Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3872

Datum uitspraak2007-09-14
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2168 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAZ-uitkering. Geen werkzaamheden als zelfstandige.


Uitspraak

05/2168 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 maart 2005, 04/1132 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 14 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.M. de Jong, advocaat te Goirle, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. B. Drossaert. II. OVERWEGINGEN Appellant heeft het Uwv verzocht om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Hij heeft daarbij gesteld dat hij op een aantal door hem genoemde data arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 13 november 2003 heeft het Uwv appellant de gevraagde uitkering geweigerd. Het besluit rust op de overweging dat appellant niet als verzekerde in de zin van de WAZ kan worden aangemerkt, omdat appellant in de relevante perioden voor de data waarop hij naar zijn mening arbeidsongeschikt was geen werkzaamheden heeft verricht als zelfstandige. Bij besluit van 21 april 2004 heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 13 november 2003 ingediende bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het besluit van 21 april 2004 ingediende beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de voor de beoordeling van belang zijnde perioden appellant geen arbeid heeft verricht als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de WAZ. De rechtbank heeft in dit verband gewezen op een aantal in de aangevallen uitspraak genoemde gedingstukken, waarin verklaringen van appellant zijn opgenomen dat hij feitelijk geen werkzaamheden heeft verricht. In hoger beroep heeft appellant zich tegen dit oordeel van de rechtbank gekeerd. Naar de mening van appellant heeft hij ten behoeve van twee ondernemingen – [onderneming 1] en [onderneming 2] – als zelfstandige werkzaamheden verricht. Naar zijn mening zijn het Uwv en de rechtbank ten onrechte op zijn verklaringen afgegaan omtrent het niet verrichten van werkzaamheden. Appellant heeft met deze verklaringen slechts bedoeld aan te geven dat door hem geen fysieke werkzaamheden zijn verricht. Voorts heeft appellant gewezen op de door hem overgelegde jaarrekeningen en belastingaangiftes. De Raad overweegt als volgt. Met de rechtbank hecht ook de Raad groot belang aan hetgeen door appellant omtrent zijn activiteiten is verklaard, zoals vermeld in de in de aangevallen uitspraak genoemde stukken. Appellant heeft niet bestreden dat hij heeft verklaard zoals in die stukken vermeld. Voor de juistheid van het standpunt van appellant dat hij slechts heeft beoogd aan te geven dat hij geen fysieke arbeid heeft verricht, heeft de Raad geen steun gevonden in de gedingstukken, noch in hetgeen appellant ter zake bij de rechtbank heeft aangevoerd. Ook hetgeen appellant in hoger beroep heeft gesteld leidt de Raad niet tot het oordeel dat appellant als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht gericht op het verwerven van winst of inkomsten. Inzicht in de aard en omvang van de door appellant naar zijn mening verrichte werkzaamheden is ook in hoger beroep niet gegeven. Het standpunt van appellant dat het feit dat hij directeur was van twee ondernemingen bepaalde handelingen veronderstelt is hiervoor onvoldoende. Het is ook de Raad niet gebleken dat appellant ten behoeve van [onderneming 1] of [onderneming 2] als zelfstandige activiteiten heeft verricht gericht op het verwerven van inkomsten. De enkele verhuur van onroerend goed - de sauna en de daarboven gelegen woningen - zijn werkzaamheden die het normaal vermogensbeheer niet te boven gaan. De sauna is verhuurd aan een exploitant. De verhuur van de kamers geschiedt door een kamerverhuurbedrijf. Het is de Raad niet gebleken dat appellant – anders dan door het innen van de huurpenningen - ook maar op enige wijze bij de exploitatie van de sauna of de woningen betrokken is geweest. [onderneming 2] heeft slechts op kleine schaal videobanden geproduceerd. De hiervoor noodzakelijke werkzaamheden zijn verricht door de zoon van appellant. Van het verrichten van arbeid door appellant ten behoeve van dit bedrijf is de Raad niet gebleken. De Raad is mitsdien met de rechtbank van oordeel dat het Uwv appellant terecht de gevraagde WAZ-uitkering heeft geweigerd op de grond dat appellant niet als verzekerde in de zin van de WAZ kan worden aangemerkt, omdat hij in de relevante perioden geen werkzaamheden heeft verricht als zelfstandige. Het hoger beroep treft geen doel. Voort een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2007. (get.) J. Janssen. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. JL