De achterliggende reden hiervan is dat een debiteur niet onnodig op kosten wordt gejaagd, omdat geen beslag zal worden gelegd indien de onder het beslag vallende bedragen niet opwegen tegen de kosten. 3. Het verweer Beklaagde is van oordeel dat het Memo er ten onrechte van uit gaat dat de oudste beslagleggend gerechtsdeurwaarder een informatieverplichting heeft ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders die het voornemen hebben om beslag te leggen. Volgens de wet is de oudste beslagleggend gerechtsdeurwaarder uitsluitend belast met de afwikkeling van de derdenbeslagen. De derde is belast met de informatieverplichting naar de gerechtsdeurwaarder die van plan is beslag te leggen. Dit volgt uit artikel 475g, lid 3 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De in het Memo voorgestelde werkwijze heeft geen wettelijke basis. Beklaagde wordt overspoeld met informatieverzoeken van collega’s uit het hele land omdat zijn kantoor in [ ] is gevestigd en daar eveneens het [ ] hun hoofdzetel hebben. De huidige wettelijke regeling werkt in de praktijk prima zonder nadelige gevolgen voor debiteuren. 4. De beoordeling van de klacht 4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder betaamt. 4.2 Het standpunt van beklaagde is juist. Daardoor kan niet worden gezegd dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met hetgeen is bepaald in of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet, dan wel in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. BESLISSING De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders; - verklaart de klacht ongegrond. Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en J.P.J.J. Timmermans, (plaatsvervangend) en uuitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier. Coll.: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.