Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3848

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606819/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Zutphen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 mei 2004, het bestemmingsplan "Sportcomplex 't Meijerink" vastgesteld.


Uitspraak

200606819/1. Datum uitspraak: 19 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Zutphen, en anderen, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 28 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Zutphen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 mei 2004, het bestemmingsplan "Sportcomplex 't Meijerink" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 februari 2005, kenmerk RE2004.67522, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft het besluit van 1 februari 2005 bij uitspraak van 21 december 2005 in zaak nr. 200502656/1, gedeeltelijk vernietigd. Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 juli 2006, nr. 2006-003181, voor zover nodig, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 21 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 18 december 2006 heeft de vereniging "Voetbalvereniging FC Zutphen" (hierna: de voetbalvereniging) te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen. De voetbalvereniging is hiertoe op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld. Bij brief van 3 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 23 januari 2007 heeft de voetbalvereniging een reactie ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 8 maart 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Zutphen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2007, waar appellanten, in de persoon van [appellant], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad van Zutphen, vertegenwoordigd door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zwolle, en de voetbalvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het standpunt van appellanten 2.3.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Sportterreinen -R(s)-". Zij voeren hiertoe aan dat ter plaatse aan de nieuwe voetbalvelden, waarin het plan voorziet, geen behoefte is. Bovendien worden volgens appellanten flora en fauna op onaanvaardbare wijze aangetast. Daarnaast is het plan volgens appellanten in strijd met het streekplan 1996, ontbreekt ten onrechte een milieueffectrapportage, heeft het plan een nadelige beïnvloeding van de waterhuishouding in de wijk Leestensebroek en ontstaat licht- en geluidsoverlast.    Ten slotte hebben volgens appellanten de boven de beoogde sportvelden gelegen hoogspanningsmasten een negatieve invloed op het menselijk lichaam. Gezocht had moeten worden naar alternatieven die leiden tot minder blootstelling aan magnetische velden. Het standpunt van verweerder 2.4.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. De gezondheidsrisico's die de aanwezigheid van sportvelden onder en bij de hoogspanningsleiding met zich brengt zijn volgens verweerder aanvaardbaar. Hierbij verwijst hij naar een brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 oktober 2005 met een advies met betrekking tot hoogspanningslijnen. Verweerder acht verder de noodzaak van de aanleg van het sportcomplex in Zutphen aanwezig. Volgens verweerder is wat betreft de eisen voortvloeiend uit de Flora- en faunawet thans aan de uitspraak van de Afdeling voldaan. Vaststelling van de feiten 2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.1.    In de plantoelichting staat dat de locatie geschikt is voor de inrichting als sportpark gelet op de ontsluitingsmogelijkheden, de eigendomssituatie en de ligging nabij een nieuwbouwwijk in ontwikkeling met een omvangrijke potentiële 'markt'. De locatie brengt volgens de zienswijzennota ook een goede spreiding van sportvelden over de gemeente met zich. 2.5.2.    Ter zitting is door [gemachtigde] gesteld dat de voetbalvereniging behoefte heeft aan negen sportvelden. Deze behoefte heeft de vereniging berekend aan de hand van een norm die daarvoor is opgesteld door het Nederlands Olympisch Comité/de Nederlandse Sportfederatie (NOC/NSF). De berekening is gebaseerd op het huidige en nog steeds groeiende ledenbestand en het aantal ingeschreven teams voor de competitie van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond, aldus [gemachtigde]. De vereniging heeft ongeveer 400 jeugdleden. 2.5.3.    Op 30 december 2005 is een ontheffing verleend voor het uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats verwijderen van het rapunzelklokje. Bij het verlenen van deze ontheffing is aangegeven dat voor de das geen ontheffing nodig is. Volgens de stukken zijn bij een veldbezoek door medewerkers van de Dienst Landelijk Gebied Regio Oost op 4 mei 2006 op 200 meter en op 700 meter afstand van het plangebied dassenburchten aangetroffen, met verse graafsporen. Dit gegeven heeft op 21 augustus 2006 geleid tot intrekking van de op 30 december 2005 verleende ontheffing. Op 28 maart 2007 is een ontheffing onder voorwaarden van de verbodsbepalingen van artikel 10 en artikel 11 van de Flora- en faunawet verleend met betrekking tot de das, bij welke beslissing tevens is aangegeven dat geen ontheffing voor het rapunzelklokje nodig is. 2.5.4.    