Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3907

Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-09-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/801120-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft een 36-jarige vrachtwagenchauffeur vrijgesproken van de verdenking dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij een vierjarige fietser is overleden. Evenmin heeft de verdachte door zijn rijgedrag hinder of gevaar voor het overige verkeer veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte gereden en gekeken zoals van hem in de gegeven situatie mocht worden verwacht. Het ongeval is niet het gevolg van het rijgedrag van de verdachte, maar veeleer van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden met tragische gevolgen.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Tegenspraak Parketnummer: 11/801120-06 Zittingsdatum: 4 september 2007 Uitspraak: 18 september 2007 VERKORT STRAFVONNIS De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren in 1971, wonende te [woonplaats, adres]. De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 24 mei 2006 te Nieuw-Lekkerland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Hellemanstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, immers heeft/is hij verdachte, gereden over een in/uitrit, gelegen aan de Hellemanstraat en/of vervolgens vanuit die in/uitrit naar rechts afgeslagen, teneinde de Hellemanstraat in te rijden/op te rijden, althans te vervolgen, waarbij hij van tevoren, niet, althans in onvoldoende mate, in de (rechter)buitenspiegel(s) van het door hem bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) heeft gekeken, ten einde het voor hem, danwel het naast hem, dan wel het dicht rechts achter hem verdachte, bevindende verkeer op te merken, en/of een bestuurder van een voertuig(fiets), althans een persoon met fiets, die zich op dezelfde weg naast, althans rechts dicht achter hem bevond, niet voor laten gaan, althans niet of te laat opgemerkt, en/of vervolgens met dat motorrijtuig (vrachtauto) tegen die fietser/persoon gebotst, althans aangereden, en/of waarna hij met het/de rechter achterwiel(en)stel van dat motorrijtuig over die fiets/persoon heen gereden, en/of de doblispiegel van het door hem verdachte bestuurde motorrijtuig(vrachtauto) niet, dan wel in onvoldoende mate afgesteld, ten einde het rechts voor, dan wel het rechts (dicht) naast hem verdachte, bevindende verkeer op te merken en/of een bestuurder van een voertuig(fiets), althans een persoon met fiets, die zich op dezelfde weg voor, althans dicht naast hem bevond, niet voor laten gaan, althans niet of te laat opgemerkt, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood; SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 24 mei 2006 te Nieuw-Lekkerland als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Hellemanstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar en/of hinder voor het overige verkeer op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, immers heeft/is hij verdachte, gereden over een in/uitrit, gelegen aan de Hellemanstraat en/of vervolgens vanuit die in/uitrit naar rechts afgeslagen, teneinde de Hellemanstraat in te rijden/op te rijden, althans te vervolgen, waarbij hij van tevoren, niet, althans in onvoldoende mate, in de (rechter)buitenspiegel(s) van het door hem bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) heeft gekeken, ten einde het voor hem, danwel het naast hem, dan wel het dicht rechts achter hem verdachte, bevindende verkeer op te merken, en/of een bestuurder van een voertuig(fiets), althans een persoon met fiets, die zich op dezelfde weg naast, althans rechts dicht achter hem bevond, niet voor laten gaan, althans niet of te laat opgemerkt, en/of vervolgens met dat motorrijtuig (vrachtauto) tegen die fietser/persoon gebotst, althans aangereden, en/of waarna hij met het/de rechter achterwiel(en)stel van dat motorrijtuig over die fiets/persoon heen gereden, en/of de doblispiegel van het door hem verdachte bestuurde motorrijtuig(vrachtauto) niet, dan wel in onvoldoende mate afgesteld, ten einde het rechts voor, dan wel het rechts (dicht) naast hem verdachte, bevindende verkeer op te merken en/of een bestuurder van een voertuig(fiets), althans een persoon met fiets, die zich op dezelfde weg voor, althans dicht naast hem bevond, niet voor laten gaan, althans niet of te laat opgemerkt. 