Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3900

Datum uitspraak2007-09-13
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/1298
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kapvergunning voor het kappen van 21 lindebomen aan de Postelstraat te Esch, onder oplegging van een herplantplicht, niet op goede gronden verleend. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de lindebomen niet passen binnen de door hem toegepaste toetsingscriteria. Tevens is onvoldoende gemotiveerd dat het, uit een oogpunt van financieel verantwoord en doelmatig beheer van het openbaar groen, niet wenselijk is de lindebomen in stand te houden. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte een aantal grieven van eiseres niet, of niet op een juiste wijze in de belangenafweging betrokken, zoals de ecologische kenmerken en de cultuurhistorische waarde van de bomen en heeft verweerder onvoldoende duidelijk gemaakt welke feiten en omstandigheden een rol hebben gespeeld bij het opleggen van slechts een beperkte herplantplicht.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/1298 Uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 13 september 2007 inzake [eiseres], te [woonplaats], eiseres, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren, verweerder, gemachtigde C.M.C.E. Mathijssen en A.J.H. van de Ven. Procesverloop Bij besluit van 5 september 2005 heeft verweerder aan de gemeente Haaren een kapvergunning verleend voor het kappen van 28 iepen en 21 linden aan de Postelstraat te Esch. Tevens is daarbij aan de gemeente Haaren een herplantplicht opgelegd, inhoudende dat op het perceel in de wegbermen van de Postelstraat tussen de huisnummers 26 en 70 te Esch vóór 1 september 2006 10 bomen dienen te worden herplant (soort nog nader te bepalen in overleg met bewoners), in de maat minimaal 12-14 cm omtrek op 1 meter hoogte gemeten en minimaal 2 maal verplant; bij niet groeien van de aangeplante boom, jaarlijks inboeten vóór 1 maart door een nader te bepalen boomsoort in de maat minimaal 12-14 cm omtrek op 1 meter hoogte gemeten en minimaal 2 maal verplant. Het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 25 januari 2006, verzonden 26 januari 2006, ongegrond verklaard en daarbij tevens het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres heeft op 7 maart 2006 tegen het besluit van 25 januari 2006 beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van 9 augustus 2007, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door D. Janssens, werkzaam bij Janssens Groenontwikkeling, en P. Derksen, directeur van de Stichting Nationale Boomfeestdag. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Overwegingen 1. De rechtbank stelt voorop dat het beroep enkel betrekking heeft op de kapvergunning voor de 21 lindebomen. Aan de orde is dan ook de vraag of in rechte stand kan houden de aan de gemeente Haaren verleende vergunning voor het kappen van 21 linden aan de Postelstraat te Esch onder het opleggen van een herplantplicht als hierboven aangegeven. 2. In het bestreden besluit heeft verweerder – in afwijking van het advies van de bezwarencommissie – de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen. Naar de mening van verweerder hebben de lindebomen, ongeacht of deze tijdens een boomplantdag zijn geplant, geen cultuurhistorische maar een emotionele waarde. Verweerder stelt voorts dat de lindebomen in het verleden op een dusdanig rigoureuze wijze zijn gesnoeid dat er uiteindelijk geen gekandelaberde of geleide vormbomen zijn overgebleven. In het Groenbeleidsplan, zoals dat op 20 november 2003 is vastgesteld door de gemeenteraad, is tevens aangegeven dat de Postelstraat deel uitmaakt van de groene hoofdstructuur van Esch. In dit Groenbeleidsplan is een basisdocument ”inrichtingscriteria groen in de openbare ruimte”opgenomen, waarin is aangegeven dat in groene hoofdstructuren knotbomen niet gewenst zijn. De bomen zouden gehandhaafd kunnen blijven in beknotte vorm, maar dat komt op deze locatie aan de rand van het buitengebied niet overeen met het gemeentelijk groenbeleid. Gezien de kosten die het regelmatig beknotten van deze bomen met zich meebrengt en gelet op het kader van een financieel verantwoord en doelmatig beheer van het openbaar groen is het namelijk niet wenselijk deze bomen in stand te houden. Door een aantal bewoners van de Postelstraat is een handtekeningenactie gehouden vóór het verwijderen van de lindebomen in de Postelstraat. De actie is door 19 van de 23 bewoners ondertekend. 