Op de plankaart is door het midden van het plandeel met de bestemming "Sportterreinen -R(s)-" een strook met de (dubbel)bestemming "Hoogspanningsverbinding -Mn(h)-" opgenomen. In het midden van deze strook loopt de bestaande 380kV-hoogspanningslijn Doetinchem-Hengelo. 2.5.5.    De brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005163118, betreft een advies aan gemeenten en provincies met betrekking tot de aanwezigheid van hoogspanningslijnen in de nabijheid van woningen in verband met gezondheidsrisico's. Het advies houdt in dat bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Volgens de brief is de reden hiervan dat mogelijk een statistisch significante associatie aanwezig is tussen het optreden van leukemie bij kinderen en de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. In bijlage 1 bij de brief van de staatssecretaris wordt aangegeven dat voor "langdurige blootstellingen" wordt uitgegaan van kinderen die wonen, of verblijven in scholen, crèches en kinderopvangplaatsen die zijn gelegen in magneetveldzones. Als "gevoelige bestemmingen" worden daarom aangemerkt woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. In de bedoelde bijlage wordt vermeld dat locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld, zoals sportvelden, speeltuinen, zwembaden en dergelijke, niet worden aangemerkt als gevoelige bestemming. In de brief in samenhang met de bijlage wordt omschreven hoe de magneetveldzone kan worden vastgesteld. De magneetveldzone wordt gedefinieerd als de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningslijn uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 microtesla is. In de brief staat dat met behulp van een door de RIVM ontwikkeld schema de indicatieve zone kan worden opgezocht en dat vervolgens in overleg met de netbeheerder en aan de hand van een handleiding de specifieke zone kan worden berekend. Hieromtrent staat in de bijlage dat de omvang van het magneetveld afhankelijk is van een aantal eigenschappen van de lijn. 2.5.6.    In het deskundigenbericht staat onder meer vermeld dat geen zone is berekend en dat onvoldoende gegevens van de netbeheerder aanwezig zijn om deze te berekenen. Voorts staat hierin dat op basis van een KEMA-studie bij een 380 kV-lijn bij een referentieniveau van 0,4 microtesla kan worden uitgegaan van een zone van 127 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. In het deskundigenbericht staat verder dat alle sportvelden grotendeels en de toekomstige kantine geheel binnen deze zone liggen zodat elk verblijf op het sportterrein zich afspeelt in het gebied met een magnetische veldsterkte van tenminste 0,4 microtesla. Voorts staat in het deskundigbericht dat geen onderzoek is gedaan naar de optredende magnetische veldsterkte in het plangebied vanwege de hoogspanningslijn. Het oordeel van de Afdeling 2.6.    De Afdeling stelt voorop dat zij bij haar uitspraak van 21 december 2005 in zaak nr. 200502656/1, het besluit van verweerder van 1 februari 2005 uitsluitend heeft vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Sportterreinen -R(s)-".    Een aantal argumenten die appellanten in deze procedure tegen het plandeel met de bestemming "Sportterreinen -R(s)-" naar voren brengen, is ook aangevoerd en behandeld in de procedure tegen het eerdere goedkeuringsbesluit en heeft in de genoemde uitspraak van de Afdeling niet tot de vernietiging van de goedkeuring van dit plandeel geleid. Deze argumenten kunnen daarom in deze procedure slechts ter beoordeling staan voor zover nieuwe feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven. Nieuwe feiten of omstandigheden zijn evenwel niet gesteld. In verband daarmee kan thans de hernieuwde goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Sportterreinen -R(s)-" aan de orde komen maar ziet de Afdeling in de door appellanten aangevoerde argumenten die betrekking hebben op strijdigheid met het Streekplan 1996, het ontbreken van een MER-rapportage, de nadelige beïnvloeding van de waterhuishouding in de wijk Leestensebroek, alsmede licht- en geluidsoverlast, reeds daarom geen aanleiding voor een ander oordeel dan in de uitspraak van 21 december 2005 vervat. 2.6.1.    Gelet op de ligging van de reeds in de gemeente Zutphen aanwezige sportvelden en de te verwachten aanmerkelijke toename van het aantal woningen in de buurt van het beoogde sportcomplex 't Meijerink is de verwachting van verweerder dat het sportcomplex bij zal dragen aan de gewenste spreiding van sportcomplexen binnen de gemeente en ook in een reële behoefte zal voorzien niet onredelijk. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat bij de door de vereniging op basis van de NOC/NSF norm berekende behoefte is uitgegaan van onjuiste gegevens. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen aannemen dat voldoende behoefte bestaat aan de verwezenlijking van de sportvelden ter plaatse. 2.6.2.    