2. De voorvragen 2.1 De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 3. Het onderzoek ter terechtzitting 3.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft - het primair ten laste gelegde bewezen achtend – gevorderd de verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren. 3.2 De verdediging De verdediging heeft bewijsverweren en een strafmaatverweer gevoerd. 4. De vrijspraak 4.1 Het primair ten laste gelegde Op 24 mei 2006 heeft in Nieuw-Lekkerland een tragisch verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte, die een vrachtwagen bestuurde, is over een vierjarige jongen heengereden, die daardoor is overleden. De verdachte is primair ten laste gelegd dat dit verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, omdat hij roekeloos, althans zeer onvoorzichtig en/of onoplettend, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, komt het blijkens het arrest van 1 juni 2004 van de Hoge Raad (NJ 2005, 252; LJN AO5822) aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte had op 24 mei 2006 rond 14.00 uur goederen gelost bij een drogist aan de Hellemanstraat te Nieuw-lekkerland. Vervolgens wilde hij met zijn vrachtwagen vanaf de losplaats de Hellemanstraat oprijden, maar een aan de overzijde van de Hellemanstraat geparkeerd staande auto versperde de weg. Deze auto is op verzoek van de verdachte verplaatst. Daarna was er voldoende ruimte om de draai naar rechts te maken, zij het dat achter de verwijderde auto nog een andere auto stond geparkeerd, waardoor de verdachte weinig manoeuvreerruimte had. De verdachte heeft verklaard dat hij de Hellemanstraat met lage snelheid is opgedraaid en dat hij tijdens het draaien steeds in zijn spiegels heeft gekeken. Ook moest hij van tijd tot tijd naar voren kijken om te controleren of hij nog voldoende afstand had tot de op de Hellemanstraat geparkeerd staande auto en om eventueel tegemoetkomend verkeer tijdig te kunnen waarnemen. Met andere woorden, de verdachte heeft naar eigen zeggen beurtelings in zijn linkerspiegels, naar voren en in zijn rechterspiegels gekeken. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze verklaring van de verdachte te twijfelen. Zij neemt hierbij in aanmerking dat in de verklaring van [getuige M] geen melding wordt gemaakt van opvallend rijgedrag van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij nog bezig was met het opdraaien van de Hellemanstraat, iets voelde. Dit bleek het slachtoffer te zijn. De verdachte heeft het slachtoffer niet gezien. Ter terechtzitting heeft de verdachte desgevraagd naar voren gebracht dat hij hier geen verklaring voor heeft, omdat hij naar eigen zeggen langzaam heeft gereden, goed heeft gekeken en zijn spiegels goed waren afgesteld. [Getuige M] heeft verklaard dat het slachtoffer kwam aanfietsen. Zij zag dat het slachtoffer ten val kwam en vervolgens werd overreden door een vrachtwagen die rechtsaf de Hellemanstraat opdraaide. Blijkens deze getuigenverklaring is het slachtoffer niet gevallen door een botsing met de vrachtwagen. De rechtbank acht de door de getuige geschetste toedracht van het ongeval aannemelijk, te meer omdat deze strookt met het proces-verbaal waarin het ongeval is geanalyseerd. In § 4.2 van dit proces-verbaal is als vermoedelijke toedracht vermeld dat het slachtoffer ten val is gekomen zonder eerst in botsing te zijn gekomen met de vrachtwagen. Uit de verklaring van [getuige M] blijkt niet waar het slachtoffer vandaan kwam. In § 4.2 van eerdergenoemd proces-verbaal is vermeld dat het slachtoffer vermoedelijk via de uitrit van een aantal garageboxen in de richting van de Hellemanstraat is gefietst. Deze uitrit bevindt zich naast de losplaats waar de verdachte vandaan kwam, aan de rechterkant van de draaiende vrachtwagen. Ook de rechtbank acht aannemelijk dat het slachtoffer via de uitrit van de garageboxen is gefietst, met name omdat niet valt in te zien waar het slachtoffer anders vandaan zou moeten zijn gekomen. De enig andere mogelijkheid is