Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3950

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/32828
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voortzetting vrijheidsontnemende maatregel / motivering / nader onderzoek naar asielaanvraag
Eiser heeft aangevoerd dat het besluit tot voortzetting van de artikel 6-maatregel in een gesloten OC onvoldoende was gemotiveerd en dat het onderscheid tussen OC en gesloten OC verdwijnt, hetgeen leidt tot willekeur. Er was geen reden de zaak niet binnen AC af te doen. Verweerder heeft dan ook onvoldoende voortvarend gehandeld. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een besluit om een vreemdeling naar een gesloten OC te sturen niet nader gemotiveerd hoeft te zijn mits het onderzoek binnen zes weken is afgerond, onder verwijzing naar een uitspraak van 20 maart 2006 van de AbRS (JV 2006, 199). Subsidiair stelt verweerder dat de maatregel is voortgezet omdat eiser in zijn asielprocedure veel heeft aangevoerd dat nader onderzoek vergt, dat eiser ongedocumenteerd is en dat nadere gehoren zijn vereist. Ten aanzien van verweerders primaire standpunt overweegt de rechtbank als volgt. In de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling wordt, voor zover relevant, als volgt overwogen. “Nu is gesteld noch is gebleken dat er concrete aanwijzingen zijn, op grond waarvan het op voorhand niet in de rede ligt aan te nemen dat de minister binnen de gestelde termijn van zes weken dat onderzoek zal afronden, heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien van de minister te vergen dat hij, door inzicht te geven in de aard en opzet van het onderzoek, nader motiveert dat die termijn toereikend is.” Een algemene regel dat een gesloten OC-zending niet hoeft te worden gemotiveerd kan hieruit niet worden afgeleid. In het kader van het subsidiaire verweer heeft verweerder de hiervoor volgende omstandigheden genoemd die hebben geleid tot het besluit tot gesloten OC-zending: in asiel is veel naar voren gebracht; eiser is ongedocumenteerd en nadere gehoren waren noodzakelijk. In dat licht, mede gezien het feit dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij de beantwoording van de vraag of nader onderzoek nodig is naar de identiteit, het asielrelaas of de overgelegde documentatie, had het op de weg van eiser gelegen zijn standpunt dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd nader toe te lichten. De enkele niet nader gemotiveerde stelling dat eiser doende is aan documenten te komen is daartoe onvoldoende. Gezien het voorgaande valt niet in te zien dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder bij voortduring van de maatregel onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Nu verweerder op grond van voornoemd beleid de maatregel in bepaalde gevallen kan voortzetten, waarbij in principe een termijn van zes weken geldt, is het onderscheid tussen en OC en gesloten OC voldoende duidelijk.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 07/32828 V-nr.: 271.732.1262 inzake: [Eiser], geboren op [geboortedatum] 1965, (gesteld) burger van Nigeria, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol-Oost te Oude Meer, eiser, gemachtigde: mr. C.C.H. Backerra, advocaat te 's-Hertogenbosch, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. E. Nardelli, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 10 augustus 2007 is eiser op grond van artikel 13 in samenhang met artikel 5 van de EG-verordening van 15 maart 2006 (Nr. 562/2006) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Bij beroepschrift van 21 augustus 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op 11 augustus 2007 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Hierop is nog niet beslist. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 28 augustus 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J. Schüller, die heeft waargenomen voor eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig B.M. Adeyinka, tolk in het Pidgin Engels. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De maatregel is onrechtmatig. Allereerst handelt verweerder onvoldoende voortvarend. Er was geen reden om eisers asielaanvraag niet binnen de Aanmeldcentrum(AC)-procedure af te doen. Het besluit, waarbij eiser in een gesloten Onderzoekscentrum(OC) is geplaatst, is onvoldoende gemotiveerd. Het onderscheidend vermogen tussen OC en gesloten OC verdwijnt, hetgeen leidt tot willekeur. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De maatregel is rechtmatig. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 20 maart 2006 (JV 2006, 199) stelt verweerder zich op het standpunt dat verweerder het besluit om een vreemdeling naar een gesloten OC te sturen niet nader hoeft te motiveren mits het onderzoek binnen zes weken is afgerond. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat verweerder wel nader dient te motiveren waarom eiser naar een gesloten OC is gezonden, stelt verweerder dat eiser tijdens zijn asielprocedure veel naar voren heeft gebracht hetgeen nader onderzoek vergt. Voorts is eiser ongedocumenteerd en zijn nadere gehoren vereist. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden. Verweerder voert blijkens paragraaf C12/2.2.1, onder d, van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien ten aanzien van de asielzoeker zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek of analyse noodzakelijk is, teneinde te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen. Blijkens de toelichting bij voornoemde paragraaf zal voortzetting van de maatregel plaatsvinden wanneer verder onderzoek naar het asielrelaas is geïndiceerd en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan onderzoek van documenten. De stelling van eiser dat het besluit tot verwijzing van eisers asielverzoek naar de gesloten OC-procedure onvoldoende gemotiveerd is wordt door de rechtbank niet gevolgd. Ten aanzien van verweerders primaire standpunt overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling volgt niet, anders dan verweerder stelt, dat het besluit tot gesloten OC zending niet gemotiveerd hoeft te worden. Daarin wordt, voor zover relevant, als volgt overwogen. “Nu is gesteld noch is gebleken dat er concrete aanwijzingen zijn, op grond waarvan het op voorhand niet in de rede ligt aan te nemen dat de minister binnen de gestelde termijn van zes weken dat onderzoek zal afronden, heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien van de minister te vergen dat hij, door inzicht te geven in de aard en opzet van het onderzoek, nader motiveert dat die termijn toereikend is.” Een algemene regel dat een gesloten OC-zending niet hoeft te worden gemotiveerd kan hieruit niet worden afgeleid. In het kader van het subsidiaire verweer heeft verweerder de volgende omstandigheden genoemd die hebben geleid tot het besluit tot gesloten OC-zending: in asiel is veel naar voren gebracht; eiser is ongedocumenteerd en nadere gehoren waren noodzakelijk. In dat licht, mede gezien het feit dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij de de beantwoording van de vraag of nader onderzoek nodig is naar de identiteit, het asielrelaas of de overgelegde documentatie, had het op de weg van eiser gelegen zijn standpunt nader toe te lichten. De enkele niet nader gemotiveerde stelling dat eiser doende is aan documenten te komen is daartoe onvoldoende. Evenmin volgt de rechtbank het standpunt van eiser dat de ongedocumenteerdheid van eiser in het kader van de beslissing tot voortduring van de maatregel geen rol mag spelen aangezien nog geen voornemen is uitgebracht. Die omstandigheid kan wel degelijk een rol spelen bij de vraag of nader onderzoek naar het asielrelaas dan wel de identiteit of nationaliteit van eiser noodzakelijk is, in welk geval de maatregel kan worden voortgezet gezien het onder C12/2.2.1, onder d, van de Vc 2000 geformuleerde beleid. Gezien het voorgaande valt niet in te zien dat verweerder bij de voortduring van de maatregel onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat het onderscheid tussen OC en gesloten OC vervaagt en dat er in dit geval sprake is van willekeur. Op grond van het beleid heeft verweerder de vrijheid in bepaalde gevallen de artikel 6-maatregel voort te zetten, waarbij voor de in de paragraaf C12/2.2.1, onder d, van de Vc 2000 beschreven situatie bovendien in principe een termijn van zes weken geldt. Daarmee is het onderscheid tussen OC en gesloten OC voldoende duidelijk. De rechtbank concludeert dan ook dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - voornoemd beleid in het geval van eiser in redelijkheid niet heeft kunnen voeren. De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2007 door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van P.L. Rempt, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. Afschrift verzonden op: Conc.: PLR Coll: FW D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.