Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3796

Datum uitspraak2006-05-12
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/4332, 05/4333 en 05/4334
Statusgepubliceerd


Indicatie

Navordering ter zake van ten onrechte, wegens overschrijding van de aanmeldingstermijn, geclaimde investeringsfaciliteiten is terecht.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/4332, 05/4333 en 05/4334 Uitspraakdatum: 12 mei 2006 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, gemachtigde [gemachtigde] te [Q], en de inspecteur van de Belastingdienst / Rivierenland, kantoor Gorinchem, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.87) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 12.955. Daarnaast heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.17) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 5.829, alsmede een boete van € 203. Tot slot heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.27) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd van € 4.775. Verweerder heeft voor de drie jaren telkens bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar met dagtekening 15 september 2005 de navorderingsaanslagen en voor 2001 de boete gehandhaafd. Eiser heeft bij brief van 19 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 21 oktober 2005, tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Het jaar 1998 heeft rolnummer 05/4332, het jaar 2001 rolnummer 05/4333 en het jaar 2002 rolnummer 05/4334. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2006 te Arnhem. De drie zaken zijn daar gelijktijdig behandeld. De behandeling ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden met de zaken met rolnummers 05/4330 en 05/4331. Namens eiser zijn daar verschenen zijn gemachtigden [gemachtigde] en [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast. Eiser is vennoot in de vennootschap onder firma [A]. De andere vennoot is [B]. In 2001 koopt de vennootschap onder firma een Scania frontstuur trekker, type R 164 LA 4X2 King of the Road (hierna: de trekker), bij [C] (hierna: [C]) te [Q]. Op 2 april 2001 heeft [C] een offerte uitgebracht voor de trekker. Daarbij is aangegeven dat de offerte geldig is tot 1 juli. Boven de brief is “offerte” vermeld. Vervolgens is met dagtekening 23 april 2001 een brief opgesteld door [C] aan eiser. Boven de brief staat “opdrachtbevestiging”. In de brief is niets opgemerkt over een geldigheidsduur. Bij levertijd is opgenomen: “Levertijd van het chassis is ca. 31 mei af fabriek”. De brief van 23 april 2001 is voor akkoord getekend door eiser. Op 11 april 2001 heeft [C] een bestelling geplaatst bij een importeur. Daarin wordt als klant vermeld “[D]”. Tevens wordt een verwachte afleveringsdatum genoemd van 31 mei 2001. 3. Geschil In geschil is het antwoord op de vraag of de verplichting tot de aanschaf van de trekker reeds vóór 24 april 2001 is aangegaan. 4. Beoordeling van het geschil Bij de rechtbank ligt uitsluitend de vraag voor of de verplichting tot aanschaf van de trekker reeds vóór 24 april 2001 is aangegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat bij een bevestigend antwoord het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Bij een ontkennend antwoord is het beroep gegrond en dienen de navorderingsaanslagen te worden vernietigd. Gelet op de hierna opgesomde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat uiterlijk op 23 april 2001 de verplichting is aangegaan tot aanschaf van de trekker: • de offerte van 2 april 2001 bevat een geldigheidsduur tot 1 juli 2001 terwijl de brief van 23 april 2001 niet een dergelijke bepaling bevat; • de brief van 23 april 2001 wordt door [C] “opdrachtbevestiging” genoemd; • de bestelling van 11 april 2001 bij de importeur bevat, gelet op de omschrijvingen, veel meer dan uitsluitend het chassis; • uit artikel 1, derde lid van de Algemene Voorwaarden van [C] volgt dat voor de totstandkoming van een overeenkomst het niet noodzakelijk is dat er een schriftelijke overeenkomst wordt afgesloten. De voetnoot op de opdrachtbevestiging van 23 april 2001 acht de rechtbank in het licht van het voorgaande van onvoldoende betekenis. Ook de verklaring van [E], werkzaam bij [C] en betrokken bij de verkoop van de trekker, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Aan deze verklaring hecht de rechtbank namelijk niet het gewicht dat eiser daaraan gehecht wil zien. Allereerst is naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen dat [E] aangeeft dat het gebruikelijk is dat pas na ondertekening door de opdrachtgever tot bestelling bij de importeur wordt overgegaan, terwijl in dit geval reeds op 11 april 2001 een bestelling is geplaatst. Bovendien betreft die bestelling niet slechts het chassis doch ook de opbouw van de trekker, althans een belangrijk deel daarvan. Gelet hierop is ook [E]s opmerking dat het chassis, als zijnde een courant bedrijfswagenonderdeel, gemakkelijk aan een derde kan worden doorverkocht indien Van der Wal het niet zou afnemen, voor twijfel vatbaar. Ten slotte is [E]s verklaring tegenstrijdig met het bepaalde in artikel 1, derde lid van de Algemene Voorwaarden van [C], nu uit deze bepaling volgt dat het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst de overeenkomst tot aankoop van een nieuwe bedrijfsauto niet nietig maakt. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de verplichting tot aanschaf van de trekker vóór 24 april 2001 is aangegaan. Het beroep is dan ook ongegrond. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier, op 12 mei 2006. De griffier, De rechter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.