dat hij uit de tuin naast de uitrit van de garageboxen kwam, maar dit is gelet op de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen onwaarschijnlijk. Of het slachtoffer nu via de uitrit van de garageboxen of (toch) uit de naastgelegen tuin kwam gefietst, in beide situaties is het naar het oordeel van de rechtbank waarschijnlijk dat het op een kinderfietsje zittende vierjarige slachtoffer aan het zicht van de verdachte werd onttrokken door een heg en/of de struiken naast die heg. De rechtbank wijst in dit verband op foto 4 van het proces-verbaal waarin het ongeval is geanalyseerd. Op deze foto is een doek te zien met daaronder, naar de rechtbank aanneemt, het slachtoffer op de plaats van het ongeval. Het slachtoffer ligt vlakbij een heg en naast die heg staan struiken die duidelijk hoger zijn dan een vierjarige jongen op een kinderfiets. Ter terechtzitting heeft de verdediging de begroeiing eveneens genoemd als mogelijke verklaring voor het feit dat de verdachte het slachtoffer niet heeft gezien. De meest aannemelijke verklaring voor het feit dat de verdachte het slachtoffer niet heeft gezien, is naar het oordeel van de rechtbank dat het slachtoffer door de ter plaatse aanwezige begroeiing pas in een zeer laat stadium zichtbaar werd voor de verdachte. In de zeer korte tijdspanne tussen het zichtbaar worden van het slachtoffer en het ongeval keek de verdachte naar alle waarschijnlijkheid in zijn linkerspiegels en/of naar voren en niet in zijn rechterspiegels. Het lijkt daarmee een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden te zijn geweest die heeft geleid tot het ongeval. Omdat het slachtoffer door de aanwezigheid van de heg en/of struiken aan het zicht van de verdachte werd onttrokken, zou het ongeval hoogstwaarschijnlijk ook hebben plaatsgevonden als de spiegels van de vrachtwagen van de verdachte anders waren afgesteld. De rechtbank ziet dan ook geen causaal verband tussen de wijze van afstellen van de spiegels en het ongeval, zodat in het midden kan blijven of in het proces-verbaal waarin het ongeval is geanalyseerd terecht en deugdelijk gemotiveerd is geconcludeerd dat de spiegels niet goed genoeg waren afgesteld. In het licht van het voorafgaande acht de rechtbank evenmin bewezen dat het ongeval heeft plaatsgevonden doordat de verdachte niet goed genoeg heeft gekeken. De verdachte moest zijn aandacht verdelen tussen zijn linkerspiegels, zijn rechterspiegels en wat er voor hem gebeurde. In de zeer korte tijdspanne waarin hij het slachtoffer had kunnen zien, keek de verdachte naar alle waarschijnlijkheid in zijn linkerspiegels en/of naar voren. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verdachte niet heeft gereden en gekeken zoals in de gegeven situatie van hem mocht worden verwacht. Dat hij het slachtoffer niet heeft gezien, is dan ook niet het gevolg van roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig rijgedrag van de verdachte, maar veeleer van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden met tragische gevolgen. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd. 4.2 Het subsidiair ten laste gelegde De verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat hij, kort gezegd, gevaar en/of hinder voor het overige verkeer heeft veroorzaakt. In het licht van hetgeen met betrekking tot het primair ten laste gelegde is overwogen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de verdachte niet heeft gereden en gekeken zoals in de gegeven situatie van hem mocht worden verwacht. Dat hij het slachtoffer niet heeft gezien, is dan ook niet het gevolg van gevaar en/of hinder veroorzakend rijgedrag van de verdachte, maar veeleer van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden met tragische gevolgen. De rechtbank zal de verdachte daarom eveneens vrijspreken van hetgeen hem subsidiair ten laste is gelegd. 5. De beslissing De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door: mr. A.M.H. Geerars, voorzitter, mr. Th.E.M. Wijte en mr. B. van Velzen, rechters, in tegenwoordigheid van A. Vigelius, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 september 2007. Wegens afwezigheid is mr. Wijte buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.