Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3897

Datum uitspraak2007-09-20
Datum gepubliceerd2007-09-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers801392-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van verkrachting; wederrechtelijke vrijheidsberoving; kinderpornografisch materiaal in bezit hebben.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 801392-06 vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 september 2007 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [datum en plaats], wonende te [adres], raadsman mr. Loevendie, advocaat te Breda, 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 september 2007, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aken, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: (feit 1) iemand heeft gedwongen seksuele handelingen te ondergaan door een fles in de anus te duwen of een poging daartoe heeft gedaan; (feit 2) iemand enige tijd in een ruimte heeft opgesloten en opgesloten gehouden; (feit 3) een filmpje heeft vervaardigd, verspreid of in bezit gehad, waarop seksuele gedragingen met een minderjarige te zien zijn. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Het verweer van de raadsman: De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het opsporingsonderzoek niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. 1. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat uit de opnamen van het verhoor van de aangever d.d. 23 november 2006 blijkt dat veel vragen leidend zijn geweest. Bovendien blijkt dat ruim 20 minuten van dat verhoor niet in het proces-verbaal van verhoor van de aangever zijn opgeschreven en dat dit deel van het verhoor in één zin wordt samengevat. 2. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] d.d. 21 november 2006 blijkens de uitgeluisterde opnamen op onoirbare wijze tot stand is gekomen. Het verhoor is een aanéénschakeling van voorzetten en insinuaties en [naam medeverdachte] is onder druk gezet. 3. Volgens de raadsman heeft verbalisante [naam verbalisant] een valse verklaring afgelegd door onjuistheden in haar proces-verbaal van bevindingen te vermelden over datgene wat te zien is op het GSM-filmpje. 4. Tenslotte stelt de raadsman dat aangever in de opgenomen verhoren niets zegt over het willen doen van aangifte van wederrechtelijke vrijheidsberoving, terwijl het proces-verbaal dit wel vermeldt en dat dit proces-verbaal dus ook vals is opgemaakt. Het oordeel van de rechtbank: ad 1. De rechtbank heeft de geluidsbanden van voornoemd verhoor van de aangever uitgeluisterd. De rechtbank acht de vraagstelling niet zodanig dat daarmee de waarheidsvinding geweld is aangedaan. Bovendien is de rechtbank gebleken dat de vraagstelling informatie bevat die eerder door verdachte zelf is gegeven tijdens zijn eerste verhoor op 31 oktober 2006, zodat niet kan worden gezegd dat sprake is geweest van leidende vragen tijdens het het verhoor op 23 november 2006, als door de raadsman is bedoeld. De stelling van de raadsman dat ruim 20 minuten van het verhoor in slechts één zin is samengevat, is feitelijk onjuist. Er is weliswaar volstaan met een summiere weergave in het proces-verbaal, maar de rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal geen letterlijke weergave van de verklaring van aangever hoeft te bevatten en dat de strekking van zijn verklaring door de summiere weergave niet is aangetast. ad 2. De rechtbank heeft de geluidsband van dit verhoor uitgeluisterd. Zij stelt vast dat de ondervraging tijdens dit verhoor op een indringende manier heeft plaatsgevonden. De wijze van verhoor acht zij echter niet zodanig dat er sprake is geweest van ongeoorloofde druk, waardoor [naam medeverdachte] zijn verklaring niet in vrijheid zou hebben afgelegd. ad 3. De onjuistheden in het proces-verbaal van verbalisante [naam verbalisant] zijn tijdig hersteld. Er is geen sprake geweest van opzettelijk onjuistheden vermelden in het proces-verbaal. Daar waar de verbalisante zich bij de feiten moest houden, heeft zij een verkeerde conclusie getrokken. ad 4. Het is juist dat blijkens de geluidsopname de aangever niet letterlijk heeft gezegd aangifte te willen doen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Door dit wel te vermelden in het proces-verbaal wordt de inhoud niet onbetrouwbaar, te meer omdat aangever tijdens zijn verhoor wel over de vrijheidsberoving heeft gesproken en voor de juistheid van de aangifte heeft getekend. De rechtbank is van oordeel dat tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie slechts dient te worden overgegaan wanneer er sprake is van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronacht-zaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dit uitzonderlijke geval doet zich hier niet voor. De rechtbank verwerpt derhalve voornoemd verweer en acht de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 De bewijsmiddelen Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht. 4.2 De bewijsoverwegingen De raadsman heeft aangevoerd dat indien de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk acht in haar vervolging voornoemde door hem aangehaalde processen-verbaal moeten worden uitgesloten voor het bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer eveneens en verwijst daarvoor naar haar onder 3 opgenomen overwegingen. Feit 1 De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaringen van de aangever, verdachte en de medeverdachten en het GSM-filmpje dat de rechtbank heeft gezien en waarop de pijnkreet van het slachtoffer te horen is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard misselijk te zijn geworden van de geur, nadat de fles uit de bilspleet werd gehaald. De aangever heeft verklaard last te hebben gehad van lichamelijke klachten, zoals pijn in de anus en bloedverlies. Ondersteunend voor het bewijs acht de rechtbank bovendien de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], nu deze verklaren uit de mond van verdachte te hebben gehoord dat de fles in de anus is geweest. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van seksueel binnendringen als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervan is sprake geweest, nu de handelingen in objectieve zin een seksuele strekking hebben. De individuele beleving van de dader of het slachtoffer is hierbij niet van belang. Feit 2 De rechtbank acht feit 2 bewezen, nu uit de verklaringen van de aangever en de verdachten blijkt dat de aangever de doucheruimte wilde verlaten, maar dit niet kon omdat de deur was gebarricadeerd. Dat verdachte en zijn medeverdachten de deur hebben gebarricadeerd, leidt de rechtbank af uit de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] bij de politie (p. 224 e.v. van het eindproces-verbaal). Ondersteunend voor het bewijs acht de rechtbank de verklaring van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4]. Hoe lang dat heeft geduurd is niet duidelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de tijdsduur voor de aangever zodanig lang is geweest dat kan worden gesteld dat er sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De omstandigheid dat de aangever op de deur heeft staan bonken om eruit te kunnen, betekent dat dit ook voor alle vier de verdachten hoorbaar moet zijn geweest. De rechtbank acht het medeplegen door verdachte van dit feit dan ook bewezen. Feit 3 De rechtbank acht het bezit van afbeeldingen als bedoeld in artikel 240b lid 1 Sr bewezen, nu de afbeeldingen seksuele gedragingen bevatten en verdachte wist dat het slachtoffer minderjarig was. 4.3 Het verzoek van de raadsman tot uitbrengen van een tussenvonnis De raadsman heeft verzocht om een transcriptie van de geluidsbanden van de verhoren van de aangever d.d. 31 oktober 2006 en 23 november 2006 en van het verhoor van [naam medeverdachte] d.d. 21 november 2006 uit te brengen. Gelet op hetgeen onder 4.2 door de rechtbank is overwogen, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding en wijst dit verzoek af. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat 1. hij op 18 oktober 2006 te Huijbergen, gemeente Woensdrecht, tezamen en in vereniging met een ander door geweld of een andere feitelijkheid [[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte en zijn mededader een fles in de anus van die [slachtoffer] geduwd en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid hierin dat verdachte en zijn mededaders de onderbroek van die [slachtoffer] hebben uitgetrokken en die [slachtoffer] bij zijn armen en zijn lichaam hebben vastgehouden; 2. hij op 18 oktober 2006 te Huijbergen, gemeente Woensdrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en zijn mededaders met dat opzet een deur van een badkamer/doucheruimte gebarricadeerd, terwijl die [slachtoffer] zich in die badkamer/doucheruimte bevond; 3. hij in de periode van 18 oktober 2006 tot en met 30 oktober 2006 te Bergen op Zoom, eengegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten het duwen van een fles tegen/in de richting van de anus van een persoon ([slachtoffer]), bij welke vorenbedoelde afbeeldingen (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, bezit heeft gehad; De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, 6 maanden jeugddetentie voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering gedurende het eerste jaar van de proeftijd, ook als dat inhoudt behandeling door De Viersprong en een werkstraf van 200 uur. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft aangevoerd dat hij kan instemmen met de gevorderde straf indien de feiten worden bewezenverklaard. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan ernstig grensoverschrijdend gedrag. Een groepje van vijf vrienden, waaronder verdachte, verbleef tijdens de herfstvakantie 2006 enige dagen in een boshuisje in Huijbergen. Tijdens dit verblijf werd excessief alcohol gebruikt. Vanaf het begin van de avond was één van hen, [slachtoffer], het mikpunt van allerlei plagerijen. [slachtoffer] die ziek was van de alcohol werd naar buiten gedragen en mocht enige tijd het huisje niet meer in. Hij werd door verdachte met de steel van een bijl in zijn kruis getikt. Hij werd op de bank gelegd, uitgekleed en er werd aan hem getrokken en tegen hem geduwd. [slachtoffer] verweerde zich fysiek hiertegen. Vervolgens werd de boxer van [slachtoffer] uitgedaan en heeft verdachte een fles in zijn anus geduwd, terwijl één van de anderen [slachtoffer] in bedwang hield. Hiervan werd lachend een GSM-filmpje en een foto gemaakt. Toen [slachtoffer] daarna