Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3941

Datum uitspraak2007-07-13
Datum gepubliceerd2007-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/6871 ZFW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geschil over vergoeding van een correctie van de bovenoogleden op grond van de Ziekenfondswet (ZFW).


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht eerste afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 06/6871 ZFW UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en CZ Groep centrale zorgverzekeraars, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 23 november 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor vergoeding van een correctie van de bovenoogleden op grond van de Ziekenfondswet (ZFW) afgewezen. Bij brief van 15 juli 2005 heeft het College voor Zorgverzekering (CVZ) desgevraagd advies uitgebracht. Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van CVZ, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep (05/6567) is door de rechtbank in haar uitspraak van 31 mei 2006, gegrond verklaard. Verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 12 juli 2006 heeft verweerder, het tegen het besluit van 23 november 2004 door eiser gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 augustus 2006, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 1 juni 2007 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.M.W. Huitink. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Baytemir. Motivering In haar uitspraak van 31 mei 2006 (zaaknummer Awb 05/6567 ZFW) is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verweerder ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het advies van 11 januari 2005 van haar medisch adviseur. Terwijl deze medisch adviseur zijn advies slechts gebaseerd heeft op het bekijken van eisers ogen aan de hand van foto's en de door eiser aangegeven klachten. De medisch adviseur heeft eiser niet onderzocht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van 16 augustus 2005 op een onvoldoende medisch onderzoek is gebaseerd en onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Daarmee staat de uitspraak van 31 mei 2006 vast. Aan de orde is de vraag of het nieuwe besluit van 12 juli 2006 wel voldoet aan de hierboven gestelde voorwaarden. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe het volgende. Het nieuwe medisch onderzoek is wederom gebaseerd op de door eiser aangegeven klachten. De medisch adviseur komt blijkens de handgeschreven notities van 27 juni 2006 weer tot een andere diagnose dan de behandelend oogarts. Eiser is ook ditmaal niet onderzocht. De rechtbank kan dan ook niet concluderen dat met dit onderzoek de eerdere zorgvuldigheidsgebreken zijn opgeheven. Reeds eerder is geoordeeld dat het verrichte medisch onderzoek onvoldoende is om de diagnose van de behandelend oogarts [A], dat bij eiser sprake is van een gestoorde bovenooglid-motiliteit, te weerleggen. De rechtbank betrekt hierbij dat het nieuw verrichte onderzoek niet anders is dan het verrichtte onderzoek in januari 2005. Nu de operatie reeds heeft plaatsgevonden kan een nader medisch onderzoek geen uitsluitsel meer geven over eisers aanspraak op (vergoeding van de kosten van) de aangevraagde ooglidcorrectie. Het alsnog doen verrichten van onderzoek naar de medische situatie van de oogleden van eiser ten tijde van de aanvraag is daardoor zinledig geworden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Het risico van het thans niet meer kunnen beoordelen van de aanspraak op vergoeding van ooglidcorrecties komt voor rekening van verweerder. De rechtbank zal daarom beslissen dat de kosten van de operatie aan eiser worden vergoed. Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; beslist dat eiser recht heeft op vergoeding van de kosten van de operatie; bepaalt dat CZ Groep centrale zorgverzekeraars aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten €38,--, vergoedt; veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag CZ Groep centrale zorgverzekeraars aan eiser moet vergoeden. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mr. J. Ghrib en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2007, in tegenwoordigheid van de griffier S.V. de Bart-van der Vegte.