Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3798

Datum uitspraak2007-08-24
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersFA RK 05-1025 FA RK 05-4900 237924 (I.) en 249217 (II.)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gezagsvoorziening, omgang en informatie na scheiding.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector familie- en jeugdrecht Enkelvoudige Kamer Gezagsvoorziening, omgang en informatie na scheiding rekestnummer: FA RK 05-1025 (I. hoofdzaak) en FA RK 05-4900 (II. voorlopige voorzieningen) zaaknummer: 237924 (I.) en 249217 (II.) datum beschikking: 24 augustus 2007 BESCHIKKING op het op 22 februari 2005 ingekomen verzoek (I.) van [de vrouw], de vrouw, wonende te [woonplaats], procureur: mr. A. Vijftigschild, advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen. waarin als belanghebbende wordt aangemerkt: [de man], de man, wonende te [woonplaats], procureur: mr. J.J. Turenhout, advocaat: mr. M.C. Giessen te Woerden, alsmede op het op 30 augustus 2005 ingekomen verzoek (II.) van: [de man], de man, wonende te [woonplaats], procureur: mr. J.J. Turenhout, advocaat: mr. M.C. Giessen te Woerden, waarin als belanghebbende wordt aangemerkt: [de vrouw], de vrouw, wonende te [woonplaats], procureur: mr. A. Vijftigschild, advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen. PROCEDURE Bij beschikking van 13 oktober 2006 van deze rechtbank en kamer is - voor zover hier van belang - een informatieregeling vastgesteld en aan de raad voor de kinderbescherming verzocht uitgebreider onderzoek (diagnostisch onderzoek van zowel de man als de vrouw, met aansluitend interactie-observatie contacten tussen de man en de kinderen) te verrichten, alsmede de rechtbank te rapporteren en te adviseren. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de gezagsvoorziening en de omgangsregeling is aangehouden. De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook: - de brief met bijlagen van 13 april 2007 van de zijde van de raad voor de kinderbescherming te 's-Gravenhage (hierna: de raad); - de brief met bijlagen van 29 mei 2007 van de zijde van de raad; - het faxbericht met bijlagen van 23 juli 2007 van de zijde van de vrouw; - de brief met bijlagen van 24 juli 2007 van de zijde van de raad. Op 27 juli 2007 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en de man met mr. N. Sprengers, een kantoorgenoot van zijn advocaat. Namens de raad was mevrouw [A] ter terechtzitting aanwezig. BEOORDELING De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist. Sedert genoemde beschikking van 13 oktober 2006 zijn twee kort geding procedures gevoerd. Op 29 januari 2007 zijn partijen ter gelegenheid van een behandeling in kort geding bij deze rechtbank onder meer overeengekomen dat zij het kinder- en jeugdtraumacentrum zullen benaderen door tussenkomst van mr. Liefting en zullen verzoeken om voortgangsrapportages over de kinderen. Verder is onder meer afgesproken dat de vrouw de man nader zal informeren over de minderjarigen. Bij vonnis in kort geding van 29 juni 2007 is - voor zover hier van belang - een vordering van de man ten aanzien van de informatieregeling afgewezen. Op 22 januari 2007 heeft de Klachtencommissie van de raad voor de kinderbescherming uitspraak gedaan naar aanleiding van klachten van de vrouw over het raadsoptreden. De klachten zijn - kort samengevat - deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Bij brieven van 29 mei 2007 en 24 juli 2007 heeft de raad aan de rechtbank bericht dat zij geen uitvoering kan geven aan genoemde beschikking van 13 oktober 2006. De raad stelt dat de start van het onderzoek bij [onderzoeksinstituut 1] door omstandigheden - buiten de schuld van partijen - vertraging heeft opgelopen, waarna de vrouw te kennen heeft gegeven niet meer te willen meewerken aan een onderzoek bij [onderzoeksinstituut 1]. Zij is van mening dat, nu de man een aantal malen contact heeft gehad met [onderzoeksinstituut 1], dit geen neutraal onderzoeksinstituut meer is. Zij is wel bereid mee te werken aan een onderzoek dat verricht wordt door de heer [B] van het [onderzoeksinstituut 2], echter onder de voorwaarden dat eerst de man onderzocht wordt en dat pas daarna wordt bezien of het nodig is (haar en) de kinderen bij het onderzoek te betrekken. De raad heeft aan de rechtbank meegedeeld dat zij niet bepaalt welk onderzoeksbureau een onderzoek gaat verrichten, nu het de taak is van de FPD voor een onderzoeksaanvraag het meeste geschikte onderzoeksbureau te kiezen. De FPD heeft [onderzoeksinstituut 1] als meest geschikte bureau aangewezen. De raad voegt hieraan toe dat het door de vrouw gewenste bureau is gespecialiseerd in een andere categorie zaken. Voorts stelt de raad dat voor beide bureaus geldt dat er alleen onderzoek kan plaatsvinden als zowel de man als de vrouw als de kinderen deel