ging douchen, werden zijn kleren en zijn handdoek weggenomen uit de doucheruimte en werd de deur van de doucheruimte gebarricadeerd. Na de herfstvakantie is het filmpje van het flesincident op school en op de hockeyclub uitgebreid vertoond. Het is duidelijk dat de verdachten ontoelaatbaar gedrag hebben vertoond. Dat het forse alcoholgebruik hierbij een grote rol heeft gespeeld, wil de rechtbank wel aannemen. Deze omstandigheid maakt het plegen van de feiten echter niet minder verwijtbaar, nu zij zichzelf in die toestand van dronkenschap hebben gebracht. Volgens de “vrienden” van het slachtoffer was het als een geintje bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat dit gedrag onder een andere categorie valt. Zij wijst in dat verband op de slachtofferverklaring, waaruit blijkt welke impact het gebeuren op [slachtoffer] en zijn directe omgeving heeft gehad. Hij heeft zich onder behandeling van de huisarts en van het GGZ moeten stellen vanwege psychische problemen, zoals herbeleving, angst, schaamte, slapeloosheid, concentratieproblemen en verdriet. Uit het rapport van de jeugdreclassering blijkt dat er nog stappen moeten worden gezet in verband met de pedagogische aspecten in deze zaak. Van belang wordt gevonden te streven naar enig herstel van relaties, nu hier sprake was van een vriendengroepje. Ook vindt de jeugdreclassering het wenselijk onderzoek te doen naar een kennelijk bestaande cultuur van stoei- en plaaggedrag op school en op de hockey, waaronder het tikken op de zak. Door de psycholoog en orthopedagoog is over verdachte gerapporteerd. Er is zeer waarschijnlijk bij verdachte sprake van ADHD problematiek. Het excessieve alcoholgebruik heeft de drempel tot het plegen van de feiten verlaagd. De deskundigen achten verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar. Aanbevolen wordt reclasseringstoezicht gecombineerd met de reeds gestarte behandeling en begeleiding in De Viersprong op te leggen. De rechtbank houdt rekening met het blanco strafblad van verdachte en met zijn licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het opleggen van een werkstraf en een deels voorwaardelijke jeugddetentie met voornoemde bijzondere voorwaarde, zoals door de officier van justitie is gevorderd, op zijn plaats. 7 De benadeelde partij. De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 18.540,- voor de feiten 1 tot en met 3. De rechtbank is van oordeel dat er schade is geleden die een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. De gevorderde immateriële schade is tot een bedrag van € 2.000,- voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de vordering bij wijze van voorschot tot dat bedrag toewijzen, nu zij verdachte aansprakelijk acht voor die schade. Voor het overige deel van de immateriële schade en voor het deel van de materiële schade acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat die delen van de vordering niet van zo eenvoudige aard zijn dat deze zich lenen voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij kan het niet toegewezen deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Nu er sprake is van medeplegen bij de feiten 1 en 2 zal de rechtbank bepalen dat indien het bedrag geheel of gedeeltelijk door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te voldoen. Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 240b, 242 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9 De beslissing De rechtbank: Voorvragen - verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte; Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: 1. Medeplegen van verkrachting; 2. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden; 3. Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 210 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast: * omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd. die hierbij wordt bepaald op 2 jaar, schuldig maakt aan een strafbaar feit; * omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde: * dat verdachte zich tijdens het eerste jaar van de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt ambulante behandeling bij De Viersprong; - draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie; - veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren; - beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 100 dagen; Benadeelde partijen - veroordeelt verdachte bij wijze van voorschot tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres] van de som van € 2.000,-, bij wijze van voorschot ter zake van immateriële schade; Indien dit bedrag geheel of gedeeltelijk door één of meer mededaders is betaald, is verdachte niet gehouden dit bedrag aan de benadeelde partij te voldoen. - bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is; (BP.22) - veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil; - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 2.000,- te betalen. - bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04A) - heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. Van Kralingen en Pick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oostlander-Vink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 september 2007. Mr. Alferink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.¬