Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3935

Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-09-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers336059
Statusgepubliceerd


Indicatie

wegvervoer, ladingschade, eigen gebrek, overmacht art. 17 CMR Ten gevolge van een brand zijn een trailer alsmede de zich daarop bevindende goederen beschadigd geraakt, dan wel verloren gegaan. De rechtbank oordeelt dat gedaagde voor de door eisers geleden schade aansprakelijk is, tenzij haar stelling opgaat dat de schade is veroorzaakt door een eigen gebrek aan de trailer en dat de omstandigheid dat de trailer niet van gedaagde is, maar door eisers ter beschikking is gesteld, een beroep op artikel 17 lid 2 CMR toelaat. De rechtbank acht vervolgens het bewijs door gedaagde geleverd dat de schade een gevolg is geweest van een eigen gebrek aan de trailer. Voorts wordt overwogen dat in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat de in artikel 17 lid 3 neergelegde verplichting van een vervoerder om in te staan voor het door hem gebruikte voertuig of materiaal, zich ook dient uit te strekken tot de trailer die met goederen beladen door de opdrachtgever ter beschikking is gesteld en met betrekking waartoe de opdracht slechts luidt om deze aan te koppelen, naar de plaats van bestemming te trekken en daar weer los te koppelen, zoals hier het geval is. Dit oordeel sluit aan bij het bepaalde in artikel 8:1098 lid 2 Burgerlijk Wetboek. Gelet op de samenhang tussen de leden 3 en 2 van artikel 17 lid 2 CMR moet de conclusie dan ook zijn, dat het eigen gebrek van de door eisers ter beschikking gestelde trailer een beroep van gedaagde op overmacht als bedoeld in lid 2 van artikel 17 CMR rechtvaardigt. De vordering wordt afgewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 336059 / HA ZA 06-511 Vonnis van 1 augustus 2007 in de zaak van 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A EXPEDITE B.V., gevestigd te Venlo, 2. de naamloze vennootschap FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V., gevestigd te Amstelveen, eiseressen, procureur mr. C.P. ten Bruggencate, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SNELTRANSPORT "HEIDENEND" TEGELEN B.V., gevestigd te Tegelen, gedaagde, procureur mr. F.B. Falkena. Partijen zullen hierna A c.s. en Heidenend genoemd worden. 1. Procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - dagvaarding van 10 februari 2006, - akte overlegging producties van A c.s., - conclusie van antwoord met bewijsstukken - ambtshalve gewezen tussenvonnis van 22 augustus 2007 waar bij een comparitie van partijen is bepaald, - proces-verbaal van de op 2 november 2006 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. Feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast. 2.1. In april/mei 2003 hebben partijen een in een onderhandse akte neergelegde overeenkomst gesloten (verder: de raamovereenkomst) waarin afspraken zijn gemaakt over door A aan Heidenend in de toekomst te verstrekken transportopdrachten. Van de raamovereenkomst luidt: - artikel 11 lid 1: Op tussen A en de Vervoerder [Heidenend, rb.] te sluiten vervoerovereenkomst(en) zijn in alle gevallen de regels van het CMR-verdrag van toepassing, onverschillig of het vervoer tot Nederland beperkt is of niet en onverschillig wat voor soort vrachtbrief is afgegeven. - artikel 11 lid 4: De Vervoerder is aansprakelijk voor de schade aan trailers, die ontstaat terwijl de trailer zich in de macht van de Vervoerder bevindt. 2.2. In de nacht van 15 op 16 juli 2005 heeft Heidenend in opdracht van A een door A ter beschikking gestelde trailer (oplegger) opgehaald bij een wegrestaurant aan de Duitse snelweg ten vervoer naar een vestiging van A te Roermond. De trailer was beladen met goederen die bij verschillende aflaadadressen in Duitsland waren opgehaald en als groupagezending naar Roermond moesten worden vervoerd. De trailer was op de plaats waar Heidenend de trailer moest aankoppelen, achtergelaten door een andere vervoerder. 2.3. Circa 30 minuten nadat de chauffeur de trailer had aangekoppeld en over de Duitse snelweg was weggereden in de richting Roermond, hoorde hij een heftige klap, bracht hij het voertuig tot stilstand en constateerde hij dat de oplegger in brand stond. 2.4. Tengevolge van deze brand zijn de oplegger en de zich daarop bevindende goederen beschadigd, dan wel verloren gegaan. 2.5. Door A is het expertisebureau B+C te Rotterdam ingeschakeld om de schade en de oorzaak daarvan vast te stellen. B+C op haar beurt heeft daartoe haar Duitse collega D & E ingeschakeld, die in een rapport van 20 juli 2005 onder meer vermeldt, voorzover hier van belang: “The damage viewed during survey undoubtedly arose from the fire affecting the carrying trailer on 15 July 2005. In the Surveyor’s opinion, it is likely that the fire was either caused by a build-up of heat/friction on the axle or one of the trailers’s tyres caught fire. If exact research into the cause of the fire is required, it is recommended that a vehicle expert specialised in the cause of fires should be appointed.” 2.6. Het Duitse expertisebureau Dekra heeft in opdracht van een van de ladingbelanghebbenden eveneens onderzoek gedaan naar de oorzaak van de schade en haar bevindingen neergelegd in een rapport van 3 augustus 2005, voorzien van foto’s van de beschadigde (onderdelen van de) trailer. In dat rapport wordt onder meer vermeld, voorzover hier van belang: “Erhebliche Brandspuren sowie starke Farbabtragungen an der 2. Achse rechts lassen den Schluss zu, dass die Brandursache im Bereich der 2. und 3. Achse rechts eingegrenzt werden kann. Weitere erhebliche Brandspuren, insbesondere starke Materialverformungen am Rahmen zwischen der Achse 1. und 3. rechtsseitig, lassen den Schluss zu, dass die Brandursache auf einen Reifen bzw. Radlagerschaden der 2. Achse rechts zurückzuführen ist. Die auf dem Verschliessboden im Heckbereich, insbesondere im Bereich der Heckflügeltüren hinten links vorhandene Farbspuren weisen daraufhin, dass das Fahrzeug im Heckbereich “Farbe” geladen hatte. Aus Sachverständiger Sicht kann davon ausgegangen werden, dass auf Grund der thermischen Überbeanspruchung in Folge eines Radlagerschadens an der 2. Achse rechts, die Farbeimer oder Farbbehälter überhitzt wurden und dies zur “Explosion” der Farbeimer führte. Hierdurch wurde die Farbe im gesamten Heckbereich des Laderaumes verteilt, so dass die zur offenen Flammenbildung im gesamten Laderaum führte. Insbesondere die erheblichen Brandschäden am Rahmen sowie des angebrannten Holzbodens oberhalb der 2. Achse lassen darauf schliessen, dass die Ursache des Brandschadens auf einen Radlagerschaden der 2. Achse rechts zurückzuführen ist.” 2.7. Op verzoek van Heidenend heeft het bureau CED Bergweg te Capelle aan den IJssel voornoemd rapport (met foto’s) van Dekra bestudeerd en, voorzover hier van belang, van het volgende commentaar (gedateerd 22 juni 2006) voorzien: “Dat de brand bij het rechter wiel van de middelste as is begonnen lijkt ons duidelijk. Wij achten het echter een gemis, dat in plaats van de algemene aanduiding geen nader onderzoek aan de as is verricht. Ons valt namelijk op, dat de rechter remtrommel van de middelste as een duidelijk afwijkende kleur heeft ten opzichte van de andere vijf remtrommels, wat duidt op een oververhitting door frictie dat ontstaat wanneer een rem blijft aanlopen. Een defect lager is uiteraard ook wel een mogelijkheid, maar voor zover wij kunnen beoordelen, wijzen de beschadigingen op de foto’s niet zozeer op een vernielde lagering. De naaf is namelijk nog gecentreerd rond de astap. Een lekke band lijkt ons de minst aannemelijke mogelijkheid omdat in dat geval het hart van de rechter naaf van de middelste as niet zoveel erger oververhit zal zijn geraakt dat het metaal alleen daar verkleurt. Resumerend. De oververhitting moet gezien de afwijkende verkleuring van de remtrommel een interne oorzaak hebben gehad. Een uitwendige oorzaak voor de brand lijkt ons onwaarschijnlijk.” 2.8. Laatstgenoemd commentaar van CED Bergweg is op verzoek van A van commentaar voorzien door F van het bureau B in een e-mail bericht van 17 oktober 2006, dat luidt, voorzover hier van belang: “Wij kunnen de mening met betrekking tot de verkleuring van de remtrommel delen met de CED expert. Deze verkleuring ontstaat bij verhitting van metaal, zoals de remtrommel. De vraag is thans waardoor de verhitting is ontstaan. Dit kan zijn door het aanlopen van een rem, het defect raken van de lagering of door het inbrand geraken van een band welke als gevolg van een inrijding is gesprongen en vervolgens door wrijving met het wegdek in brand is geraakt. De verkleuring hoeft derhalve niet alleen door een probleem met de rem te zijn ontstaan, maar kan ook veroorzaakt zijn door het springen van een band als gevolg van een inrijding waarna het vuur de onderzijde van de laadvloer heeft doen ontbranden. Een aggravatie van de brand, en daarmee de hitte, kan vervolgens zijn ontstaan doordat juist boven deze as een lading (oliehoudende) verf in emmers heeft gestaan, die als gevolg van de brand zijn gesprongen (de explosie zoals door de chauffeur waargenomen). Dit nu heeft weer en voedende werking op de brand. De uitstromende verf is op de remtrommel van de tweede as rechts geraakt waardoor een grotere hitte is ontstaan die voor de verkleuring van de remtrommel heeft zorg gedragen. Indien het enkel en alleen door het aanlopen van de rem is ontstaan wijzen we erop dat de trailer regelmatig in onderhoud is geweest en sinds de laatste onderhoudsbeurt reeds ettelijke kilometers heef gereden waarbij geen problemen zijn waargenomen. Een, niet te voorziene, breuk van onderdelen van deze rem, waardoor ook oververhitting kan ontstaan, is niet aan A te verwijten.” 3. Geschil 3.1. A c.s. vordert - samengevat - de veroordeling van Heidenend tot betaling van € 125.062,96, vermeerderd met CMR-rente over € 94.935,70 en wettelijke rente over € 30.127,26, steeds vanaf 15 juli 2005 tot aan de dag van voldoening, alsmede de veroordeling van Heidenend in de kosten van het geding. 3.2. A c.s. stellen daartoe het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 17 lid 1 CMR is Heidenend aansprakelijk voor de schade aan de goederen ten bedrage van € 94.935,70. Op grond van het bepaalde in artikel 11 lid 4 van de raamovereenkomst is Heidenend aansprakelijk voor de schade aan de trailer, welke schade € 21.159,34 bedraagt. A heeft de ladingschade aan haar opdrachtgevers moeten vergoeden op basis van het CMR-verdrag. Voorts maken A c.s. aanspraak op buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.842,= en op expertisekosten ten bedrage van € 6.125,92. De schade aan de oplegger, de buitengerechtelijke kosten en de expertisekosten tezamen vormen het hiervoor onder 3.1. genoemde bedrag van € 30.127,26. Fortis is op grond van een verzekeringsovereenkomst gehouden om een gedeelte van de door A geleden schade te voldoen en subrogeert op het moment van betaling in de rechten van A jegens Heidenend, aldus nog steeds A c.s.. 3.3. Heidenend beroept zich ingevolge het bepaalde in artikel 17 lid 2 CMR op overmacht, stellende dat de schade is veroorzaakt door een gebrek in de door A ter beschikking gestelde trailer. Daarbij merkt zij op, dat het beroep van A c.s. op de raamovereenkomst niet wegneemt dat artikel 17 lid 2 CMR ook dan van toepassing is, en dus ook betrekking heeft op de schade aan de oplegger. De hoogte van de schade is door Heidenend in die zin betwist, dat zij van mening is dat - indien zij aansprakelijk geacht mocht worden - de schadevergoeding gelimiteerd is op de voet van artikel 23 CMR., hetgeen meebrengt dat in ieder geval expertisekosten en buitengerechtelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. 4. Beoordeling 4.1. Heidenend is voor de door A geleden schade aansprakelijk, tenzij haar stelling op gaat dat de schade is veroorzaakt door een eigen gebrek aan de trailer en dat de omstandigheid dat de trailer niet van Heidenend is, maar door A ter beschikking is gesteld, een beroep op artikel 17 lid 2 CMR toelaat. schadeoorzaak 4.2. Voorop gesteld wordt, dat de bewijslast met betrekking tot het eigen gebrek van de trailer op Heidenend rust. Tussen partijen staat vast, dat met betrekking tot de schadeoorzaak geen andere gegevens beschikbaar zijn of kunnen komen, dan de hiervoor onder 2.5.