Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3837

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703574/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 september 2005 heeft de raad van de gemeente Lochem (hierna: de gemeenteraad) verklaard dat voor het perceel [locatie] te [plaats] een herziening wordt voorbereid van het bestemmingsplan "Buitengebied 1987".


Uitspraak

200703574/1. Datum uitspraak: 19 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Lochem, tegen de uitspraak in zaak no. 06/1621 van de rechtbank Zutphen van 10 april 2007 in het geding tussen: appellant en de raad van de gemeente Lochem. 1.    Procesverloop Bij besluit van 26 september 2005 heeft de raad van de gemeente Lochem (hierna: de gemeenteraad) verklaard dat voor het perceel [locatie] te [plaats] een herziening wordt voorbereid van het bestemmingsplan "Buitengebied 1987". Bij besluit van 22 mei 2006 heeft de gemeenteraad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 april 2007, verzonden op 11 april 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 19 juni 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2007, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. J.L. Hoefnagel, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad verklaren, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit). 2.2.    De gemeenteraad heeft het voorbereidingsbesluit genomen om een vrijstelling met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO te kunnen verlenen voor het oprichten van een antennemast ten behoeve van de mobiele telefonie op het hiervoor genoemde perceel. 2.3.    Appellant betoogt dat het oprichten van de antennemast, gelet op onder meer het Streekplan Gelderland 2005 in planologisch opzicht onaanvaardbaar is. Hij voert daartoe aan dat het gebied waarop het voorbereidingsbesluit betrekking heeft, gelegen is in het gebied dat in het streekplan is aangewezen als ecologische hoofdstructuur. 2.3.1.    De rechtbank heeft terecht, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2003 in zaak no. 200104563/1 (www.raadvanstate.nl en BR 2003, p. 399) overwogen dat bij de toepassing van artikel 21, eerste lid, van de WRO slechts aan de orde is dat de gemeenteraad, gelet op de gevolgen die het inwerkingtreden van het voorbereidingsbesluit kan hebben, verklaart dat voor een bepaald gebied een bestemmingsplan wordt voorbereid.    De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de gemeenteraad daarbij, in aanmerking genomen de bewoordingen van artikel 21, eerste lid, van de WRO en de aard van de bevoegdheid die daarin aan hem is toegekend, een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt, hetgeen betekent dat indien een voorbereidingsbesluit wordt genomen teneinde een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, van de WRO ten behoeve van een bouwplan mogelijk te maken, slechts dan aanleiding zal zijn voor de conclusie dat de gemeenteraad niet in redelijkheid tot het nemen van een voorbereidingsbesluit heeft kunnen overgaan indien reeds bij een globale beschouwing aanstonds duidelijk had behoren te zijn dat het voorgenomen bouwplan in planologisch opzicht onaanvaardbaar is.    Hetgeen appellant aanvoert ten aanzien van het Streekplan Gelderland 2005 kan niet leiden tot het oordeel dat in dit geval op voorhand moet worden aangenomen dat sprake is van een planologisch onaanvaardbare situatie. De rechtbank is op goede gronden tot dezelfde conclusie gekomen. Dat het gebied waarvoor het voorbereidingsbesluit geldt volgens appellant is gelegen in het gebied dat in het streekplan is aangewezen als ecologische hoofdstructuur leidt niet tot een ander oordeel.    Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat hetgeen appellant overigens in dit verband heeft aangevoerd, aan de orde kan komen in de procedure tegen het verlenen van de vrijstelling en de bouwvergunning. 2.4.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad zijn bevoegdheid om een voorbereidingsbesluit te nemen oneigenlijk heeft gebruikt. Hij voert daartoe aan dat er inmiddels meerdere voorbereidingsbesluiten zijn genomen zonder dat een planherziening daadwerkelijk in voorbereiding is. 2.5.    Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 21, vierde lid, van de WRO vervalt een voorbereidingsbesluit indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd. Uit de tekst van artikel 21 van de WRO volgt niet dat er geen nieuw voorbereidingsbesluit mag worden genomen, indien het eerdere voorbereidingsbesluit is vervallen, zonder dat een planherziening daadwerkelijk in voorbereiding is genomen. Evenmin geven de tekst van en de toelichting bij artikel 19, vierde lid, van de WRO aanleiding voor de opvatting dat bij het verlenen van de vrijstelling het nieuwe plan in voorbereiding moet zijn. Er is derhalve geen aanleiding om die eis wel te stellen aan een voorbereidingsbesluit dat is genomen met het oog op het bepaalde in artikel 19, vierde lid, van de WRO. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.     3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Offers    w.g. Van Heusden Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007 17-163-560.