Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3862

Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4685 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO. Geschiktheid geselecteerde functies.


Uitspraak

05/4685 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 juni 2005, 04/2507 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, vergezeld van een arbeidskundige rapportage. Bij brief van 23 juli 2007 heeft mr. Vleugel onder meer medische informatie ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vleugel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.B. Knollema. II. OVERWEGINGEN Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant viel op 18 juni 2002 met schouder-, hand- en armklachten uit voor zijn werkzaamheden als programmeur/systeemanalist. De verzekeringsarts B.D. van Latenstein heeft na onderzoek van appellant een aantal beperkingen geformuleerd, hetgeen uitwerking vond in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 juli 2003. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige L.A. Hovenkamp met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd. Hovenkamp berekende, blijkens zijn rapport van 16 oktober 2003, het verlies aan verdienvermogen van appellant op 33,55%. In overeenstemming hiermede heeft het Uwv bij besluit van 17 oktober 2003 aan appellant met ingang van 17 juni 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts F.A.M. Samuels de belastbaarheid van appellant opnieuw in kaart gebracht. In zijn rapportage van 17 mei 2004 concludeerde hij dat op een aantal onderdelen diende te worden afgeweken van het belastbaarheidsoordeel van de primaire verzekeringsarts. Samuels achtte appellant tevens beperkt als gevolg van gehoorschade. Daarnaast achtte hij appellant beperkt ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. De (verdergaande) beperkingen en mogelijkheden zijn vervolgens neergelegd in de aangepaste FML van eveneens 17 mei 2004. Op basis hiervan heeft de bezwaararbeidsdeskundige P.M.G.M. Jansen andermaal het CBBS geraadpleegd. Twee van de aanvankelijk geduide functies vervielen. In het door Jansen op 3 augustus 2004 uitgebrachte rapport is vermeld dat, gezien de aan de – uiteindelijk – geselecteerde functies te ontlenen loonwaarde, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 47,69% moet worden gesteld. Daarop heeft het Uwv bij besluit van 6 augustus 2004 het bezwaar van appellant gegrond verklaard en bepaald dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 17 juni 2003 is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft blijkens haar overwegingen de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Het hoger beroep keert zich tegen de medische grondslag van het bestreden besluit – appellant acht zich psychisch verdergaand beperkt dan door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen – en tegen de arbeidskundige grondslag daarvan. Appellant acht de belasting in de op hem voorgehouden functies surveillant bewakingsdienst en bediende fotolaboratorium te veel gerelativeerd door het Uwv. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Evenals de rechtbank komt ook de Raad tot het oordeel dat niet is kunnen blijken dat de door de bezwaarverzekeringsarts Samuels aangescherpte FML geen juiste weergave vormt van de bij appellant ten tijde in geding bestaande medische beperkingen. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het medisch aspect van het bestreden besluit onderschrijft de Raad dan ook. In hoger beroep is namens appellant informatie van medische aard overgelegd die van ver na de datum, die thans in geding is, dateert en dan ook naar het oordeel van de Raad buiten beschouwing dient te worden gelaten bij de beoordeling van appellants gezondheidstoestand op de datum in geding. De Raad is van oordeel dat voldoende informatie omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum aanwezig is om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding te bewilligen in het ter zitting namens appellant gedane verzoek over te gaan tot de benoeming van een deskundige. Met betrekking tot de geselecteerde functies overweegt de Raad dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 september 2007. (get.) K.J.S. Spaas (get.) M.C.T.M. Sonderegger MK