Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3853

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700071/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Buren (hierna: het college) geweigerd aan appellante vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Buren (hierna: het perceel).


Uitspraak

200700071/1. Datum uitspraak: 19 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/688 van de rechtbank Arnhem van 28 november 2006 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Buren. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Buren (hierna: het college) geweigerd aan appellante vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Buren (hierna: het perceel). Bij besluit van 13 januari 2005 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 november 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 2 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend. Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. ing. T. Steenbeek en het college, vertegenwoordigd door P.H. Speé, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan voorziet in een bedrijfswoning op het perceel ten behoeve van het bedrijf van appellante. 2.2.    Tussen partijen is niet in geschil en ook de Afdeling gaat daarvan uit dat ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied Maurik 1983 gedeeltelijke herziening D" (hierna: het bestemmingsplan) geldt. 2.3.    Ingevolge artikel 8, eerste lid van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, rust op het perceel de bestemming "Agrarisch produktiegebied LW".        Ingevolge artikel 8, eerste lid, tweede volzin en sub c, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Agrarisch bouwperceel LW" aangegeven gronden bedoeld voor gebouwen en andere bouwwerken, voor zover deze verband houden met de bedrijfsmatige agrarische produktie en met bijbehorende woondoeleinden.    Ingevolge artikel 8, derde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op de in het eerste lid bedoelde agrarische bouwpercelen uitsluitend bedrijfsbouwwerken, alsmede één woning per bedrijf worden gebouwd.    Ingevolge artikel 1, onder q, van de planvoorschriften is een agrarisch bedrijf een bedrijf dat zich toelegt op één of meer van de navolgende takken van agrarische produktie: akkerbouw, weidebouw, veehouderij (inklusief mesterij en pluimveehouderij), fruitteelt, bloementeelt, boomkwekerij, champignonkwekerij, paardenfokkerij, pelsdierenfokkerij, konijnenfokkerij; alsmede een KI- of dekstation. 2.4.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, sub c, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag een bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met het bestemmingsplan. 2.5.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien de bedrijfswoning niet wordt opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf. 2.5.1.    Uit de bedrijfsomschrijving van het bedrijf van appellante in het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 oktober 2001 blijkt dat Oostveen Nieuwegein BV zich bezighoudt met in- en verkoop van, de im- en export van, het transport van, en de handel in fruit, alsmede het verrichten van sorteerwerkzaamheden. In zijn advies van 21 april 2004 heeft de Dienst Ruimte, Economie en Welzijn van de provincie Gelderland gesteld dat het bedrijf van appellante, dat zich specifiek met de nazorg en niet met het teeltproces van het fruit bezighoudt, niet is aan te merken als agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1, onder q, van de planvoorschriften. Appellantes betoog dat haar bedrijf moet worden aangemerkt als een agrarisch bedrijf, omdat het grootste gedeelte van het fruit dat zij behandelt, afkomstig is van percelen van de maatschap Oostveen, slaagt niet. Niet in geschil is dat de hoofdactiviteit van de maatschap Oostveen bestaat uit het telen van fruit. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt evenwel naar voren dat appellante en de maatschap Oostveen in juridisch zin en ook feitelijk twee afzonderlijke bedrijven zijn, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Daarbij komt dat appellante niet alleen fruit van de maatschap Oostveen verwerkt, maar ook fruit van derden.     De rechtbank heeft op grond hiervan terecht geoordeeld dat het bedrijf van appellante geen agrarisch bedrijf is als bedoeld in artikel 1, onder q, en artikel 8, derde lid van de planvoorschriften. Een bedrijfswoning op het perceel is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan. 2.6.     Appellante betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het niet wil meewerken aan een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Bovendien zou het college, volgens appellante, in zijn motivering tevens aandacht moeten besteden aan het feit dat in 2001 bouwvergunning is verleend voor een bedrijfsgebouw op het perceel. 2.6.1.    Het betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat uit de stukken genoegzaam is gebleken dat een vrijstelling voor het onderhavig bouwplan niet past in het door het college gevoerde beleid. In dit verband heeft de rechtbank terecht ook verwezen naar het vastgestelde nieuwe bestemmingsplan waarin wordt bepaald dat het bouwen van een bedrijfswoning zowel voor agrarische als niet-agrarische bedrijven niet is toegestaan. Verder moet worden vastgesteld dat bij besluit van 20 juli 2001 reeds vrijstelling is geweigerd voor de woning. Tegen de weigering zijn geen rechtmiddelen aangewend. Niet is gebleken van zodanige gewijzigde omstandigheden dat het college een ander standpunt behoorde in te nemen.     De omstandigheid dat de in 2001 verleende bouwvergunning voor het bedrijfsgebouw mogelijk in strijd met het bestemmingsplan is verleend, kan, zoals de rechtbank voorts op goede gronden heeft geoordeeld er niet toe kan leiden dat thans in strijd met het bestemmingsplan vrijstelling en bouwvergunning voor de woning moet worden verleend. 2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.     3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Offers     w.g. Van Heusden Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2007 17-163-560.