uitmaken van het onderzoek. De man heeft onder meer het volgende naar voren gebracht. Hij wenst - in welke vorm dan ook - omgang met zijn kinderen, die hij reeds tweeënhalf jaar niet heeft gezien. Hij stelt dat tot nu toe telkens alles vooruit is geschoven, maar dat er geen reden is om geen (begeleide) omgang te starten. Het gaat blijkens de laatste rapportages beter met de kinderen en zij kunnen dit traject aan. Uit de stukken van partijen, noch uit stukken van de raad en evenmin uit het door hen ter terechtzitting naar voren gebrachte blijkt van contra-indicaties op grond waarvan omgang niet in het belang van de kinderen zou zijn. Er zijn weliswaar financiële problemen, maar die hebben beide partijen en dit is geen grond om aan de man omgang met de kinderen te ontzeggen. De vrouw handelt volgens de man uit eigen belang en om de man dwars te zitten. Zij zet dan ook niet het belang van de kinderen voorop. Concreet voor deze procedure stelt de man dat omgang zo spoedig mogelijk moet worden opgestart. De man is ermee akkoord dat de omgangscontacten onder begeleiding plaatsvinden. Voorts heeft de man geen bezwaar tegen een onderzoek mits dit parallel met de begeleide omgangscontacten plaatsvindt. De man is van mening dat de FPD dient te beslissen welke deskundige een onderzoek moet uitvoeren. Het feit dat hij eerder contact heeft gehad met [onderzoeksinstituut 1] over de voortgang van de zaak betekent niet dat [onderzoeksinstituut 1] geen neutraal onderzoeksinstituut meer is. De vrouw heeft onder meer het volgende aangevoerd. Zij stelt dat het traject dat in gang is gezet moet worden afgemaakt en niet moet worden doorkruist. Zij acht het in het belang van de kinderen dat de situatie - en met name de man - goed wordt onderzocht, alvorens er omgang op welke wijze dan ook plaatsvindt. Het tegelijk laten plaatsvinden van onderzoek én proefcontacten acht de vrouw te zwaar voor de kinderen. Het gaat nu net beter met hen en een terugval mag dan ook niet worden geriskeerd. Voorts heeft vrouw zelf geen enkele emotionele draagkracht meer en krijgt ook therapie. De vrouw is van mening dat de man slechts zijn eigen belang voorop zet, terwijl zij alles doet om het hele gezin op de rit te houden. De vrouw stelt dat zij geen enkel vertrouwen meer heeft in de man door alles wat er is gebeurd. Verder is opvallend dat iedereen over de kinderen praat en meent te weten wat het beste voor hen is, maar belangrijk is dat de vrouw met de kinderen samenleeft en daardoor het best in staat is in te schatten wat in hun belang is. Concreet in deze procedure stelt de vrouw dat allereerst de man moet worden onderzocht. Pas daarna kan worden bezien of ook de vrouw en de kinderen moeten worden onderzocht. De vrouw weigert mee te werken aan proefomgangscontacten tussen de man en de kinderen alvorens onderzoek heeft plaatsgevonden. Zij wil niet dat een onderzoek door[onderzoeksinstituut 1] wordt verricht. De raadsvertegenwoordiger heeft ter terechtzitting verklaard dat thans duidelijk dient te worden hoe de kinderen op hun vader reageren. Naast onderzoeken dienen dan ook begeleide contacten tussen de vader en de minderjarigen plaats te vinden. De raad acht het zorgelijk dat de vrouw weigert mee te werken aan omgangscontacten. Zij stelt dat de contacten niet als proefcontacten gekwalificeerd zouden moeten worden, maar het karakter dienen te hebben van interactie-observatie contacten. Deze kunnen op korte termijn bij de raad plaatsvinden. Voorts wijst de raad erop dat deze interactie-observaties op een wijze kunnen worden uitgevoerd die niet belastend is voor de minderjarigen. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de minderjarigen reeds tweeënhalf jaar geen contact met de man hebben gehad. Dit is een aanzienlijke periode, zeker gelet op de nog jonge leeftijd van de minderjarigen, waarvan de oudste zeven en de jongste drie jaar is. In het algemeen is het niet in het belang van kinderen om langere tijd geen contact met hun vader te hebben. De rechtbank realiseert zich dat in onderhavige zaak bijzondere omstandigheden spelen, die wantrouwen en hoogoplopende emoties tussen partijen hebben veroorzaakt, maar is van oordeel dat deze omstandigheden contact tussen de minderjarigen en de man niet langer in de weg zouden moeten staan. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de kinderen de afgelopen periode tot rust hebben kunnen komen, dat de man is vrijgesproken door het Hof van een poging tot doodslag op de vrouw en dan ook al geruime tijd niet meer gedetineerd is, maar met name dat er tot op heden geen informatie beschikbaar is die er op wijst dat contactherstel niet in het belang van de kinderen zou zijn. In tegendeel, uit de door de vrouw overgelegde informatie van het kinder- en jeugd traumacentrum blijkt zelfs dat de oudste minderjarige haar vader mist en te lijden heeft onder de onduidelijkheid over al dan niet contactherstel met haar vader en dat ook [C] de (leuke kanten van) de man mist. Dat het contact tussen de man en de minderjarigen zal moeten worden hersteld, neemt niet weg dat, zoals en om dezelfde redenen als in de vorige beschikking is overwogen, zowel de man als de vrouw diagnostisch zullen moeten worden onderzocht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de wensen van de vrouw, zowel met betrekking tot de wijze van het verrichten van het onderzoek als met betrekking tot het bureau dat het onderzoek zou moeten verrichten. De rechtbank is van oordeel dat de FPD (en dus niet de vrouw noch de man) het meest passende onderzoeksbureau dient te kiezen, aangezien de FPD over de hiervoor benodigde expertise beschikt. Dat de vrouw[onderzoeksinstituut 1] partijdig acht betekent niet dat[onderzoeksinstituut 1] zou moeten worden uitgesloten, aangezien het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting hiervoor voldoende aanknopingspunten bevat. Naar het oordeel van de rechtbank dient het herstel van het contact tussen de man en de minderjarigen vooralsnog vorm te krijgen door middel van interactie-observaties. Hiertoe overweegt de rechtbank dat, gelet op de voorgeschiedenis van partijen en de vragen over de psychische toestand van de man, alsmede gelet op de inhoud van de man afkomstige aan de minderjarigen gerichte brieven, zij onbegeleide omgang tussen de minderjarigen en de man thans niet in het belang van de minderjarigen acht. Daarnaast zullen de resultaten van deze interactieobservaties kunnen worden meegenomen bij voornoemde diagnostische onderzoeken. Voorts acht de rechtbank van belang dat de raadsvertegenwoordigster ter terechtzitting heeft verklaard dat de interactie-observaties niet belastend voor de minderjarigen behoeven te zijn. De rechtbank overweegt dat de vrouw hierbij een belangrijke rol zal kunnen en moeten spelen. Indien zij de minderjarigen duidelijk zal maken achter de observaties te staan, zullen zij hieraan immers op een meer ontspannen wijze kunnen deelnemen. De rechtbank heeft er begrip voor dat vrouw meent dat ten onrechte wordt voorbij gegaan aan haar specifieke kennis van en inzicht in de ontwikkeling van de minderjarigen. De rechtbank overweegt dat het echter van belang is dat ook de rechtbank inzicht krijgt in de ontwikkeling van de minderjarigen, zodat kan worden nagegaan of de vrouw terecht meent dat omgang met de man niet in hun belang is. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw haar volledige medewerking aan de beslissing van de rechtbank zal geven, hoewel zij zich ervan bewust is dat deze veel van de vrouw vergt, zowel geestelijk als in praktisch opzicht, en -in elk geval deels- tegen haar wensen ingaat. De rechtbank zal de verzoeken tot eenhoofdig gezag en een omgangsregeling dan ook wederom aanhouden en de raad verzoeken hiernaar een onderzoek te verrichten, waarbij -in elk geval- het volgende in acht dient te worden genomen: - zowel de man als de vrouw worden diagnostisch onderzocht door een door de FPD in samenspraak met de raad uitgekozen bureau. Indien één der partijen hieraan niet zou willen meewerken, mag dit een onderzoek van de ander niet in de weg staan. - Tussen de man en de minderjarigen zullen interactie-observaties plaats vinden, op door de raad te bepalen wijze en met door de raad te bepalen frequenties. - Op basis van de uitkomsten van de diagnostische onderzoeken en verslagen van de interactie-observaties, adviseert de raad de rechtbank met betrekking tot bovengenoemde verzoeken. - Wanneer het thans uitgezette traject niet van de grond komt, vast loopt of dreigt vast te lopen, dient de rechtbank hiervan direct op de hoogte te worden gesteld. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank beslissen als na te melden. BESLISSING De rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank d.d. 13 oktober 2006 - : verzoekt de raad voor de kinderbescherming - zo spoedig mogelijk - een onderzoek te verrichten ter fine als hierboven overwogen en daarover te rapporteren en te adviseren; bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van de gedingstukken aan de raad voor de kinderbescherming zal toesturen; houdt de behandeling aan tot 1 FEBRUARI 2008 PRO FORMA; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de raad voor de kinderbescherming zich uit te laten omtrent de voortgang van de procedure; bepaalt dat, ná ontvangst van het rapport en advies, de behandeling ter terechtzitting, op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal worden voortgezet in aanwezigheid van de raad voor de kinderbescherming; beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van de nadere behandeling ter terechtzitting ieder via de eigen procureur op te roepen; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2007.