Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3938

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers342215
Statusgepubliceerd


Indicatie

belenen diamanten, onrechtmatig in pand nemen van diamanten? art. 11 Pandhuiswet Eiseres is een diamantenbedrijf. Een van haar commissionairs heeft tegen de wil van eiseres diamanten van eiseres beleend bij de Stads-bank van Lening te Amsterdam (SBL) en is vertrokken naar het buitenland. Eiseres heeft vervolgens de pandbewijzen verkregen, de leensom ingelost bij SBL, vermeerderd met beleningsrente, en de diamanten terug ontvangen van SBL. Eiseres vordert onder meer schadevergoeding van de gemeente Amsterdam (waartoe SBL behoort). Daartoe voert zij aan dat SBL onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de diamanten in pand te nemen zonder nader onderzoek omtrent de eigendom daarvan te verrichten. De rechtbank wijst de vordering jegens SBL af en overweegt daartoe dat SBL de bescherming geniet van artikel 11 Pandhuiswet tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever en dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden gezegd dat de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op artikel 11 Pandhuiswet in de weg staan.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht Vonnis van 5 september 2007 in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 342215 / HA ZA 06-1868 van de naamloze vennootschap A & SONS N.V., gevestigd te Antwerpen, eiseres, procureur mr. M. van Weeren, tegen 1. GEMEENTE AMSTERDAM, (Stads-bank van Lening) zetelende te AMSTERDAM, gedaagde, procureur mr. P.L. Loeb, 2. B, 3. C, beiden wonende te --, beiden niet bij procureur verschenen, gedaagden. Partijen zullen hierna A & Sons N.V., SBL, B en C genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van A & Sons N.V.van 4 april 2006 met producties; - het aan B en C verleende verstek; - de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring aan de zijde van SBL; - de incidentele conclusie van antwoord in vrijwaring van A & Sons N.V.; - het extract uit de minuten berustende ter griffie van deze rechtbank van 19 juli 2006, waarbij SBL is vergund om B en C in vrijwaring te doen dagvaarden; - de conclusie van antwoord aan de zijde van SBL, met producties; - het tussenvonnis van 27 september 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast; het proces-verbaal van comparitie van 19 december 2006, met producties; - akte zijdens A & Sons N.V. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. A & Sons N.V. is een Belgisch diamantenbedrijf. In de loop van 2004 heeft een medewerker van A & Sons N.V. kennisgemaakt met B. A & Sons N.V. heeft B begin 2005 diamanten ter verkoop in commissie gegeven (hierna: de opdrachtovereenkomst). Dienovereenkomstig heeft B aanvankelijk succesvol diamanten verkocht ten behoeve van A & Sons N.V. 2.2. B heeft 16 van A & Sons N.V. in commissie verkregen diamanten (hierna: de diamanten) beleend bij SBL tegen een totale som van EUR 54.330,00, te weten: - vier diamanten op 15 maart 2005; - één diamant op 12 april 2005; - negen diamanten op 18 april 2005; - één 2,00 karaat diamant op 19 april 2005; - één 4,00 karaat diamant op 22 april 2005. 2.3. Zodra A & Sons N.V. dit vernam van C, die tevens de pandbewijzen onder zich had, heeft A & Sons N.V. op of omstreeks 7 mei 2005 de pandbewijzen bij C opgehaald. Op 13 mei 2005 heeft A & Sons N.V. de pandbewijzen overhandigd aan SBL en het voornoemde geleende bedrag ingelost, vermeerderd met EUR 750,23 beleningsrente. In totaal heeft A & Sons N.V. EUR 55.080,23 aan SBL betaald. 2.4. Ten tijde van deze beleningen hing in de klantenruimte van SBL een bord waarop, voor zover van belang, de volgende tekst was vermeld: “ATTENTIE Bij belening van nieuwe of bijna nieuwe voorwerpen dienen deugdelijke betalingsbewijzen of andere bewijzen van eigendom te worden overgelegd. (...)” 3. Het geschil 3.1. A & Sons N.V.vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, SBL, B en C hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 55.080,23, te vermeerderen met - de wettelijke rente hierover vanaf 1 juni 2005, althans vanaf 4 april 2006, tot aan de dag der voldoening, en; - de buitengerechtelijke kosten, begroot op een bedrag van EUR 8.260,00; met veroordeling van SBL, B en C in de kosten deze procedure. 3.2. Aan haar vordering legt A & Sons N.V. - samengevat - het volgende ten grondslag: - SBL heeft onrechtmatig jegens A & Sons N.V. gehandeld door de diamanten in pand te nemen van B zonder nader onderzoek omtrent de eigendom daarvan te verrichten, tengevolge waarvan A & Sons N.V. schade heeft geleden; - B heeft de diamanten, in strijd met de opdrachtovereenkomst, beleend bij SBL terwijl hij aan A & Sons N.V. had meegedeeld dat hij deze had verkocht. B is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de opdrachtovereenkomst, tengevolge waarvan A & Sons N.V. schade heeft geleden; - C heeft zich destijds aan A & Sons N.V. mede gepresenteerd als zakenpartner van B. C had de pandbewijzen onder zich en heeft deze aan A & Sons N.V. afgestaan. C heeft van SBL ontvangen gelden besteed. C heeft hierover verantwoording afgelegd aan A & Sons N.V. C is voorts terzake medeplichtig aan verduistering van de goederen, althans heeft zij zich schuldig gemaakt aan (schuld)heling. C is dus naast B volledig aansprakelijk voor de door A & Sons N.V. geleden schade. 3.3. SBL voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. de dagvaarding Ter comparitie heeft SBL een beroep gedaan op nietigheid van de dagvaarding gericht aan B. SBL heeft hiertoe een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie voor persoonsgegevens van de gemeente Arnhem overgelegd. Daarin staat vermeld dat B per 1 april 2005 is uitgeschreven naar Zuid-Afrika. B was dus ten tijde van de betekening van de dagvaarding op 4 april 2006 niet meer woonachtig of duurzaam verblijvend op het betekeningsadres zodat aannemelijk is dat de dagvaarding hem niet heeft bereikt, aldus SBL. 4.2. A & Sons N.V. betwist deze stelling met verwijzing naar een door haar overgelegd uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 12 januari 2007. Hierin wordt vermeld dat B vanaf 28 november 2003 tot 22 augustus 2006 voor zijn rekening een eenmanszaak heeft gedreven onder de handelsnaam Art & Diamond, met als bedrijfsomschrijving - onder meer - ‘promotie activiteiten op het gebied van diamanten’. Verder blijkt uit dit uittreksel dat deze eenmanszaak is gevestigd op hetzelfde adres als waar de dagvaarding aan B is betekend. 4.3. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat B ten tijde van de betekening van de dagvaarding zijn zaaksadres had op het adres waar de dagvaarding is betekend. B is door A & Sons N.V. naar vaststaat gedagvaard uit hoofde van zijn bedrijfsmatige contacten met A & Sons N.V. Hieruit volgt dat zijn zaaksadres op grond van artikel 1:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mede als zijn woonplaats heeft te gelden. Hieruit volgt dat het beroep op nietigheid van de dagvaarding gericht aan B faalt. 4.4. SBL De rechtbank stelt vast dat B de diamanten in de macht van SBL heeft gebracht en dat SBL daarop een vuistpand heeft verkregen. In het geval dat B hiertoe beschikkingsonbevoegd was - zoals A & Sons N.V. stelt en SBL betwist - doet SBL een beroep op de algemene bescherming hiertegen in artikel 3:238 jo artikel 3:86 BW. Daarnaast doet SBL - als meest verstrekkend verweer - een beroep op de aanvullende bescherming als vermeld in artikel 11 Pandhuiswet. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer slaagt. Vaststaat dat artikel 11 Pandhuiswet van toepassing is. Op grond van dit artikel geniet SBL in beginsel de aanvullende bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever. Goede trouw van SBL is daartoe niet uitdrukkelijk vereist. Deze bescherming is echter niet onbegrensd. Hierop kan immers geen beroep worden gedaan indien de redelijkheid en billijkheid zich tegen toepassing van dit artikel zouden verzetten. De rechtbank acht in dit geval evenwel onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig die een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zouden kunnen rechtvaardigen. Hiertoe wordt het volgende overwogen. 4.5. Niet in geding is dat SBL niet op de hoogte was van de opdrachtovereenkomst tussen A & Sons N.V. en B. Evenmin wordt betwist dat B zich op verzoek van SBL voorafgaand aan de verpanding heeft gelegitimeerd op grond van de verplichting daartoe in artikel 8 sub d van de Pandhuiswet1910. Ook overigens is niet in geding dat SBL aan haar verplichtingen op grond van die wet alsmede het krachtens die wet vastgestelde Reglement heeft voldaan. 4.6. Tussen partijen staat vast dat SBL niet aan B heeft verzocht een bewijs van eigendom van de diamanten te overleggen. Anders dan A & Sons N.V. meent valt een verplichting hiertoe niet af te leiden uit de onder 2.5 vermelde bordtekst. Deze tekst moet worden beschouwd als een waarschuwing aan beleners van met name (bijna) nieuwe voorwerpen om hen ervan te weerhouden onrechtmatig verkregen zaken ter belening aan te bieden en aldus te voorkomen dat SBL zich schuldig maakt aan schuldheling. B presenteerde zich echter - onweersproken - als diamantenhandelaar met een goede kennis van zaken. SBL mocht er dus redelijkerwijs vanuit gaan dat B een reguliere handelaar was en dat hij de diamanten niet op onrechtmatige wijze had verkregen. SBL was dan ook niet gehouden van B een eigendomsbewijs te verlangen. A & Sons N.V. kan aan de bordtekst in de gegeven situatie geen rechten ontlenen. 4.7. In het licht van het voorgaande faalt tevens de stelling van A & Sons N.V. dat SBL jegens A & Sons N.V. gehouden was tot nader onderzoek gelet op het feit dat B in korte tijd een groot aantal diamanten aanbood aan SBL en gezien de waarde daarvan, in het bijzonder de 2,0 en 4,0 karaatsstenen. Onweersproken stelt SBL immers dat tal van handelaren regelmatig zaken van hoge waarde aan haar verpanden. Derhalve kan niet gezegd worden dat hier sprake was van dermate afwijkende of anderszins bijzondere omstandigheden dat deze SBL aanleiding hadden moeten geven om enige onregelmatigheid te vermoeden. 4.8. Vaststaat dat de diamanten - deels recentelijk - waren gecertificeerd op naam van A & Sons N.V. en dat B bij de verpanding van de diamanten deze certificaten heeft overgedragen aan SBL. De rechtbank onderschrijft niet het standpunt van A & Sons N.V. dat SBL op grond hiervan contact met haar had moeten opnemen en had moeten achterhalen in welke relatie zij tot de diamanten stond. A & Sons N.V. heeft immers erkend dat een certificaat geen bewijs van eigendom is. Hieruit volgt dat een certificaat geen middel is om de beschikkingsbevoegdheid van een vervreemder vast te stellen. Bovendien stelt SBL onweersproken dat beleende diamanten veelal van dergelijke certificaten vergezeld gaan bij wijze van kwaliteitskeurmerk en dat het juist een bijzonderheid zou zijn geweest als de certificaten hadden ontbroken. 4.9. Onder de hierboven omschreven omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat SBL de bescherming van artikel 11 Pandhuiswet geniet. 4.10. Gelet op het voorgaande kan evenmin worden gezegd dat SBL onzorgvuldig jegens A & Sons N.V. heeft gehandeld door geen nader onderzoek naar de eigendom van de diamanten te doen. Daarmee komt de grondslag aan de vordering te ontvallen. De vordering wordt dan ook afgewezen. 4.11. Hetgeen verder nog door partijen over en weer is aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een andere beslissing. 4.12. B en C Tegen B en C is verstek verleend. De van hen gevorderde hoofdsom en rente hierover komt de rechtbank niet onrechtmatig voor. Deze vorderingen zullen dan ook als na te melden worden toegewezen. 4.13. buitengerechtelijke incassokosten A & Sons N.V.vordert buitengerechtelijke (in-casso)kosten die zij heeft begroot op een bedrag van EUR 8.260,00, zijnde 15% van gevorderde hoofdsom. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schik-kingsvoor-stel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. A & Sons N.V. stelt wel dat de gevorderde kosten zijn gemaakt, maar laat na een afdoende omschrijving van de verrichtingen te geven, anders dan die ter voorberei-ding van de processtukken en ter instructie van de zaak. De rechtbank gaat dan ook ervan uit dat vóór de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen rede-lijk en noodzakelijk zijn. Voor dergelijke kosten pleegt het bepaalde in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burger-lijke Rechtsvordering al een vergoeding in te sluiten. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerech-telijke kosten daarom afwijzen. 4.14. proceskosten A & Sons N.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding voor zover die zijn gemaakt aan de zijde van SBL. Deze kosten worden begroot op: - vast recht 1.395,00 - salaris procureur 2.682.00 (3,0 punten x tarief EUR 894,00) Totaal EUR 4.077,00 4.15. B en C zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding voor zover die zijn gemaakt aan de zijde van A & Sons N.V. Deze kosten worden begroot op: - dagvaarding EUR 71,32 - vast recht 1.395,00 - salaris procureur 2.235.00 (2,5 punten x tarief EUR 894,00) Totaal EUR 3.701,32 Hierbij zijn de kosten in het incident tot oproeping in vrijwaring aan de zijde van A & Sons N.V., die zich op dit punt heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, begroot op nihil. 4.16. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. veroordeelt B en C hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan A & Sons N.V. te betalen een bedrag van EUR 55.080,23 (vijfenvijftig duizend tachtig euro en drieëntwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juni 2005 tot aan de dag der voldoening; 5.2. veroordeelt B en C hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van A & Sons N.V. tot op heden begroot op EUR 3.701,32; 5.3. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; 5.4. veroordeelt A & Sons N.V. in de proceskosten, aan de zijde van SBL tot op heden begroot op EUR 4.077,00; 5.5. wijst het meer of anders gevorderde af. Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2007.?