Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3829

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700359/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een inpandige verbouwing en het oprichten van een kapconstructie op een deel van de vakantiebungalow op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200700359/1. Datum uitspraak: 19 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 05/1839 van de rechtbank Roermond van 7 december 2006 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 10 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een inpandige verbouwing en het oprichten van een kapconstructie op een deel van de vakantiebungalow op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 16 mei 2007 heeft [vergunninghouder] een reactie ingediend. Bij brief van 5 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend. Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en [vergunninghouder]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2007, waar appellant, in persoon, bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door P.J.C. Planje, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het geding heeft uitsluitend betrekking op de met vrijstelling verleende bouwvergunning voor de kapconstructie en de vaste trapverbinding naar de begane grond. Hetgeen appellant heeft aangevoerd over de weigering van het college om handhavend op te treden alsmede over de totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan valt buiten het kader van deze procedure. 2.2.    Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gehandeld. Dat eerdere bouwaanvragen van [vergunninghouder]    , als gesteld, door dezelfde gemeenteambtenaar zijn behandeld, biedt geen grond voor het oordeel dat het college bij het verlenen van de vrijstelling niet zonder vooringenomenheid heeft gehandeld. 2.3.    Ingevolge het ten tijde van het besluit op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan "Rothenbach wijziging 1973" rust op het perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden 1".     Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op deze gronden binnen het bebouwingsoppervlak uitsluitend vakantiehuizen (type bungalow) in één bouwlaag worden gebouwd en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen met dien verstande dat de oppervlakte per huis minimaal 50,00 m² moet en maximaal 80,00 m² mag bedragen.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, is een bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte gelegen vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van onderbouw en zolder. 2.4.    Omdat de oppervlakte van de kapconstructie het maximum van 80 m² overschrijdt, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend. 2.5.    Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen.    Ingevolge artikel A, eerste lid, onder k, van de lijst van de door het college van gedeputeerde staten van Limburg aangegeven categorieën van gevallen is artikel 19, tweede lid, van de WRO van toepassing in geval van het afwijken van een in het bestemmingsplan gehanteerde maat tot ten hoogste 20%. 2.6.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen, nu de gemeenteraad de bevoegdheid daartoe niet aan hem heeft overgedragen, een verklaring van geen bezwaar ontbrak en geen afwijking van een in het bestemmingsplan gehanteerde maat tot ten hoogste 20%, als bedoeld in de provinciale lijst met categorieën van gevallen, aan de orde is. 2.6.1.    Dit betoog faalt. Het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO is een bevoegdheid die door de wet aan het college is toegekend. Het college kon gelet op artikel 19, tweede lid, van de WRO en de provinciale lijst met categorieën van gevallen, zonder te beschikken over verklaring van geen bezwaar, vrijstelling verlenen voor de overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte die in dit geval minder bedraagt dan 20%. 2.7.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in het oprichten van een vakantiehuis van meer dan één bouwlaag in strijd met de planvoorschriften voorziet. De kapconstructie kan volgens hem niet als zolder worden aangemerkt, nu een vaste trap daar naar toe leidt. 2.7.1.    Dit betoog faalt. Eerder heeft de Afdeling (uitspraak van 16 juni 2004 in zaak no. 200307024/1) met betrekking tot de hier aan de orde zijnde feitelijke situatie overwogen dat de ruimte onder de dakconstructie als zolder te beschouwen is, omdat die niet gelijkwaardig is aan de op de begane grond aanwezige verblijfsruimten. Het bouwplan, voor de realisering waarvan thans vergunning is verleend, verschilt van het eerdere, wat betreft de kapverdieping, slechts in die zin, dat eerder een vlizotrap was voorzien van de begane grond naar de kapconstructie en nu een vaste trap. De rechtbank heeft in het vervangen van een vlizotrap door een vaste trap terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de kapconstructie thans niet meer als zolder valt aan te merken. 2.8.    De betogen van appellant omtrent de onvolledigheid van de bouwaanvraag en het vertrouwensbeginsel zijn voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is, waarom deze betogen niet voor de rechtbank hadden kunnen worden aangevoerd, kunnen zij thans niet leiden tot het ermee beoogde doel. 2.9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het op artikel 8:73 van de Awb gebaseerde verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat deze bepaling niet de mogelijkheid biedt schadevergoeding toe te kennen in geval van ongegrondverklaring van het beroep. 2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb    w.g. Boermans Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007 429-499.