Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3781

Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/710511-07 en 16/500605-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt schuldig bevonden aan (onder meer) opzetheling en diefstal van motorscooters uit Duitsland. De rechtbank legt jeugdetentie voor de duur van negen maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Verdachte heeft niet geopereerd in een criminele organisatie. Er was geen sprake van een gestructureerd en bestendig, duurzaam samenwerkingsverband.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummers: 16/710511-07 en 16/500605-06 (ter terechtzitting gevoegd) Datum uitspraak: 18 september 2007 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de gevoegde zaken tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], thans gedetineerd in de rijksinrichting voor jeugdigen Eikenstein te Zeist. Raadsvrouw: mr. Th.C. Schouten. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2007. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen is als bijlage I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De dagvaarding met parketnummer 16/710511-07 wordt hierna ‘dagvaarding 1’ genoemd, de dagvaarding met parketnummer 16/500605-06 wordt als ‘dagvaarding 2’ aangeduid. Vrijspraak Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1: Naar het oordeel van de rechtbank zijn op basis van het dossier ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1, te weten deelneming aan een criminele organisatie, de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan. Blijkens de telefoontaps in het dossier heeft verdachte vooral in de maanden maart en april 2007 veelvuldig contact gehad met [medeverdachte 1] en in mindere mate met [medeverdachte 2]. Niet alleen uit de taps, maar ook uit de verklaringen die [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en verdachte bij de politie hebben afgelegd, blijkt dat deze - gedeeltelijk minderjarige - jongens, maar ook andere jongens in wisselende samenstellingen veelvuldig naar Duitsland gingen om daar motorscooters te stelen. Om op deze motorscooters, die kunnen beschikken over een cilinderinhoud van 125 cc en soms 180 cc, te mogen rijden, dienen bestuurders achttien jaar te zijn en te beschikken over een rijbewijs. De diefstallen van de motorscooters vonden plaats volgens een vast patroon. Per keer gingen ongeveer vier of vijf personen met de trein of een auto en vanaf medio maart 2007 ook met de auto waarover [medeverdachte 1] beschikte, naar een grote stad in Duitsland. Voor het stelen van de scooters werd vanuit Nederland het daartoe benodigde gereedschap meegenomen, zoals klauwhamers, schroevendraaiers en zogenaamde ‘slotentrekkers’, ook wel ‘stoters’ genoemd. Na het stelen van de scooters reden de jongens de scooters via de snelweg terug naar Nederland, niet zelden zonder een helm te dragen. In Nederland werden de kentekens, zijspiegels en eventuele kofferbakken van de scooters afgehaald, waarna de scooters ergens gestald werden. Soms werden de gestolen scooters doorverkocht, soms waren ze bestemd voor ‘eigen gebruik’. Verdachte heeft ter zitting verklaard op 20 oktober 2006, 6 november 2006 en in maart 2007 samen met anderen naar Duitsland te zijn geweest. Hij heeft hierbij gezegd zelf geen scooters te hebben gestolen. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir betoogd dat onder meer op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte heeft deelgenomen aan een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen hem en onder andere [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Volgens de officier van justitie had dit samenwerkingsverband het oogmerk om scooters te stelen. De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat geen sprake is geweest van een gesloten samenwerkingsverband, noch van een rolverdeling tussen diverse personen. Volgens de raadsvrouw kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat sprake is geweest van een gestructureerd en bestendig, duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de diefstallen van motorscooters in Duitsland zijn verricht in het kader van een zodanig gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat kan worden gesproken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De volgende overwegingen zijn daarbij van belang. Vast is komen te staan dat er sprake was van een grotere groep jongens. Deze jongens kenden elkaar en reisden – in wisselende combinaties – regelmatig naar Duitsland om daar motorscooters te stelen en om deze in Nederland geheel of gedeeltelijk te verkopen dan wel zelf te gebruiken. De omstandigheden dat - de jongens elkaar kenden, - er jongens waren die veel wisten over het stelen van scooters in Duitsland, en - de scooterdiefstallen in Duitsland volgens een bepaald patroon verliepen, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat gesproken kan worden van een criminele organisatie. Daartoe is volgens de rechtbank immers ook vereist dat de samenwerking tussen de deelnemers van de organisatie werd beheerst onderlinge afspraken. De rechtbank is echter onvoldoende gebleken van afspraken, waaronder ook begrepen stilzwijgende afspraken, tussen de verschillende jongens betreffende zaken als wie met welke taak mee zou gaan naar Duitsland, wie de scooters in Duitsland zou openbreken, wie daarmee via welke route terug zou rijden naar Nederland en wie op welke manier zorg zou dragen voor een verdere afhandeling van de motorscooters. Zover het zich laat aanzien