Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3841

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701791/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 april 2006 heeft de korpschef van de politieregio Midden en West Brabant een verzoek van [verzoeker] om verstrekking van gegevens krachtens de Wet openbaarheid van bestuur afgewezen.


Uitspraak

200701791/1. Datum uitspraak: 19 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. 06/3176 van de rechtbank Breda van 27 februari 2007 in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 april 2006 heeft de korpschef van de politieregio Midden en West Brabant een verzoek van [verzoeker] om verstrekking van gegevens krachtens de Wet openbaarheid van bestuur afgewezen. Bij besluit van 2 juni 2006 (zonder kenmerk), gericht aan mr. H. van Drunen (hierna: Van Drunen), heeft appellant (hierna: de korpsbeheerder) geweigerd het daartegen door Van Drunen namens [verzoeker] ingediende bezwaarschrift in behandeling te nemen. Bij uitspraak van 27 februari 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpsbeheerder opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de korpsbeheerder bij brief van 9 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de korpsbeheerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2007, waar de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. L.W.H. van den Berg en drs. P.J.J.M. van der Heijden, beiden juridisch medewerker bij de politieregio Midden en West Brabant, en [verzoeker], vertegenwoordigd door Van Drunen, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluit van 7 april 2006, waarvan [verzoeker] bij brief van 11 april 2006 in kennis is gesteld, heeft de korpsbeheerder Van Drunen geweigerd als gemachtigde voor de duur van één jaar voor alle procedures. Bij besluit van 2 juni 2006 met kenmerk RMWB06/553 heeft de korpsbeheerder het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] geen rechtsmiddelen aangewend.    Bij besluit van 24 april 2006 heeft de korpsbeheerder het door [verzoeker] ingediende verzoek van 18 april 2006 om verstrekking van gegegevens afgewezen. Bij besluit van 2 juni 2006 (zonder kenmerk) heeft de korpsbeheerder geweigerd het daartegen door Van Drunen namens [verzoeker] ingediende bezwaarschrift in behandeling te nemen, onder verwijzing naar zijn besluit van "11 april 2006" (lees: 7 april 2006).    Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de rechtbank (lees: de voorzieningenrechter van de rechtbank) bij uitspraak van 25 augustus 2006 een gelijkluidend besluit met betrekking tot Van Drunen, gericht aan een derde, naar aanleiding van een door die derde ingesteld beroep heeft vernietigd. 2.2.    De korpsbeheerder betoogt dat de rechtbank ten onrechte de formele rechtskracht van zijn besluit van 2 juni 2006 met kenmerk RMWB06/553 heeft doorbroken. Nu [verzoeker] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om daartegen in beroep te komen, moet volgens de korpsbeheerder van de juistheid ervan worden uitgegaan. 2.2.1.    Anders dan de korpsbeheerder betoogt is de aangevallen uitspraak niet in strijd met de formele rechtskracht van het besluit van 2 juni 2006 met kenmerk RMWB06/553. De weigering van Van Drunen als gemachtigde van (onder anderen) [verzoeker] is gebaseerd op artikel 2:2, eerste lid, van de Awb. Een dergelijke weigering moet geacht worden enkel werking te hebben jegens de geweigerde persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan. De belanghebbende die zich in een procedure heeft laten vertegenwoordigen door een geweigerde gemachtigde, dient dan ook in de gelegenheid te worden gesteld om deze procedure hetzij zelf, hetzij met een andere gemachtigde, voort te zetten. De weigering van de gemachtigde als zodanig kan niet als grondslag dienen om het bezwaarschrift van de belanghebbende niet in behandeling te nemen. Gelet hierop en op het feit dat niet is gebleken dat [verzoeker] gelegenheid is geboden de procedure zelf of met een andere gemachtigde voort te zetten, kan de omstandigheid dat Van Drunen is geweigerd als gemachtigde op te treden namens (onder anderen) [verzoeker] niet dienen als grondslag voor het niet in behandeling nemen van het bezwaarschrift van [verzoeker]. De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat het besluit van 2 juni 2006 (zonder kenmerk) geen stand kan houden. 2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. 2.4.    De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de politieregio Midden en West Brabant aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    bepaalt dat van de politieregio Midden en West Brabant een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Können Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007 301-497.