3. Eiseres is van mening dat de gevolgde procedure niet zorgvuldig is geweest. Voorts is eiseres van mening dat de belangenafweging niet juist heeft plaatsgevonden en dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Eiseres voert aan dat verweerder een aantal waarden en belangen niet heeft onderzocht of heeft meegenomen in de besluitvorming, te weten: de vitaliteit van de bomen, het ecologisch belang en de betekenis van de bomen als leef- en voedselgebied voor flora en fauna, waaronder vleermuizen, verschillende vogelsoorten en bijen, de waarde voor het leefklimaat op microniveau door de schaduwwerking van de bomen, de waarde van de bomen als leverancier van zuurstof en als bron van leven, de betekenis van de bomen voor de geschiedenis van Esch (in relatie tot het feit dat de bomen 40 jaar geleden door Essche schoolkinderen zijn geplant op de nationale boomplantdag), het beeldbepalende en sfeerbepalende karakter en de landschappelijke waarde van de bomen, de waarde voor de leefbaarheid en de woonomgeving, het belang van de bomen voor het psychische en fysieke welzijn, het belang van de bomen voor de verkeersveiligheid, de Brabantse betekenis van de lindebomen voor elk huis, de eigen waarde van de bomen, de waarde van de bomen die bijdragen aan de waarde van de woning en het aantal mensen dat de bomen wil behouden. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een lijst bijgevoegd met handtekeningen van 300 mensen - zowel wonend in als buiten Esch - die bezwaar hebben tegen de kap. Eiseres heeft op 28 september 2005 een onderzoek laten verrichten door boomdeskundige Janssens, van Janssens Groenontwikkeling uit Vught, waaruit blijkt dat slechts één boom van matige vitaliteit is. Daarnaast heeft eiseres in bezwaar ook een rapport overgelegd dat is opgesteld naar aanleiding van een onderzoek dat de Stichting Nationale Boomfeestdag voor eiseres heeft laten verrichten door Storix-Boombeheer. Uit dat rapport kan onder meer worden afgeleid dat de vitaliteit en stabiliteit van de bomen goed is en dat behoud van de lindebomen in zowel vrije kroonvorm, als knotvorm als kandelabervorm mogelijk is. Voorts blijkt uit dit onderzoek dat de bomen als uniek cultuurhistorisch element moeten worden gezien en dat de kosten van het onderhoud van de lindebomen niet opwegen tegen de kosten van kappen en nieuwplant. Volgens eiseres is verweerder voorbijgegaan aan de door haar in de bezwaarfase overgelegde rapporten van Janssens Groenontwikkeling en Storix-Boombeheer en heeft verweerder ook niet het Groenbeleidsplan in de besluitvorming betrokken. Tevens is verweerder voorbijgegaan aan het advies van de bezwarencommissie, dat strekte tot gegrondverklaring van de bezwaren van eiseres. 4. Het wettelijk kader is als volgt. 5. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Haaren (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen. 6. Ingevolge artikel 4.5.3a, eerste lid, van de APV kan de vergunning worden geweigerd op grond van: a. de natuurwaarde van de houtopstand; b. de landschappelijke waarde van de houtopstand; c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon; d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand; e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand; 7. Ingevolge artikel 4.5.3a, tweede lid, van de APV kunnen burgemeester en wethouders bij het weigeren of het onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. 8. Ingevolge artikel 4.5.5 van de APV kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgmeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant. 9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder - anders dan eiseres stelt - het Groenbeleidsplan als uitgangspunt in zijn beoordeling betrokken, zoals in paragraaf 1.3 van dit beleidsplan ook is aangegeven voor de behandeling van kapvergunningaanvragen. Niet is gebleken dat verweerder het Groenbeleidsplan als zijn beleidsregel heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Verweerder hanteert dit Groenbeleidsplan echter als een vaste gedragslijn bij het beoordelen van aanvragen om kapvergunning. Als zodanig worden tevens gehanteerd de ”Criteria t.b.v. beoordeling aanvraag kapvergunning” (hierna: de toetsingscriteria). 