Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3823

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700874/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college) aan Exploitatiemaatschappij Dordrecht B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementenpand (voor drie appartementen), met bergingen op het perceel Houttuinen 28-30 te Dordrecht.


Uitspraak

200700874/1. Datum uitspraak: 19 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te Dordrecht, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1195 van de rechtbank Dordrecht van 22 december 2006 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college) aan Exploitatiemaatschappij Dordrecht B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementenpand (voor drie appartementen), met bergingen op het perceel Houttuinen 28-30 te Dordrecht. Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de bouwvergunning in stand gelaten. Bij brief van 28 september 2005 hebben appellanten tegen dat besluit beroep bij der rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) ingesteld. Bij besluit van 5 september 2006 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij brief van 18 september 2006 heeft de rechtbank appellanten bericht dat gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het door appellanten ingediende beroepschrift tegen de beslissing van 16 augustus 2005 wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 5 september 2006. Bij uitspraak van 22 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep van appellanten voor zover gericht tegen het besluit van 16 augustus 2005 niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen het besluit van 5 september 2006 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 29 maart 2007 en 31 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 17 april 2007 heeft vergunninghoudster een memorie ingediend. Bij brief van 7 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2007, waar appellanten, in persoon, bijgestaan door drs. J.J. Bollebakker, het college, vertegenwoordigd door mr. drs. E.M. Pronk, werkzaam bij de gemeente, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door A.J.P.M. van Straten en R.A.F. van der Rest, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan heeft betrekking op de bouw van een appartementenpand (voor drie appartementen) inclusief bergingen. De hoogte van het pand bedraagt 11,70 meter. 2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Grotekerksbuurt" heeft het perceel de bestemming "Gemengd woongebied".    Ingevolge artikel 4, sub 4a, van de planvoorschriften in samenhang bezien met de plankaart mag de hoogte van de bebouwing niet meer bedragen dan 10 meter.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de op de plankaart dan wel in de voorschriften aangegeven maten en getallen, mits de afwijking niet meer dan 10% bedraagt en de bestemmingsgrens niet wordt overschreden.    Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de planvoorschriften worden de in het eerste lid bedoelde vrijstellingen slechts verleend indien daardoor de waarden van het Beschermd Stadsgezicht niet onevenredig worden aangetast en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen. 2.3.    Het bouwplan is met uitzondering van de hoogte van het appartementengebouw in overeenstemming met de voorschriften van het bestemmingsplan.    Het college heeft vanwege de overschrijding van de toegestane hoogte van 10 meter met 1,70 meter op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften vrijstelling tot 11 meter verleend en met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de overige 0,70 meter vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. 2.4.    Anders dan appellanten hebben betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daarbij is terecht in aanmerking genomen dat het bouwplan slechts 1,70 meter hoger is dan de ter plaatse toegestane hoogte van 10 meter, de hoogte van het daarvoor ter plaatse aanwezige pakhuis 14,50 meter bedroeg en de omliggende bebouwing in hoogte van 10 tot 13 meter varieert. Voorts hebben de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de gemeentelijke Welstands- en Monumentencommissie positief over het bouwplan geadviseerd.    Verder is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het verlies aan uitzicht, privacy en daglichttoetreding voor appellanten na uitvoering van het bouwplan niet onaanvaardbaar kan worden geacht, waarbij terecht in aanmerking is genomen dat volgens het bestemmingsplan ter plaatse tot een hoogte van 10 meter mag worden gebouwd en de overschrijding van deze hoogte met 1,70 meter niet of nauwelijks tot vergroting van genoemde bezwaren voor appellanten zullen leiden. De nadere stukken, waaronder de virtuele 3-dimensionale voorstellingen die appellanten in dit verband hebben toegezonden, en de toelichting daarop ter zitting bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. 2.5.    Het betoog van appellanten dat het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert is onjuist. De ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door de "Randvoorwaarden nieuwbouw ter plaatse van Houttuinen 28/30" behorende bij het besluit van 8 maart 2005 en voldoet aan de eisen die daaraan dienen te worden gesteld. In de ruimtelijke onderbouwing is ook aan de bouwhoogte van meer dan 10 meter aandacht besteed. 2.6.    Wat betreft de stelling van appellanten dat er ook alternatieve bouwplannen hadden moeten worden ingediend dan wel beoordeeld is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college heeft moeten beslissen op de bouwaanvraag zoals die bij hem is ingediend. 2.7.    Hetgeen appellanten verder naar voren hebben gebracht biedt evenmin grond voor het oordeel dat de beslissing op bezwaar wegens een gebrek aan een zorgvuldige belangenafweging of deugdelijke motivering niet in stand kan blijven. 2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk    w.g. Boot Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007 202.