Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3895

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-20
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/27 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Plicht tot arbeidsinschakeling. Intrekken van de ontheffing van de aan de bijstand verbonden arbeidsverplichtingen. Inwinnen van advies bij de huisarts.


Uitspraak

06/27 NABW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 november 2005, 05/1625 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College) Datum uitspraak: 4 september 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Op verzoek van de Raad heeft appellant nadere stukken ingezonden. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 juni 2007, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Appellant ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van een periodiek heronderzoek heeft het College bij besluit van 28 mei 2003 aan appellant medegedeeld dat zijn uitkering ongewijzigd wordt voortgezet en dat de eerder verleende ontheffing van de aan de bijstand verbonden arbeidsverplichtingen wordt ingetrokken. Aan de intrekking van de ontheffing ligt het standpunt ten grondslag dat appellant in staat is gedurende een volledige werkweek arbeid te verrichten. Dit standpunt berust op adviezen van de arts K. van Rijn en de register-arbeidsdeskundige W. Penninx. Bij besluit van 29 juli 2003 heeft het College het bezwaar van appellant tegen de intrekking van de ontheffing ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 mei 2004 het beroep van appellant tegen het besluit van 29 juli 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het College een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen: “Naar het oordeel van de rechtbank zijn de adviezen van de arts voor arbeid en gezondheid en de Register arbeidsdeskundige zodanig kort geformuleerd dat niet aan vorenstaand toetsingskader is voldaan. De rechtbank stelt vast dat er door de arts (…) geen informatie bij de huisarts of de behandelend sector is ingewonnen. De rechtbank is van oordeel dat in het kader van een deugdelijke advisering in beginsel niet kan worden volstaan met een advies louter gebaseerd op de door de betrokkene gegeven informatie, maar dat tevens is vereist dat informatie wordt ingewonnen bij de behandelend sector cq. de huisarts (…).” Het College heeft vervolgens bij - nieuw - besluit op bezwaar van 14 april 2005 bepaald dat appellant in staat is gedurende maximaal 32 uur per week arbeid te verrichten, met dien verstande dat een geleidelijke opbouw dient plaats te vinden, te beginnen met 20 uur per week. Het College heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van Aob Compaz van 17 januari 2005, waaraan ten grondslag zijn gelegd rapportages van de bedrijfsarts W.I. Stroink, de psycholoog J.J. Koers en de register-arbeidsdeskundige O. Labordus. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 14 april 2005 ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat het advies van 17 januari 2005 niet onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen grond is om het advies inhoudelijk niet te volgen. Daarbij heeft zij opgemerkt dat appellant geen informatie van de huisarts heeft ingebracht die aanleiding geeft tot twijfel aan de uitkomsten van het advies. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 10 mei 2004, niet aan hem maar aan het College was om informatie bij de huisarts in te winnen. Dat is echter niet gebeurd. Voorts heeft hij, evenals in beroep, betoogd dat hij vanwege zijn klachten en sociale problematiek niet geschikt is voor het verrichten van arbeid, ook niet beginnend bij 20 uur per week. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad acht het, met appellant, niet in overeenstemming met de uitspraak van de rechtbank van 10 mei 2004 dat van de zijde van het College bij de voorbereiding van het besluit van 14 april 2005 geen informatie is opgevraagd bij de huisarts. De rechtbank had om die reden het beroep gegrond moeten verklaren en het besluit van 14 april 2005, voor zover dat betrekking heeft op de aan de bijstand verbonden arbeidsverplichtingen, moeten vernietigen. De Raad zal dit, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, alsnog doen. De Raad ziet op grond van de volgende overwegingen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit van 14 april 2005 in stand te laten. Op verzoek van de Raad heeft appellant in hoger beroep zelf informatie van zijn huisarts overgelegd. Deze heeft betrekking op de periode van 15 januari 2002 tot en met 12 maart 2007. Uit deze informatie, in combinatie met de overige in het dossier aanwezige medische gegevens waaronder de uitgebreide rapportage van de psycholoog Koers, leidt de Raad af dat appellant regelmatig zijn huisarts met diverse lichamelijke en psychische klachten bezoekt zonder dat er duidelijke objectiveerbare medische afwijkingen worden geconstateerd die een belemmering vormen voor het verrichten van arbeid. Tevens blijkt uit de informatie van de huisarts dat appellant niet onder behandeling van een specialist staat. Dat de klachten van appellant bij de beoordeling van zijn arbeidsgeschiktheid serieus zijn genomen, blijkt uit het gegeven dat vanwege zijn vermoeidheids- en psychische klachten er ten aanzien van het verrichten van arbeid een duurbeperking van 32 uur per week is aangenomen met een geleidelijke opbouw tot dat aantal. De beschikbare informatie biedt geen steun voor de vaststelling dat appellant vanwege zijn klachten niet in staat is gedurende 32 uur per week arbeid te verrichten. Van kosten van appellant waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de Raad niet gebleken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het besluit van 14 april 2005 voor zover dat betrekking heeft op de aan de bijstand verbonden arbeidsverplichtingen; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 14 april 2005 in stand blijven; Bepaalt dat de gemeente Nijmegen aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007. (get.) T.G.M. Simons. (get.) C.H.T.W. van Rooijen. RB