waren de tochten naar Duitsland in aanzienlijke mate afhankelijk van individuele initiatieven. In ieder geval lijkt de samenstelling van de groepjes jongens die naar Duitsland gingen het gevolg van incidentele omstandigheden, zoals wie er toevallig zin had om mee te gaan. Overigens was men voor het vervoer naar Duitsland ook niet afhankelijk van de bereidheid van één van de verdachten om met een auto te rijden, aangezien men ook met de trein kon gaan, hetgeen ook daadwerkelijk gebeurde. Bovendien was het benodigde gereedschap makkelijk verkrijgbaar of, in het geval van een slotentrekker, bij verschillende personen te lenen. Nu onvoldoende is komen vast te staan dat afspraken over voornoemde aangelegenheden de samenwerking tussen de verschillende jongens beheersten, kan niet worden gesteld dat sprake is geweest van een zodanig gestructureerde samenwerking op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte moet dan ook van het onder 1 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1: Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in Nederland op de motorscooters met Duitse kentekens [kenteken] en [kenteken] heeft gezeten en dat daarvan foto’s zijn genomen. Verdachte heeft ontkend zelf op deze scooters te hebben gereden. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op deze scooters heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat uit het enkele gegeven dat verdachte op een scooter heeft gezeten, niet voortvloeit dat verdachte een scooter heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. De rechtbank acht op grond hiervan het onder 3 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde feit van dagvaarding 1: Net als de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 primair ten laste gelegde feit van dagvaarding 1, te weten de diefstal van een scooter met kenteken [kenteken], niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1: Uit verschillende foto’s in het dossier is op te maken dat verdachte op motorscooters heeft gezeten met de kentekens [kenteken] en [kenteken]. Daarnaast is op de computer van verdachte een foto aangetroffen waarop een motorscooter met het kenteken [kenteken] te zien is. Verdachte ontkent de scooters met kentekens [kenteken] en [kenteken] te hebben gestolen. De foto waarop verdachte te zien is terwijl hij op de scooter met het kenteken [kenteken] zit, is volgens verdachte in Duitsland gemaakt. Verdachte heeft verder verklaard dat de foto waarop te zien is dat hij op de motorscooter met het kenteken [kenteken] zit, in Ladeburch in Duitsland is gemaakt ten tijde van een worstelkampioenschap dat daar plaats vond en waaraan verdachte deelnam. Verdachte ontkent de scooter te hebben gestolen. Hij heeft alleen op de scooter gezeten voor de foto. De officier van justitie heeft ter zitting betoogd dat de verklaring van verdachte met betrekking tot de scooter met het kenteken [kenteken] leugenachtig is, aangezien de betreffende motorscooter tussen 8 en 12 oktober 2006 in Keulen is gestolen, vervolgens op 20 oktober 2006 in Düsseldorf is teruggevonden en Ladeburch op ruim 200 kilometer afstand van Keulen ligt. Op grond van de leugenachtige verklaring van verdachte, de aangifte van diefstal van deze scooter en de foto waarop te zien is dat verdachte op deze scooter zit, is volgens de officier van justitie het onder 5 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat niet is uit te sluiten dat de motorscooter met kenteken [kenteken] in de periode tussen uiterlijk 12 en 20 oktober 2006 daadwerkelijk in Ladeburch geparkeerd heeft gestaan, ondanks dat deze stad ver verwijderd is van Keulen, de plaats waar de scooter is gestolen. De verklaring van verdachte dat hij deze scooter heeft gezien in Ladeburch en er uitsluitend op heeft gezeten, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet alleen op basis van de geografische afstand tussen Ladeburch en Keulen als leugenachtig worden beschouwd. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is vast komen te staan dat verdachte, alleen of samen met anderen, één of meerdere voornoemde scooters heeft gestolen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 5 primair ten laste gelegde feit van dagvaarding 1 niet wettig en overtuigend is bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde feit van dagvaarding 1. De rechtbank is van oordeel dat uit het enkele gegeven dat verdachte op een scooter heeft gezeten, zoals is af te leiden uit de foto’s waarop verdachte op de scooters met kentekens [kenteken] en [kenteken] zit, niet voortvloeit dat verdachte een scooter heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. In het geval van de verdenking van heling van de scooter met het kenteken [kenteken] is niet vast komen te staan of verdachte op deze scooter heeft gezeten, aangezien er zelfs geen foto in het dossier is opgenomen waarop verdachte met de betreffende scooter te zien zou zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 5 subsidiair ten laste gelegde feit van dagvaarding 1 niet wettig en overtuigend is bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1: Net als de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 6 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1, te weten de heling van een drietal motorscooters, niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit van dagvaarding 2: Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de NS-voordeelurenkaart van mevrouw [betrokkene], in Utrecht op straat in een portemonnee heeft gevonden. Verdachte was naar eigen zeggen in de veronderstelling dat iemand de portemonnee had verloren. De NS-voordeelurenkaart heeft verdachte gebruikt om met korting met de trein te reizen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen feiten of omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat de achtergelaten portemonnee van een misdrijf afkomstig was. Uit het enkele gegeven dat verdachte een achtergelaten portemonnee heeft gevonden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie volgen dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat de achtergelaten portemonnee van een misdrijf afkomstig was. Desalniettemin acht de rechtbank het buitengewoon laakbaar dat verdachte de portemonnee niet naar de politie heeft gebracht en de NS-voordeelurenkaart zelfs voor eigen profijt heeft gebruikt. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit van dagvaarding 2 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair, 4 subsidiair, en 7 ten laste gelegde feiten van dagvaarding 1 en de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten van dagvaarding 2 als volgt heeft begaan. Ten aanzien van dagvaarding 1: 2. Primair hij op 6 november 2006 te Essen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen motorscooter(s) (waaronder een motorscooter van het merk Piaggo (kenteken [kenteken])), toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s); 4. Subsidiair hij in of de periode van 25 mei 2006 tot en met 19 februari 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een motorscooter met het kenteken [kenteken]) voorhanden heeft gehad , terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het voorhanden krijgen van die motorscooter wist, , dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof; 7. hij op 11 januari 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personen auto (voorzien van kenteken [kenteken]) heeft weggenomen een (mobiele) telefoon (merk Qtek S100) en/of een geheugenkaart voor een telefoon en een GPShouder, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader(s) de weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik hebben gebracht door braak van het raam van de bestuurdersportier. Ten aanzien van dagvaarding 2: 1. hij op 21 november 2006 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een (personen)auto (merk Ford, type Mondeo, kleur zwart, kenteken [kenteken] heeft weggenomen een (attaché)koffer (merk Samsonite) (met inhoud), toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte en / of zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak of verbreking van een raam van die auto; 3. hij op 20 oktober 2006 te Essen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (nabij het hoofdstation staande) motorscooter toebehorende aan [slachtoffers 4], De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ten aanzien van feit 2 primair van dagvaarding 1: De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit van dagvaarding 1 op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte van [slachtoffer 1] en de foto waarop te zien is dat verdachte voor een zwarte scooter staat . [slachtoffer 1] heeft bij de Duitse politie verklaard dat zijn zwarte motorscooter, merk Piaggio en met kenteken [kenteken], op 6 november 2006 in Essen is gestolen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij door [medeverdachte 5] is overgehaald om samen met hem en diens neef [medeverdachte 6] op 6 november 2006 naar Essen te gaan om daar een scooter te stelen. In Essen is een foto gemaakt waarop te zien is dat verdachte voor een zwarte scooter staat. Volgens verdachte is deze scooter, met het kenteken [kenteken], na het nemen van deze foto gestolen, waarbij verdachte op een afstand zou hebben gestaan. Omdat er maar één helm beschikbaar was, heeft verdachte zijn muts aan [medeverdachte 6] gegeven, omdat [medeverdachte 6] samen met [medeverdachte 5] op de scooter terug zou rijden naar Nederland. Verdachte is vervolgens met de trein teruggereisd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw betrokken was bij de diefstal van de motorscooter met kenteken [kenteken]. Zo is verdachte met [medeverdachte 5] en zijn neef naar Essen gegaan en heeft hij in Essen een foto laten maken van een scooter die kort daarop is gestolen. Na de diefstal van de scooter heeft verdachte zijn muts aan [medeverdachte 6] gegeven, zodat [medeverdachte 6] met [medeverdachte 5] op de scooter terug kon rijden naar Nederland. De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte het oogmerk had om samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in Essen een scooter te stelen. De rechtbank heeft hierbij ook rekening gehouden met de verklaring van verdachte dat hij op 20 oktober 2006 ook al in Essen is geweest en daar medeschuldig is geweest aan de diefstal van twee scooters. Op grond van de hierboven uiteengezette nauwe betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van deze scooter, is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in Essen een scooter heeft gestolen. Ten aanzien van feit 4 subsidiair van dagvaarding 1: De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit van dagvaarding 1 op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de foto in het dossier waarop verdachte te zien is op een scooter met het Duitse kenteken [kenteken] . Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij in de ten laste gelegde periode in Wageningen op de motorscooter met het Duitse kenteken [kenteken] heeft gereden terwijl hij wist dat deze scooter gestolen was. Verdachte was op een worsteltoernooi in Wageningen toen jongens uit zijn buurt hem daar kwamen opzoeken met de betreffende scooter. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de gestolen Duitse motorscooter met kenteken [kenteken] voorhanden heeft gehad door er op te rijden. Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen deze scooter voorhanden heeft gehad, nu verdachte de scooter kreeg van jongens uit zijn buurt en deze jongens hem vertelden dat de scooter van diefstal afkomstig was. De rechtbank acht derhalve het onder feit 4 subsidiair van dagvaarding 1 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 7 van dagvaarding 1: De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het onder 7 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1 op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de aangifte van [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat op 11 januari 2007 in Utrecht een mobiele telefoon van het merk Qtek, type S100, een geheugenkaart en een GPS-houder uit zijn auto met kenteken [kenteken] zijn weggenomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, terwijl hij samen met een andere jongen op een scooter zat, met een schroevendraaier een ruit van de auto heeft ingetikt en vervolgens een telefoon uit de auto heeft gepakt. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het onder 7 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1 wettig en overtuigend bewezen is. Ten aanzien van feit 1 van dagvaarding 2: De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit van dagvaarding 2 op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de aangifte van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] heeft verklaard dat op 21 november 2006 in Utrecht het achterraampje aan de bestuurderskant van zijn auto, een Ford Mondeo met kenteken [nummer], was opengebroken en een koffer van het merk Samsonite was weggenomen. In de koffer zaten volgens aangever papieren voor zijn werk. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met een andere jongen op een scooter zat en langs een auto op de Ina Boudier Bakkerlaan in Utrecht is gereden. Vervolgens heeft verdachte de scooter stil gezet, waarop de andere jongen een ruit van de auto heeft ingeslagen en een koffer uit de auto heeft weggenomen. Hierna is verdachte samen met de jongen weggereden. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte samen met een andere jongen op 21 november 2006 in Utrecht een koffer uit de auto van [slachtoffer 3] heeft gestolen. Ten aanzien van feit 3 van dagvaarding 2: De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit van dagvaarding 2 op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal van aanhouding van [medeverdachte 5] . De verbalisanten die het proces-verbaal van aanhouding van [medeverdachte 5] hebben opgesteld, hebben verklaard dat zij op 20 oktober 2006 nog drie andere jongens op een parkeerplaats langs de rijksweg A12 hebben aangehouden, waaronder verdachte. Andere agenten hadden de vier jongens kort daarvoor op twee motorscooters met Duitse kentekens over de rijksweg A12 zien rijden. Bij beide motorscooters waren de sloten verbroken. De scooters zouden toebehoren aan [slachtoffers 4]. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] met de trein naar Essen is gegaan en dat ze daar twee scooters hebben gestolen. Vervolgens zijn verdachte en de drie andere jongens met de motorscooters over de A12 naar Nederland teruggereden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met drie andere jongens op 20 oktober 2006 in Essen twee scooters heeft gestolen. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten uitsluit, zodat deze strafbaar zijn. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van feit 2 primair van dagvaarding 1 en feit 3 van dagvaarding 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 4 subsidiair van dagvaarding 1: Medeplegen van opzetheling. Ten aanzien van feit 7 van dagvaarding 1 en feit 1 van dagvaarding 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie De rechtbank heeft bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking genomen: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; - de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en naar voren is gekomen uit: - het uittreksel justitiële documentatie van 21 februari 2007; - de in opdracht van de raadsvrouw opgestelde rapportage van E.J. Alberts, forensisch maatschappelijk werker, van 15 juni 2007; - de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 maart 2007; - de verklaring ter terechtzitting van de heer C.J. van Leeuwenstein van de Raad voor de Kinderbescherming; - het psychologisch rapport d.d. 14 februari 2007 van drs. H. Scharft, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het onder 1 ten laste gelegde feit van dagvaarding 2 - indien bewezen - lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. Voorts heeft de rechtbank bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking genomen: - het pleidooi van de raadsman; - de vordering van de officier van justitie om bij bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair, 3, 4 subsidiair, 5 primair en 7 ten laste gelegde feiten van dagvaarding 1 en de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van dagvaarding 2 verdachte te veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek en waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt deelname aan een behandeling bij De Waag. De officier van justitie heeft bij zijn vordering aangevoerd