Wat betreft de eisen van de Flora- en faunawet staat voorop dat, zoals eerder is overwogen in de aan deze procedure voorafgaande uitspraak van 21 december 2005, in zaak no. 200502656/1, verweerder geen goedkeuring aan het plan kan verlenen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid moet inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Zoals blijkt uit overweging 2.5.3. was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een ontheffing, voor zover volgens die beslissing nodig werd geacht, aanwezig. Hoewel deze ontheffing na het bestreden besluit is ingetrokken, staat vast dat uiteindelijk wederom ontheffing is verleend voor zover nodig wordt geacht voor het plangebied. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder op voorhand had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan.     2.6.3.    In de aan deze zaak voorafgaande uitspraak van 21 december 2005, nr. 200502656/1, heeft de Afdeling ten aanzien van de aanwezigheid van hoogspanningsmasten onder meer het volgende overwogen: "Niet in geding is dat de gronden van het plangebied deels de (dubbel)bestemming "Hoogspanningsverbinding -Mn(h)-" hebben. Ten aanzien van de door appellanten gevreesde gezondheidsrisico's als gevolg van de straling stelt de Afdeling vast dat appellanten zich daarbij baseren op een door hen ingebracht rapport inzake woningbouw. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.5.9. en het verhandelde ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat niet wetenschappelijk is aangetoond dat hoogspanningsleidingen schadelijk zijn voor de gezondheid en dat het rapport inzake woningbouw niet ter zake doet vanwege het feit dat het plan niet in woningbouw doch in de aanleg van een sportcomplex voorziet. In aanmerking genomen dat bij sportvelden met de daarbij behorende gebouwen, evenals bij woningen, mensen gedurende langere tijd verblijven, heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bedoelde rapport niet ter zake doet en daarmee de indruk gewekt dat het bezwaar van appellanten op dit punt niet meetelt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom voorbij kan worden gegaan aan het bedoelde rapport." 2.6.4.    Verweerder heeft zijn beslissing thans gebaseerd op de in overweging 2.5.5. genoemde brief van de staatssecretaris en heeft op basis daarvan de aanleg en het gebruik van de sportvelden waar het plan in voorziet toelaatbaar geacht. Hij heeft hierbij gewezen op de stelling van de staatssecretaris dat sportvelden niet kunnen worden aangemerkt als een gevoelige bestemming als bedoeld in het advies. De betrokken brief biedt echter onvoldoende gegevens voor een beoordeling van de toelaatbaarheid van sportvelden onder hoogspanningsmasten. In deze brief wordt uitsluitend een beperking gegeven voor de toelaatbaarheid van woningbouw, scholen en daarmee vergelijkbare bestemmingen in een omgeving met een belasting van meer dan 0,4 microtesla. Uit dit advies kan geen normering worden afgeleid voor andere gevallen die daaronder niet zijn begrepen, zoals gevallen die een andere verblijfsduur met zich brengen zoals een sportveld en gevallen waarin een (veel) zwaardere belasting wordt ondervonden dan 0,4 microtesla, zoals gronden binnen de magneetveldzone en/of direct onder de hoogspanningslijn. Anderzijds valt uit de brief wel af te leiden dat mogelijk een statistisch verband bestaat tussen leukemie bij kinderen en de blootstelling van hen aan bovengrondse hoogspanningsmasten. Zoals reeds is overwogen in de uitspraak van 21 december 2005 is ook bij sportvelden sprake van een bestemming waar mensen en in dit geval ook kinderen gedurende langere tijd verblijven. In zoverre is derhalve niet uitgesloten dat het statistische verband ook van betekenis kan zijn bij sportvelden, hoewel de verblijfsduur op een sportveld in het algemeen korter is dan bij woningen en scholen. In verband met al het voorgaande is voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid in dit geval in ieder geval nodig dat wordt onderzocht wat de verblijfsduur van de onderscheiden gebruikers is, wat de omvang van de magneetveldzone is en wat de magnetische veldsterkte is op de onderscheiden delen van het plangebied. Daarnaast dient een afweging te worden gemaakt van de risico's die een verblijf op de onderscheiden plaatsen binnen de magneetveldzone met zich kan brengen. Indien niet op wetenschappelijke basis uitsluitsel kan worden gegeven, dient hieromtrent in het kader van een goede ruimtelijke ordening een standpunt te worden ingenomen met betrekking tot de vraag in hoeverre en op grond van welke beleidsmatige overwegingen, rekening houdende met de laatste stand van onderzoek en wetenschap ten aanzien van dit gezondheidsvraagstuk, blootstelling van mensen, onder wie kinderen aan het ter plaatse te verwachten magnetische veld te verantwoorden is. 2.6.5.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en dat het niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. 2.6.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 11 juli 2006, nr. 2006-003181; III.    gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Bošnjakovic Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007 410-547.