Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3797

Datum uitspraak2006-08-07
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 06/498
Statusgepubliceerd


Indicatie

proceskostenvergoeding. Geen sprake van zodanig ernstig onzorgvuldig handelen van verweerders kant dat sprake is van een zeer schrijnend geval.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/498 Uitspraakdatum: 7 augustus 2006 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor [woonplaats], verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag (aanslagnummer 100/1250500755) overdrachtsbelasting opgelegd, alsmede bij beschikking een boete. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 november 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking verminderd met € 16.321 (overdrachtsbelasting € 9.720, heffingsrente € 616 en boete € 5.985). Eiseres heeft daartegen bij brief van 3 januari 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft eiseres vervolgens toegezegd de boete tot nihil te verminderen. Nu het beroep van eiseres zich uitsluitend tegen de boete richtte heeft zij haar beroep ingetrokken en de rechtbank in dezelfde brief verzocht om toekenning van een integrale kostenvergoeding. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006 te Arnhem. Eiseres en haar gemachtigde J.S. Pijnappel zijn daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen mr A.N. Pentinga. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast. Aan eiseres is een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd, alsmede bij beschikking een boete. Naar aanleiding van de toezegging van verweerder om de boete te vernietigen heeft eiseres haar beroep ingetrokken en tegelijk de rechtbank verzocht om verweerder met toepassing van artikel 8:75a van de Awb in de kosten te veroordelen. Eiseres verzoekt de rechtbank toepassing te geven aan artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: BBP). Zij begroot deze kosten in beroep op € 2.824,47. 3. Geschil In geschil is of eiseres recht heeft op integrale vergoeding van de in beroep gemaakte kosten voor de aan haar door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Niet in geschil is dat eiseres in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten in bezwaar ten bedrage van € 161 en dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verweerder heeft toegezegd dit bedrag aan eiseres te vergoeden. 4. Beoordeling van het geschil Artikel 2, lid 3 van het BBP biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van het forfaitaire tarief af te wijken. Uit de parlementaire behandeling van de wet kosten bestuurlijke voorprocedures blijkt dat de wetgever bij bijzondere omstandigheden denkt aan zeer schrijnende gevallen (TK 1999-2000, 27024, nr. 3 blz.7.). Op grond van de volgende overwegingen is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval de gang van zaken omtrent de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van het BBP oplevert. Met betrekking tot het bedrag dat aan overdrachtsbelasting is verschuldigd hebben partijen een compromis gesloten. Met betrekking tot de boete was het standpunt van verweerder aanvankelijk dat de kennis van de adviseurs van eiseres aan haar toegerekend kon worden, welk standpunt verweerder in de beroepsfase heeft laten varen. De rechtbank heeft begrip voor het gevoel van eiseres dat ze door het standpunt van verweerder in de bezwaarfase gedwongen werd in beroep te gaan en extra kosten te maken en dat de ‘sanctie’ op deze handelwijze van verweerder, de forfaitair berekende kostenvergoeding, niet in verhouding staat tot de werkelijk gemaakte kosten. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit echter geen zodanig ernstig onzorgvuldig handelen van verweerders kant op dat sprake is van een zeer schrijnend geval. De rechtbank vindt op grond van het vorenstaande aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). 5. Beslissing De rechtbank: - wijst het verzoek om integrale proceskostenveroordeling af; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen. Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier, op 7 augustus 2006. De griffier, De rechter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.