dat slechts een beperkt deel van de duur van de gevorderde jeugddetentie gegrond is op een eventuele bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit van dagvaarding 1 en de vordering primair onderbouwd is met de maatstaf van twee maanden jeugddetentie per bewezenverklaarde scooterdiefstal. De rechtbank overweegt ten aanzien van de strafsoort en strafmaat het volgende. Verdachte heeft zich vanaf 2006 samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van ten minste in totaal drie motorscooters in Duitsland en twee diefstallen met braak uit een auto. Het gemak en de vanzelfsprekendheid waarmee verdachte de delicten heeft begaan verontrust de rechtbank in hoge mate. De rechtbank kan zich, mede gelet op de inhoud van de vele telefoontaps die zich in het dossier bevinden, niet aan de indruk onttrekken dat de diefstallen van scooters in Duitsland een belangrijk deel uitmaakten van het leven van verdachte. Verdachte heeft zich bij het plegen van de diefstal van motorscooters enkel en alleen laten leiden door zijn obsessie voor deze voertuigen en zich, ook bij diefstallen met braak uit auto’s, totaal niet bekommerd om de materiële schade, de overlast en het ongemak die deze brutale en – letterlijk – grensoverschrijdende vermogensdelicten veroorzaakt hebben. De grote aantallen diefstallen van motorscooters in Duitsland en de gevaarlijke verkeerssituaties die zowel op de rijksweg A12 als in de stad Utrecht ontstonden door jongeren die met grote snelheden en soms zonder helm op motorscooters reden, hebben zowel in Duitsland als in Nederland voor veel maatschappelijke onrust en verontwaardiging gezorgd. De rechtbank houdt verdachte hier mede verantwoordelijk voor. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de eerdere veroordelingen van verdachte voor vermogensdelicten, acht de rechtbank jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Vanuit het oogpunt van specifieke recidivepreventie zal de rechtbank een gedeelte van deze jeugddetentie voorwaardelijk opleggen. Vanwege de vrijspraak van de onder 1, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten van dagvaarding 1 en het onder 2 ten laste gelegde feit van dagvaarding 2, zal de duur van het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie korter zijn dan door de officier van justitie gevorderd is. Ter zitting heeft de heer Van Leeuwenstein van de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk jeugddetentie toezicht door Reclassering Nederland op te leggen. Toezicht alleen zal volgens de heer Van Leeuwenstein echter niet voldoende zijn. Hij adviseert daarom ook verdachte een behandeling te laten volgen bij De Waag. De rechtbank zal deze adviezen volgen. Ten aanzien van het beslag: Gezien het grote aantal in beslag genomen voorwerpen, zal de rechtbank hierna verwijzen naar de nummers van de voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst van 14 juni 2007, bijgevoegd als bijlage III. Verbeurdverklaring: Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp dat aan verdachte toebehoort onder nummer 12 van de beslaglijst, te weten een landkaart, zal verbeurd worden verklaard, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 2 primair van dagvaarding 1 en het onder 1 van dagvaarding 2 bewezenverklaarde is begaan. De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren onder nummers 27 en 34, te weten een papier met daarop onder meer de tekst ‘runner/koln’, respectievelijk een Duits kentekenbewijs zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 primair van dagvaarding 1 en het onder 1 van dagvaarding 2 is begaan. Onttrekking aan het verkeer: De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder nummers 2, 3 en 7, te weten twee replicapistolen en vuurwerk, zullen onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen, bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen en deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Teruggave: Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen onder nummers 1, 4 tot en met 6, 8 tot en met 11, 13 tot en met 26 en 28 tot en met 33 zal de rechtbank, voor zover de voorwerpen nog niet zijn geretourneerd, de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, 3, 4 primair, 5 en 6 van dagvaarding 1 en het onder 2 ten laste gelegde feit van dagvaarding 2 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 primair, 4 subsidiair en 7 ten laste gelegde feiten van dagvaarding 1 en de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten van dagvaarding 2, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van 9 (negen) maanden. Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. - de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft: - dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht en ook als dat inhoudt het volgen van een Terugvalpreventieproject bij De Waag of een behandeling bij een soortgelijke instantie, met opdracht aan Reclassering Nederland de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder nummers 12, 27 en 34 opgenomen voorwerpen. Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder nummers 2, 3 en 7 opgenomen voorwerpen. Gelast teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder nummers 1, 4 tot en met 6, 8 tot en met 11, 13 tot en met 26 en 28 tot en met 33 opgenomen voorwerpen. Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf. Dit vonnis is gewezen door mrs J.E. Kruijff-Bronsing, J.M. Bruins en S. Bouwman, bijgestaan door mr M.A. Visser als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2007.