-2.8. genoemde expertiserapporten en commentaren en - met name - de bij het rapport van Dekra behorende foto’s van de beschadigde trailer. Uit die stukken blijkt, dat de deskundigen zich hebben afgevraagd of de schade (de oververhitting) is ontstaan door een intern gebrek van de trailer, zoals een aanlopende rem of een defect rakende lagering, dan wel een externe oorzaak zoals een lekke band. In het eerste geval zou sprake zijn van een eigen gebrek van de trailer, in het laatste geval zou - bij gebreke van verdere gegevens over de oorzaak van de lekke band - een eigen gebrek van de trailer niet kunnen worden aangenomen. Samenvattend oordelen de deskundigen daarover als volgt. - B+C spreekt geen voorkeur uit voor een van beide oorzaken en acht nader onderzoek noodzakelijk, indien meer duidelijk gewenst mocht worden. - Dekra stelt eerst vast dat de oorzaak hetzij een lekke band, hetzij een defect lager is en concludeert vervolgens op grond van de brandsporen dat het om een defect lager gaat. - CED Bergweg acht een externe oorzaak (een lekke band) het minst waarschijnlijk; volgens haar moet de oververhitting een interne oorzaak (aanlopende rem, dan wel defect lager) hebben. - F acht alle genoemde oorzaken mogelijk. 4.3. Op grond van voornoemde beschikbare gegevens acht de rechtbank het zo waarschijnlijk dat de schade is ontstaan door een interne oorzaak en derhalve door een intern gebrek van de trailer, dat Heidenend geslaagd is in het leveren van het ten deze van haar verlangde bewijs. Daarbij wordt het volgendde in aanmerking genomen. B+C acht weliswaar beide mogelijkheden even groot, maar zij beschikte bij het opmaken van haar rapport niet over de door Dekra verzamelde gegevens en foto’s. Voorts is het advies van B+C om een nader onderzoek te laten verrichten niet opgevolgd en heeft A niet duidelijk gemaakt, waarom en in hoeverre een dergelijk onderzoek andere gegevens boven tafel gebracht zou hebben dan de door Dekra bijeengebrachte gegevens, die immers (detail)foto’s van de beschadigde trailer en onderdelen daarvan bevatten. Het commentaar van F tenslotte bevat geen feitelijke argumenten die afbreuk zouden kunnen doen aan de conclusies van Dekra en CED Bergweg. 4.4. De conclusie is derhalve, dat in deze procedure als vaststaand moet worden aangenomen dat de schade een gevolg is van een eigen gebrek van de trailer. trailer 4.5. Thans is aan de orde de vraag of de omstandigheid dat de trailer door A ter beschikking is gesteld en dus niet door Heidenend is ingebracht, een beroep op overmacht ingevolge artikel 17 lid 2 CMR rechtvaardigt, zoals Heidenend stelt en A betwist. In redelijkheid kan niet worden volgehouden dat de in artikel 17 lid 3 neergelegde verplichting van een vervoerder om in te staan voor het door hem gebruikte voertuig of materiaal, zich ook dient uit te strekken tot de trailer die met goederen beladen door de opdrachtgever ter beschikking is gesteld en met betrekking waartoe de opdracht slechts luidt om deze aan te koppelen, naar de plaats van bestemming te trekken en daar weer los te koppelen, zoals hier het geval is. Dit oordeel sluit aan bij het bepaalde in artikel 8:1098 lid 2 Burgerlijk Wetboek. Gelet op de samenhang tussen de leden 3 en 2 van artikel 17 lid 2 CMR moet de conclusie dan ook zijn, dat het eigen gebrek van de door A ter beschikking gestelde trailer een beroep van Heidenend op overmacht als bedoeld in lid 2 van artikel 17 CMR rechtvaardigt. slotsom 4.6. Uit het voorgaande volgt dat het verweer slaagt, zodat het gevorderde moet worden afgewezen. Ten overvloede wordt hierbij nog opgemerkt, dat de omstandigheid dat A c.s. hun vordering ten aanzien van de trailer niet hebben gegrond op het CMR-verdrag maar op de raamovereenkomst, aan toepasselijkheid van artikel 17 lid 2 CMR niet afdoet, zoals in artikel 11 lid 1 van de raamovereenkomst (hiervoor aangehaald onder 2.1.) ook met zoveel woorden is bepaald. Als in het ongelijk gestelde partij zullen A c.s. worden veroordeeld in de kosten van het geding, ten aanzien van welke veroordeling Heidenend heeft gevorderd deze uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De kosten worden begroot op € 2.750,= wegens vastrecht en op € 2.842,= (2 punten à € 1.421,= volgens tarief V) voor salaris procureur, totaal derhalve op € 5.592,=. 5. Beslissing De rechtbank: - wijst het gevorderde af; - veroordeelt A c.s. in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Heidenend begroot op € 5.592,=; - verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.K. van der Valk Bouman en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2007.?