Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3801

Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702155/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inzage onderliggende stukken
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft bij brief van 18 augustus 2005 bericht dat het dossier opnieuw is bezien en aangevuld met een dossieraantekening, als aanvullend onderliggend stuk. Voorts heeft hij te kennen gegeven dat het ambtsbericht met deze aanvulling onverkort blijft gehandhaafd. Uit die enkele mededeling valt echter niet af te leiden dat de [eerder door de rechtbank] gestelde vraag inzake de betrouwbaarheid [nl. of het in de genoemde Kameroense zaak uitgevoerde onderzoek naar de betrouwbaarheid van de vertrouwenspersoon al dan niet consequenties heeft voor het in geval van appellant uitgebrachte ambtsbericht] thans naar behoren en afdoende is beantwoord. Gegeven voorts de relevantie van het antwoord voor de beoordeling van de asielaanvraag, heeft de rechtbank derhalve ten onrechte geen aanleiding gezien te beoordelen of de door de Minister van Buitenlandse Zaken getrokken conclusie kon worden gedragen door de dossieraantekening die aan de onderliggende stukken van het ambtsbericht is toegevoegd.


Uitspraak

200702155/1. Datum uitspraak: 11 september 2007 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [Appellant], appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/47305 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 27 februari 2007 in het geding tussen: appellant en de Minister van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 december 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij uitspraak van 22 april 2005 heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Bij besluit van 26 september 2005 heeft de minister de aanvraag opnieuw afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 27 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 3 april 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie te kennen gegeven geen reactie te zullen indienen. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In grief 2 klaagt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten inzage te verkrijgen in de onderliggende stukken van het door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgebrachte individuele ambtsbericht van 24 september 2002 (hierna: het ambtsbericht). De rechtbank had door kennis te nemen van de dossieraantekening die na de herbestudering van het ambtsbericht daaraan als aanvullend onderliggend stuk is toegevoegd, kunnen beoordelen of de eerder door hem gestelde vraag met betrekking tot de betrouwbaarheid van de ingeschakelde vertrouwenspersoon thans correct is beantwoord, aldus appellant. 2.2. In voormelde uitspraak van 22 april 2005 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat de door appellant terecht opgeworpen vraag of het in de door hem genoemde Kameroense zaak uitgevoerde onderzoek naar de betrouwbaarheid van de vertrouwenspersoon al dan niet consequenties heeft voor het in zijn geval uitgebrachte ambtsbericht door de Minister van Buitenlandse Zaken niet is beantwoord en dat gelet op de relevantie van die vraag van de minister had mogen worden verwacht erop toe te zien dat die concrete vraag zou worden beantwoord, eventueel met geheimhouding van bepaalde gegevens. Naar aanleiding van die uitspraak heeft de minister bij brief van 29 juli 2005 de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht het ambtsbericht opnieuw te bezien en daarbij de uitspraak van de rechtbank te betrekken. In antwoord daarop heeft de Minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 18 augustus 2005 bericht dat het dossier opnieuw is bezien en aangevuld met een dossieraantekening, als aanvullend onderliggend stuk. Voorts heeft hij te kennen gegeven dat het ambtsbericht met deze aanvulling onverkort blijft gehandhaafd. Uit die enkele mededeling valt echter niet af te leiden dat de gestelde vraag inzake de betrouwbaarheid thans naar behoren en afdoende is beantwoord. Gegeven voorts de relevantie van het antwoord voor de beoordeling van de asielaanvraag, heeft de rechtbank derhalve ten onrechte geen aanleiding gezien te beoordelen of de door de Minister van Buitenlandse Zaken getrokken conclusie kon worden gedragen door de dossieraantekening die aan de onderliggende stukken van het ambtsbericht is toegevoegd. De grief slaagt. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. 2.4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 27 februari 2007 in zaak no. AWB 05/47305; III. wijst de zaak naar de rechtbank terug; IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink Voorzitter w.g. Vonk ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2007 345. Verzonden: 11 september 2007 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak