Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3860

Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2832 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO. Is sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid? Belastbaarheid in de hier aan de orde zijnde periode door het Uwv niet overschat.


Uitspraak

04/2832 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2004, 03/2074 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. E.C. Smith, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Smith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Desgevraagd heeft het Uwv bij brieven van 18 augustus en 21 september 2006 inlichtingen verstrekt en stukken ingezonden. Bij brief van 31 oktober 2006 heeft mr. Smith desgevraagd hierop gereageerd. Vervolgens heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 9 januari 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Smith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek wederom te heropenen. Bij brief van 23 april 2007 heeft het Uwv desgevraagd inlichtingen verstrekt en een stuk overgelegd. Daarna heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 7 augustus 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Smith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker. II. OVERWEGINGEN De Raad stelt, gelet op de stellingen van appellante, vast dat het geding zich beperkt tot de beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht in de aangevallen uitspraak heeft geoordeeld dat appellante, die ten tijde als hier van belang een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, vanaf 22 september 1999 en beoordeeld tot 22 november 2002 toegenomen arbeidsongeschikt is geworden en, zo ja, of die toegenomen arbeidsongeschiktheid 52 weken onafgebroken heeft voortgeduurd. Evenals de rechtbank zal de Raad die vraag ontkennend beantwoorden. De Raad heeft op grond van de beschikbare medische gegevens geen reden om te oordelen dat de belastbaarheid van appellant tot 21 januari 2002 is gewijzigd ten opzichte van de in 1995 vastgestelde belastbaarheid. De argumentatie die de rechtbank daarvoor in de aangevallen uitspraak heeft gegeven kan de Raad in grote lijnen onderschrijven. De Raad volstaat er dan ook mee naar de betreffende overwegingen van de rechtbank te verwijzen. In hoger beroep is van de kant van appellante ook geen enkel medisch gegeven aangedragen dat erop zou kunnen wijzen dat appellantes belastbaarheid in de hier aan de orde zijnde periode door het Uwv zou zijn overschat. Wat betreft het arbeidskundig aspect overweegt de Raad dat appellante op 22 september 1999 al jaren op drie dagen per week als administratief medewerkster cilinderbeheer werkzaam was en aldus haar verdiencapaciteit benutte in een mate die in overeenstemming was met haar WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De omstandigheid dat bij een medische beoordeling in 2004 achteraf is vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante vanaf 21 januari 2002 is verminderd zodat vanaf 20 januari 2003 de WAO-uitkering is verhoogd, doet hieraan niet af, nu op 22 november 2002 de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid nog geen 52 weken onafgebroken had geduurd. Dat appellante in september 1999 is gestopt met dat werk vindt naar het oordeel van de Raad in overwegende mate zijn oorzaak in het feit dat appellante het niet eens was met de werkverdeling bij haar werkgever als gevolg van een reorganisatie. De Raad heeft niet de overtuiging gekregen dat appellante vanwege ziekte of gebrek in de zin van de WAO dat werk niet meer had kunnen (blijven) doen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 september 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. TM