Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3845

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700869/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 april 2006 heeft verweerder het verzoek van appellante om het dwangsombesluit van 11 juni 2004 in te trekken, afgewezen.


Uitspraak

200700869/1. Datum uitspraak: 19 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Prorail B.V.", gevestigd te Utrecht, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 20 april 2006 heeft verweerder het verzoek van appellante om het dwangsombesluit van 11 juni 2004 in te trekken, afgewezen. Bij besluit van 21 december 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 9 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen, advocaat te Breda, en C.T.M. Bomer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. G. Blasweiler en mr. S. Visser, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Verweerder heeft appellante bij besluit van 11 juni 2004 een last onder dwangsom opgelegd ter voorkoming van verdere overtreding van het geluidvoorschrift 10.2 van de vergunning van 17 juni 2003 (hierna: de last). Appellante heeft verweerder op 27 maart 2006, onder verwijzing naar artikel 5:34 tweede lid, van de Algemene wet bestuurrecht, verzocht de last op te heffen, omdat op dat moment meer dan één jaar was verstreken zonder dat een dwangsom is verbeurd. Bij het bestreden besluit van 21 december 2006 heeft verweerder de afwijzing van dit verzoek gehandhaafd. 2.2.    Appellante voert aan, kort weergegeven, dat het bestreden besluit  in strijd is met de rechtszekerheid, nu ten tijde van haar verzoek de last meer dan een jaar van kracht was zonder dat geluidmetingen waren verricht om te controleren of aan de last werd voldaan. 2.2.1.    Verweerder heeft aan de afwijzing van het verzoek om opheffing ten grondslag gelegd dat het op grond van het - door weersomstandigheden niet volledig uitgevoerde - geluidonderzoek van juni 2005 aannemelijk was dat destijds niet aan de last werd voldaan. Nadat appellante bezwaar tegen die afwijzing had gemaakt, is op 15 mei 2006 alsnog een geluidonderzoek uitgevoerd, waarbij een overtreding van voorschrift 10.2 is geconstateerd. Verweerder is van mening dat zolang dat voorschrift wordt overtreden er geen aanleiding bestaat de dwangsombeschikking in te trekken. 2.3.    In artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bestuursorgaan dat de last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last kan opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd. 2.4.    De Afdeling stelt vast dat op het moment van het indienen van het verzoek om opheffing het dwangsombesluit langer dan één jaar van kracht was, zonder dat was vastgesteld of aan de last werd voldaan en er dus ook nog geen dwangsom was verbeurd. De enkele verwijzing naar aannames op grond van een niet afgerond geluidonderzoek, volstond niet om dat verzoek af te wijzen. Naar aanleiding van het bezwaar tegen die afwijzing is echter alsnog onderzoek uitgevoerd, waarbij een overtreding is geconstateerd van voorschrift 10.2. Verweerder heeft zich in de beslissing op bezwaar dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er op dat moment geen aanleiding was de last op grond van artikel 5:34, tweede lid, op te heffen. Van strijd met de rechtszekerheid is onder die omstandigheden geen sprake.   2.5.    Het beroep is ongegrond. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld    w.g. Stolker Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007 315.