10. Het al dan niet verlenen van een kapvergunning, betreft een discretionaire bevoegdheid. Dit houdt in dat verweerder een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Dit neemt echter niet weg dat een besluit als hier aan de orde dient te voldoen aan alle ter zake in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde eisen. Ter beoordeling staat derhalve ook of de motivering die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd de inhoud van dat besluit kan dragen. 11. Blijkens het Groenbeleidsplan is de Postelstraat gelegen binnen de huidige groene dorpsstructuur (p. 62/63) en binnen de gewenste groenstructuur (p.20). Als één van de actiepunten om de gewenste groenstructuur te bereiken (p.30) is aangegeven (p.32): ”laanbeplanting Postelstraat: verwijderen van lindes (zorgen voor veel overlast voor bewoners) (…)”. De rechtbank stelt vast dat in het Groenbeleidsplan niet nader gemotiveerd is aangegeven waarom de 21 lindebomen moeten worden gekapt. De stelling dat de lindebomen voor overlast zorgen heeft verweerder niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd, zodat reeds niet kan worden vastgesteld wat die beweerde overlast exact inhoudt en voorts hoe zwaar die moet worden gewogen. De enkele constatering dat 19 van de 23 bewoners ter plaatse voor de kap zijn, is naar het oordeel van de rechtbank in dit verband ontoereikend. 12. Verweerder stelt voorts dat lindebomen in knotvorm ter plaatse niet in overeenstemming zijn met het Groenbeleidsplan. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat met name financiële belangen hierbij doorslaggevend zijn geacht. In zijn besluitvorming is verweerder echter voorbijgegaan aan de stelling van eiseres dat de bomen ook in andere vorm dan in knotvorm behouden kunnen blijven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres haar standpunt reeds in de bezwaarfase heeft onderbouwd met deskundigenrapporten. Uit het rapport van Storix-Boombeheer blijkt onder meer dat behoud van de lindebomen in zowel vrije kroonvorm, als knotvorm als kandelabervorm mogelijk is. Verweerder is in het bestreden besluit ten onrechte niet nader ingegaan op dit aspect. Vast staat dat het vrijwel allemaal gezonde bomen betreft, die geen gevaar vormen voor de aanwonenden of de weggebruikers. In het door verweerder in beroep overgelegde rapport van de Bomendienst, gedateerd 6 april 2006, is geconcludeerd dat de conditie of de standvastigheid van de bomen geen reden vormen voor kap. Verweerder heeft evenwel onvoldoende gemotiveerd waarom het in het kader van een financieel verantwoord en doelmatig beheer van het openbaar groen niet wenselijk is de lindebomen in stand te houden. In het rapport van Storix-Boombeheer is juist aangegeven dat de kosten van het onderhoud van de lindebomen niet opwegen tegen de kosten van kappen en nieuwplant. Verweerder heeft geen concrete, verifieerbare informatie verstrekt die zijn standpunt wat dit betreft ondersteunen. 13. De rechtbank is voorts met eiseres van oordeel dat verweerder ten onrechte een aantal van de grieven die eiseres naar voren heeft gebracht in verband met de aanwezig geachte natuurwaarde, niet in de belangenafweging heeft betrokken. De door verweerder af te wegen belangen bestaan immers daaruit dat het belang van het behoud van de bomen, waarbij onder meer de natuurwaarde van de houtopstand als bedoeld in artikel 4.5.3a, eerste lid, onder a, van de APV inzichtelijk wordt gemaakt, dient te worden afgewogen tegen het belang bij het kappen van de bomen. De motivering zoals vervat in het bestreden besluit gaat hieraan ten onrechte voorbij en biedt als zodanig geen rechtvaardiging voor het verlenen van de kapvergunning voor de lindebomen. In dit verband wijst de rechtbank nog op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, nummer 200605249/1, van 27 december 2006, (www.raadvanstate.nl) waarin grieven als hier aan de orde van belang werden geacht. Ook in de door verweerder vastgestelde toetsingscriteria zijn natuurwaarden (”ecologische kenmerken”) aan de orde gekomen. Van doorslaggevend belang om te komen tot een weigering van een gevraagde kapvergunning wordt daarbij namelijk het volgende geacht: -”er wordt een bijdrage geleverd aan het functioneren van een natuurlijk (evenwicht) systeem”; -”de houtopstand dient voor het wegvangen van stof, zuivering van lucht (..)”. 14. In het kader van de door verweerder te maken belangenafweging is voorts de door verweerder opgelegde herplantplicht van belang. Niet aannemelijk is gemaakt dat door de opgelegde herplantplicht in voldoende mate wordt tegemoetgekomen aan de mogelijke verslechtering van de situatie door de onderhavige kap van de bomen waarbij ook evengenoemde punten uit de toetsingscriteria van belang zijn. De rechtbank merkt in dit verband op, gelet ook op de tamelijk vrijblijvende en ook onduidelijke wijze waarop die herplantplicht in dit geval is ingevuld, dat gegevens om tot een ander oordeel op dit punt te komen ontbreken. Ter zitting heeft verweerder verder aangegeven dat in beginsel alle vellingen van bomen herplantplichtig zijn. Dit blijkt ook uit de toetsingscriteria van verweerder waarin staat vermeld dat het betreft alle vellingen van bomen van meer dan 0,25 m. diameter op 1,3 m., behalve indien deze in kleine tuinen staan. Verweerder heeft tevens opgemerkt dat op plekken waar overige bomen het groene beeld voldoende waarborgen en op locaties waar herplanting niet mogelijk is, van het opleggen van een herplantplicht kan worden afgezien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter in onvoldoende mate duidelijk gemaakt welke overwegingen een rol hebben gespeeld bij het opleggen van de onderhavige, beperkte herplantplicht en op welke concrete feiten die zijn gebaseerd. Zo wordt in het rapport van de Bomendienst enkel gesteld dat er volop wordt geparkeerd onder de bomen en zijn er geen gegevens over de verwachte verdichting van de grond ter plaatse. Vervolgens is eveneens onduidelijk op welke wijze deze overwegingen in het bestreden besluit zijn betrokken bij de belangenafweging. 15. Wat betreft de cultuurhistorische waarde van de houtopstand overweegt de rechtbank het volgende. Op basis van de thans beschikbare informatie gaat de rechtbank er van uit dat de onderhavige lindebomen door schoolkinderen uit Esch zijn geplant op een nationale boomplantdag eind jaren zestig van de vorige eeuw. Bij het nemen van het thans bestreden besluit heeft verweerder dit onvoldoende onderkend. De bomen hebben weliswaar niet de leeftijd van 50 jaar bereikt als bedoeld in de notitie toetsingscriteria, maar zij waren ten tijde van het bestreden besluit wel ruim veertig jaar oud. Bovendien kan worden geconstateerd dat verweerder in dit kader als gedragslijn hanteert dat voor zogeheten gedenkbomen niet deze minimumleeftijd van 50 jaren wordt vereist bij de beoordeling van een aanvraag om kapvergunning. De vraag of hier gesproken kan worden van gedenkbomen of herdenkingsbomen, dat wil blijkens de notitie toetsingscriteria zeggen bomen die zijn geplant ter gelegenheid van een belangrijke gebeurtenis, heeft verweerder niet afdoende beantwoord. Hieraan doet niet af dat in de toetsingscriteria het planten van een boom op een nationale boomplantdag niet als voorbeeld wordt genoemd. De daar wel genoemde herdenkingsbomen zijn blijkens de tekst immers niet als een limitatieve opsomming bedoeld, doch slechts als voorbeeld. Op dit punt zal verweerder nader dienen in te gaan bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. In dit verband merkt de rechtbank tevens nog op dat verweerder niet een ingevuld vragenformulier, zoals dat intern bij de gemeente Haaren wordt gebruikt, heeft overgelegd. Op dat formulier moet onder andere de vraag naar de cultuurhistorische waarde worden beantwoord. 16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissing op bezwaar niet berust op de ingevolge artikel 7:12 van de Awb vereiste deugdelijke motivering. Het beroep is dan ook gegrond, het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 17. Nu het beroep gegrond is, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn begroot op in totaal € 1.527,96 voor kosten van aan eiseres uitgebracht deskundigenverslag, conform artikel 6, eerste lid, en artikel 15 van het Besluit Tarieven in Strafzaken 2003, op dit geschil van toepassing ingevolge artikel 8:36, eerste lid Awb: • Janssens Groenontwikkeling € 1.200,-- (22 uren voor opstellen rapport en 2 uren voor verschijnen ter zitting à € 50,--); • Storix Boombeheer € 84,--; • vermeerderd met 19% BTW. 18. Tevens bepaalt de rechtbank dat de gemeente Haaren aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden. 19. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit van 25 januari 2006; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op een bedrag van € 1.527,96; - gelast de gemeente Haaren deze proceskosten en het door eiseres gestorte griffierecht ad € 138,-- aan eiseres te vergoeden. Aldus gedaan door mr. A.A.H. Schifferstein als rechter in tegenwoordigheid van mr. F.A.M.C. Hermans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2007. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: