Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3963

Datum uitspraak2007-07-20
Datum gepubliceerd2007-09-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers05/1707 KG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Koopovereenkomst perceel grond. Sanering perceel grond.


Uitspraak

Uitspraak: 20 juli 2007 Rolnummer: 05/1707 KG Zaaknummer rechtbank: KG 05/599 HET GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het vol-gende arrest gewezen in de zaak van [Verkoper], voorheen genaamd BV Aannemersbedrijf voorheen [naam], gevestigd te Rijswijk ZH, appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel, hierna te noemen: [verkoper], procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, tegen [Koper], handelend onder de naam [naam], wonende en zaakdoende te Wijk en Aalburg, geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel, procureur: mr. E. Grabandt. Het geding 1. Bij exploot van 14 november 2005 is [verkoper] in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 18 oktober 2005, door de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage, sector civiel, gewezen tussen partijen. Bij memo-rie van grieven heeft [verkoper] vier grieven opgeworpen. [Koper] heeft bij memo-rie van antwoord de grieven bestreden en zijnerzijds tevens van memorie van grieven in incidenteel appel houdende vermindering van eis gediend, zulks onder overlegging van producties. [Verkoper] heeft vervolgens een memorie van ant-woord in incidenteel appel genomen. Nadat [koper] bij brieven van zijn raadsman van 22 maart 2007 en 5 april 2007 nog stukken in het geding heeft gebracht, hebben partijen op 13 april 2007 hun zaak doen bepleiten, [verkoper] door mr. W.J. Haeser, advocaat te Rotterdam, en [koper] door mr. J.A.J. van de Wouw, advocaat te ‘s-Hertogenbosch. Mrs. Haeser en Van de Wouw hebben daarbij ieder pleitnotities overgelegd. Tot slot hebben partijen hun stukken overgelegd en arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep in principaal en incidenteel appel 2. In haar vonnis van 18 oktober 2005 heeft de voorzieningenrechter onder 2.1 t/m 2.11 een aantal feiten als tussen partijen vaststaand aangemerkt. Daar-tegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Het gaat daarbij om het volgende. 2.1 Bij koopovereenkomst van oktober 2000 heeft [verkoper] aan [koper] ver-kocht het recht van eigendom van het perceel grond, nader aangeduid met ka-velnummers 28 en 29 te Wijk en Aalburg, uitmakende het ter plaatse aangeduid aaneengesloten gelegen gedeelte ter grootte van ongeveer drie en twintig are en acht en zeventig centiare van de kadastrale percelen gemeente Aalburg sectie F nummers 231 en 232 (hierna ook het terrein). Bij akte van 21 december 2000 is het terrein door [verkoper] aan [koper] geleverd. In de leveringsakte staat onder meer het volgende vermeld: “( ... ) Bodemsanering Artikel 5: Voor de locaties (…) Veldstraat (achter 18a), kadastraal aangeduid Gemeente AAL-BURG sectie F nummers (... ) 232 is een saneringsplan door [naam] Ingenieursbureau te Zeist opgesteld, gedateerd twaalf juli tweeduizend. De Provincie Noord-Brabant heeft op één en twintig augustus tweeduizend de beschik-king ingevolge de artikelen 29, 37 en 39 Wet Bodembescherming voor deze sanering afgegeven. De bodemsanering is thans in uitvoering. (...)" 2.2 In de beschikking van 22 augustus 2000 van de Provincie Noord-Brabant staat onder meer het volgende vermeld: "(...) De aanvraag is ingediend door (...) [verkoper] (...) Het betreft het voornemen om de bodem te saneren. De aanvraag heeft betrekking op de locatie gelegen aan de (...) Veld-straat (achter 18a) te Wijk en Aalburg. (...) Uit de ingediende rapporten blijkt dat (...) op het perceel Veldstraat (achter 18a) sprake is van één geval van bodemverontreiniging, te weten: Geval E: een grond- en grondwaterverontreiniging bij de vrachtwagenstandplaats op het perceel Veldstraat (achter 18a). (…) Ernst Van een geval van ernstige verontreiniging is sprake, indien de gemiddelde concentratie van een verontreinigde stof hoger is dan de interventiewaarde 1. in een bodemvolume van meer dan 25 m³ grond, of 2. in een bodemvolume van meer dan 100 m³ grondwater. (…)” In de beschikking staat op pagina 3 en pagina 4 ten aanzien van geval E onder meer vermeld dat de interventiewaarde van minerale olie in de grond wordt over-schreden in een bodemvolume van meer dan 25 m³ alsmede dat de interventie-waarde van minerale olie in het grondwater wordt overschreden in een bodemvo-lume van meer dan 100 m³. 2.3 De bodemsanering als vermeld in artikel 5 van de leveringsakte is in op-dracht van [verkoper] uitgevoerd door Arcadis Ruimtelijke Ontwikkeling B.V. Bij brief van 6 februari 2002 heeft [naam] namens Arcadis onder meer het volgende aan [naam] van de Provincie Noord-Brabant bericht: "(…) In december 2001 heeft u het evaluatierapport (...) d.d. 17 december 2001 van de sanering aan de Veldstraat te Wijk en Aalburg ontvangen. (...) Ter plaatse van de Veldstraat is de grond gesaneerd tot beneden de terug-saneerwaarde. De grondwatersanering is in september 2001 gestart. (...) Omdat de gemeten gehalten onder de terugsaneerwaarde van minerale olie liggen, stel-len we voor om de grondwatersanering te beëindigen. De totale sanering is hiermee af-gerond. (…)” 2.4 In opdracht van [koper] heeft [naam] Consult bv / BIS bv (hierna: Bis) in juli 2003 een bodemonderzoek verricht ter plaatse van de Nijverheidsstraat 28-29 (voorheen Veldstraat 18a) te Wijk en Aalburg. In het rapport van dat onderzoek van 28 augustus 2003 heeft Bis het volgende geconcludeerd: "( ... ) Op zintuiglijke wijze is ter plaatse van de boringen B8 t/m B10, B12 t/m B15, B20, B22 en B23 (licht tot sterk) olie aangetroffen. Uit de analyse van de zintuiglijk licht tot sterk verontreinigde monsters komt naar voren dat de grond licht tot sterk verontreinigd is met minerale olie. Ter plaatse van de onder-zoekslocatie is een sanering uitgevoerd. Aangezien analytisch nog sterke verontreinigin-gen aan minerale olie worden aangetroffen kan worden afgeleid dat de sanering niet afdoende is uitgevoerd. (...) Grond waarin de onderzochte componenten in verhoogde concentraties voorkomen, is strikt formeel niet geschikt voor onbeperkt hergebruik en dient op milieuhygiënisch ver-antwoorde wijze verwerkt te worden. Tevens dient bij het vrijkomen van de grond reke-ning te worden gehouden met verhoogde stort- of verwerkingskosten. Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreini-gingen niet zijn ontdekt. (...)” 2.5 Bij brief van 4 december 2003 heeft [naam] namens Arcadis onder meer het volgende aan de Provincie Noord-Brabant bericht: "(...) Bijgaand ontvangt u, namens onze opdrachtgever (...) [verkoper] (...) de resultaten van de in oktober 2003 uitgevoerde monitoringsronde voor de locatie Veldstraat, achter 18A, deellocatie E, Wijk en Aalburg. De monitoring heeft bestaan uit het (...) bemonsteren van de bestaande peilbuizen A en B. (…) In beide peilbuizen is <50µg/l minerale olie aangetoond (...) Hiermee ligt het gehalte in het grondwater uit deze peilbuizen ruim beneden de terugsaneerwaarde (....) Dit komt overeen met de conclusie, zoals verwoord in onze brief van 6 februari 2002 aan de Provincie Noord-Brabant (...) dat de totale sanering is afgerond. Bij de in die brief meegezonden bemonstering van deze peilbuizen (januari 2002) lagen de gehalten im-mers ook reeds onder de tussenwaarde. (…)” 2.6 Bij brief van 3 maart 2004 heeft [naam] namens Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Noord-Brabant aan de advocaat van [koper] onder meer het volgende bericht: "(...) Inzake de sanering van de (...) Veldstraat achter 18A te Wijk en Aalburg, hebben wij van Arcadis de resultaten ontvangen van de uitgevoerde monitoring in oktober 2003 (...) Daarnaast hebben wij (...) een bodemonderzoek ontvangen (Nader bodemonderzoek Nijverheidstraat 28-29 BIS ( ... ) Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de huidige eigenaar, de heer [koper]. Uit de resultaten van de monitoring blijkt dat in het grondwater geen gehalten zijn aange-troffen boven de detectielimiet. Uit de resultaten van het Nader onderzoek blijkt dat in de ondergrond nog gehalten zijn aangetoond boven de tussenwaarde. Tijdens de sanering is de tussenwaarde gehanteerd als terugsaneerwaarde. (...) Aangezien de resultaten van het onderzoek van BIS (…) afwijken van de resultaten in het evaluatierapport, hebben wij besloten een verificatieonderzoek te laten uitvoeren door ons bureau Milieumetingen. (…)” 2.7 In de op 7 juni 2004 door bureau Milieumetingen opgemaakte “Rapporta-ge van een controle van een bodemsanering ter plaatse van een voormalige par-keerplaats voor vrachtauto's gelegen aan de Nijverheidsstraat 28129 (voorheen Veldstraat 18a) te Wijk en Aalburg” staat onder meer het volgende vermeld: “(…) Conclusie (…) Grond In een drietal geanalyseerde grondmonsters ter plaatse van het zuidoostelijke terreindeel (9-3, 17-4 en 18-4) zijn voor minerale olie gehalten gemeten die gelijk zijn aan of groter dan de interventiewaarde (…). Grondwater Van de 6 geanalyseerde grondmonsters wordt 1 maal de interventiewaarde voor minera-le olie (…) overschreden. Daarnaast zijn overschrijdingen van de streefwaarde voor ben-zeen, xylenen en minerale aangetoond (...) De analyseresultaten van de contra-expertise voldoen op basis van de gemeten gehalten aan minerale olie in de grond en in het grondwater niet aan de saneringsdoelstelling. (…) “ 2.8 Bij brief van 3 augustus 2004 heeft [naam] namens GS van de provincie Noord-Brabant onder meer het volgende aan de advocaat van [koper] bericht: "(...) De resultaten van het verificatieonderzoek (...) zijn inmiddels bekend. Uit de resulta-ten blijkt dat zowel in de grond als in het grondwater gehalten zijn aangetroffen boven de terugsaneerwaarde. Wij hebben Arcadis (…) verzocht een plan van aanpak voor het ver-volg van de sanering op te stellen. (…)” 2.9 Bij brief van 3 augustus 2004 heeft [naam] namens GS van de provincie Noord-Brabant onder meer het volgende aan Arcadis bericht: "( ... ) Naar aanleiding van de resultaten van het verificatie onderzoek (... ) inzake de sa-nering van de (... ) Veldstraat achter 18a te Wijk en Aalburg, berichten wij u het volgende. (...) Aangezien het behaalde saneringsresultaat op basis van het evaluatierapport niet over-eenkwam met onderzoeken uitgevoerd door de nieuwe eigenaar van het terrein, is door bureau Milieumetingen van de provincie Noord-Brabant een verificatie onderzoek uitge-voerd. Uit de resultaten van het verificatie onderzoek blijkt dat zowel in de grond als in het grondwater nog gehalten minerale olie zijn aangetroffen die de interventiewaarde overschrijden. Aangezien voor grond en grondwater de tussenwaarde als terugsaneerwaarde is gehan-teerd, is de saneringsdoelstelling nog niet behaald. (...) Wij verzoeken u dan ook binnen zes weken na de verzenddatum van deze brief een plan van aanpak voor het vervolg van de sanering op te stellen en aan ons voor te leggen. De saneringsdoelstelling zoals vermeld in onze beschikking van 21 augustus 2000 dient hierbij gehanteerd te worden. (...)" 2.10 Bij brief van 2 maart 2005 aan de raadsman van [verkoper] heeft GS van de provincie Noord-Brabant aan [verkoper] opnieuw verzocht binnen 8 weken een plan van aanpak voor de vervolgsanering op te stellen en aan hem voor te leggen. [verkoper] heeft hier niet aan voldaan. 2.11 Op 23 augustus 2005 heeft de gemeente Aalburg opnieuw aan [koper] een bouwvergunning verleend tot het oprichten van kantoren met bedrijfsruimte op het terrein. [Koper] heeft de aanvraag voor die vergunning ingediend op 28 juni 2005. Aan genoemde vergunning is onder meer de volgende voorwaarde verbonden: "(...) er mag niet worden begonnen met de bouwactiviteiten alvorens het bevoegde gezag heeft aangegeven dat de sanering is afgerond en dit schriftelijk heeft bekend gemaakt aan partijen.” 3.1 In eerste aanleg heeft [koper] -zakelijk weergegeven- gevorderd: 1. binnen 2 weken na betekening van het vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, over te gaan tot sanering van de grond overeenkomstig de voorwaarden gesteld in de beschikking van de Provin-cie Noord-Brabant van 22 augustus 2000, op straffe van een dwangsom van € 25.000,--; 2. [verkoper] te veroordelen tot betaling aan [koper] van een voorschot op door hem geleden en te lijden schade van € 200.000,--, met veroordeling van [verkoper] in de proceskosten te vermeerderen met de wet-telijke rente daarover. 3.2 In hoger beroep heeft [koper] bij memorie van grieven in incidenteel appel houdende vermindering van eis, zijn vordering beperkt tot het verkrijgen bij wege van voorschot op de door hem geleden schade van een bedrag van € 7.152,14, met veroordeling van [verkoper] in de kosten van het incidenteel appel. 3.3 [Koper] heeft aan zijn vordering in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat [verkoper] in gebreke is gebleven met de sanering van de restvervuiling tot de vastgestelde terugsaneerwaarde van een door haar aan [koper] verkocht en ge-leverd perceel grond. Volgens [koper] leed hij in toenemende mate schade om-dat, zolang de sanering niet heeft plaatsgevonden, op de locatie niet gebouwd kan worden. [Koper] begrootte zijn schade terzake op € 352.950,--. 3.4 Na gevoerd verweer heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat uit artikel 5 van de leveringsakte een verplichting van [verkoper] kan worden afge-leid het terrein te saneren; dat er sprake is van een zodanige restverontreiniging dat [verkoper] nog niet aan de op haar rustende saneringsverplichting heeft vol-daan; dat de vordering op korte termijn tot sanering over te gaan te algemeen geformuleerd is en daarom niet toewijsbaar en [verkoper] daarom veroordeeld tot het binnen vier weken na betekening een plan van aanpak voor de vervolgsane-ring op te stellen dat, na goedkeuring door [koper], aan GS dient te worden voor-gelegd en, na goedkeuring door GS, door [verkoper] dient te worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft het gevorderde voorschot op schadevergoeding afgewezen omdat [koper], nadat GS in juli 2001 een schone grond verklaring had afgegeven, met bebouwing had kunnen beginnen en hij dat nagelaten heeft. [ko-per] heeft voorts niets gedaan om zijn schade te beperken en hij heeft zijn ge-stelde schade niet nader gespecificeerd en geadstrueerd. De beantwoording van de vraag of en zo ja tot welk bedrag aan [koper] schadevergoeding toekomt vergt, aldus de voorzieningenrechter, een onderzoek dat het kader van het kort geding te buiten gaat. 4. Blijkens het verhandelde ter gelegenheid van de pleidooien in hoger be-roep heeft er ten opzichte van de situatie ten tijde van de beslissing van de voor-zieningenrechter een aantal wijzigingen plaatsgevonden, waarvan voor de be-oordeling in ieder geval van belang dat i. [koper] het gehele perceel (rov. 2.1) inmiddels aan (een) derde(n) heeft ver-kocht en geleverd; ii. [koper] het gehele perceel (niet overeenkomstig de veroordeling door de voor-zieningenrechter door [verkoper] maar) zelf heeft (doen) saneren (pleitaanteke-ningen mr. Van de Wouw sub 3). 4.1 De grieven van [verkoper] in het principaal appel luiden als volgt: Grief 1: “Ten onrechte overweegt de Voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.1: “Gelet op de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarden heeft [koper] zijn spoedeisend belang bij zijn vorderingen voldoende aannemelijk gemaakt.” Grief 2: “Ten onrechte stelt de Voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.2 en op de aldaar gegeven gronden vast dat: "Uit artikel 5 van de leveringsakte kan, in tegenstelling tot hetgeen [verkoper] stelt wel een verplichting voor [verkoper] worden afgeleid om het terrein te saneren." Grief 3: “Ten onrechte heeft de Voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.3 en op de aldaar gegeven gronden geoordeeld dat: "Partijen zijn het erover eens dat de sanering van het terrein tot beneden de tus-senwaarde die als terugsaneerwaarde wordt gehanteerd moet geschieden. (...) Tegenover de betwisting door [verkoper] heeft [koper] voldoende aannemelijk gemaakt dat het terrein tot op heden door [verkoper] niet afdoende is gesaneerd. (...) Gelet hierop kan in het kader van dit kort geding niet anders worden gecon-cludeerd dan dat sprake is van een zodanige restverontreiniging dat [verkoper] niet aan de op haar rustende saneringsverplichting heeft voldaan.” Grief 4 “In het vonnis van de Voorzieningenrechter geeft de voorzieningenrechter ten on- rechte niet aan wat de wettelijke grondslag is waarop [verkoper] is veroordeeld om te voldoen aan een vervolgsanering. Indien de Voorzieningenrechter uit is gegaan van de nakoming van de overeenkomst heeft zij een verkeerde maatstaf aange- legd, nu uit de leveringsakte geen saneringsverplichting jegens [koper] voort- vloeit (zie toelichting op grief 2). Subsidiair: indien uit de leveringsakte een saneringsverplichting voor [verkoper] voortvloeit, heeft [verkoper] hieraan reeds voldaan, nu zij de grond overeenkom-stig de saneringsdoelstelling heeft gesaneerd (zie grief 3). [koper] heeft verder nimmer [verkoper] gesommeerd om tot aanvullende sanering over te gaan. [Ko-per] heeft in eerste aanleg ook geen producties overgelegd, waaruit dit blijkt.” 4.2.1 De grief van [koper] in het incidenteel appel is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter als vermeld in rov. 4.4 van haar uitspraak. “Naar het oordeel van [koper] heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen en beslist dat [koper] op grond van de in juni 2001 door GS afgegeven schone grond verklaring had kunnen (…) en ook had moeten gaan bouwen. (…) Ook het oor-deel van de voorzieningenrechter dat [koper] toch met de bouwwerkzaamheden had kunnen beginnen en in dat kader (maar) bezwaar had moeten maken tegen de beperkende voorwaarde in de bouwvergunning acht [koper] onjuist. (…) Bo-vendien heeft de voorzieningenrechter onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat alle problemen juist door het stilzitten, het nalaten, van [ver-koper] zijn veroorzaakt”, aldus [koper]. 4.2.2 [Koper] beperkt voorts zijn vordering in hoger beroep tot het verkrijgen van een voorschot op de schadevergoeding tot de externe kosten die voor hem gemoeid zijn geweest met het in beeld brengen van de restvervuiling en het op-stellen van een voor het bevoegd gezag aanvaardbaar saneringsplan. Die kosten (€ 7.152,14) vormen, aldus [koper], schade omdat niet hij maar [verkoper] ver-plicht was tot saneren. Al deze kosten zijn nodig geweest om aan te tonen dat [verkoper] in gebreke was met haar saneringsplicht. De voorzieningenrechter heeft, aldus [koper], op zich terecht vastgesteld dat hij heeft nagelaten zijn scha-de nader te concretiseren, welk gebrek [koper] in hoger beroep ongedaan wenst te maken, weshalve hij de onderliggende facturen in het geding brengt. [Koper] stelt het redelijk te achten dat in elk geval deze kosten als voorschot op de aan hem toekomende schadevergoeding in kort geding worden toegewezen. 5.1 Het hof ziet voor zijn beoordeling aanleiding het incidenteel appel van [koper] en zijn (daarbij) gewijzigde vordering in hoger beroep tot uitgangspunt te nemen en in dat kader grief 1 van [verkoper] te bespreken. Het hof overweegt als volgt. 5.2 Het hof heeft - kennelijk mèt [verkoper], pleitnota mr. Haeser sub 3 t/m 6 - de wijziging (vermindering) van de vordering van [koper] aldus begrepen dat de-ze slechts betrekking heeft op de vordering tot het verkrijgen van een voorschot tot vergoeding van door [koper] geleden en te lijden schade als weergegeven in rov. 3.1 sub 2; de vordering tot sanering van de grond (rov. 3.1 sub 1) is ongewij-zigd gehandhaafd. 5.3 Wat er zij van de door partijen gevoerde discussies over de vraag of [ver-koper] jegens [koper] gehouden is tot (verdere) sanering van het door [koper] van [verkoper] gekochte perceel en de evt. grondslag daarvan (in welk kader de koopovereenkomst, [artikel 5 van] de leveringsakte, de aangevangen [vrijwillige] sanering, de beschikking van GS en onrechtmatige daad de revue zijn gepas-seerd), het hof is van oordeel dat bij de in rov. 4 sub i en ii weergegeven stand van zaken met betrekking tot het perceel, niet valt in te zien welk belang [koper] (nog) heeft bij de vordering tot sanering van de grond door [verkoper]. [Koper] heeft zijn belang bij dit onderdeel van zijn vordering ook niet onderbouwd, hoewel dat in aanmerking genomen deze stand van zaken en het terzake door [verkoper] uitdrukkelijk gevoerde verweer (pleitnota mr. Haeser sub 3 t/m 6) op zijn weg lag. Daarnaast geldt dat, indien er nog enig belang bij [koper] met betrekking tot deze vordering zou zijn, niet valt in te zien wat daaraan - opnieuw: gegeven het feit dat het perceel gesaneerd, aan (een) derde(n) verkocht en geleverd is – spoedei-send zou kunnen zijn. Het terzake door [verkoper] in eerste aanleg (pleitnotities mr. Haeser sub 23) gevoerde en in hoger beroep gehandhaafde verweer (grief 1 in principaal appel) is gegrond. 5.4 Ten aanzien van de in hoger beroep in incidenteel appel gewijzigde vor-dering van [koper] tot het verkrijgen van een voorschot schadevergoeding, geldt dat de gevraagde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewij-zing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan aanleiding, als het bestaan (en de omvang) van de vordering in hoge mate aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen aan toewijzing niet in de weg staat, HR 15 juni 2007, LJN BA1522. [koper] heeft, naar [verkoper] terecht heeft opgemerkt, zelfs niet gesteld spoedei-send belang te hebben bij deze vordering, terwijl het i.c. geenszins voortvloeit uit de aard van de vordering, naar het hof begrijpt (expertise)kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b en voor-noemd arrest. Zulks behoort tot afwijzing van onderhavige vordering te leiden, waarbij mede van belang is dat de vordering tot (aanvullende) sanering van de grond door het hof zal worden afgewezen. Voorzover daaraan al voorbijgegaan zou kunnen worden geldt dat het naar het voorlopig oordeel van het hof niet in voldoende mate vaststaat dat de vordering van [koper] in een bodemprocedure toegewezen wordt. [Koper] heeft nagelaten tegen de achtergrond van de grondslag waarop zijn vordering is gebaseerd, vol-doende gemotiveerd te stellen dat is voldaan aan de vereisten van de artt. 6:82 en 83 BW in verband met artikel 6:74 BW. [Koper] heeft weliswaar bij herhaling gesproken over toezeggingen en sommaties en het feit dat [verkoper] in gebreke zou zijn gebleven, maar dàt, hòe en wanneer zij in verzuim is komen te verkeren heeft [koper] in het vage gelaten. Voor zover de vordering is beoogd (tevens) op onrechtmatige daad gebaseerd te zijn (en voor het intreden van verzuim geen ingebrekestelling nodig is) heeft [koper] nagelaten zijn vordering voldoende te onderbouwen. Voor zover de vordering is beoogd (tevens) gebaseerd te zijn op (de niet, althans niet-tijdige nakoming van) een bestuursrechtelijke verplichting tot sanering van [verkoper], staat naar het voorlopig oordeel van het hof niet met voldoende zekerheid vast dat daaruit een vordering tot schadevergoeding van [koper] voortspruit, nu een zodanige verplichting zich in beginsel slechts tot [ver-koper] richtte. Dat betekent dat ook om die reden de vordering behoort te worden afgewezen. 5.5 Grief 1 van [verkoper] in het principaal appel slaagt. Bij behandeling van de grieven 2, 3 en 4 heeft [verkoper] geen belang. Het vonnis van de voorzienin-genrechter wordt vernietigd. Het incidenteel appel faalt; de vorderingen van [ko-per] worden afgewezen. 5.6 Als zowel in principaal appel als in het incidenteel appel in het ongelijk gestelde partij wordt [koper] veroordeeld in de kosten aan de zijde van [verko-per], zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De beslissing Het hof: in het principaal appel: - vernietigt het vonnis in kort geding van 18 oktober 2005, door de voorzie-ningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage, sector civiel, gewezen tus-sen partijen, en opnieuw rechtdoende: - wijst de vorderingen van [koper] af; - veroordeelt [koper] in de kosten van [verkoper] in eerste aanleg, tot op 18 oktober 2005 aan de zijde van [verkoper] begroot op € 2.692,-- (waarvan € 244,-- voor griffierecht en € 2.448,-- voor salaris procureur); - veroordeelt [koper] in de kosten van [verkoper] in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verkoper] begroot op € 3.044,93 (waarvan € 362,93 voor griffierecht en verschotten, en 2.682,-- voor salaris procu-reur); in het incidenteel appel: - veroordeelt [koper] in de kosten van [verkoper] in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verkoper] begroot op € 894,-- voor salaris procu-reur; in het principaal en het incidenteel appel: - verklaart de veroordelingen in de kosten in hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Beyer-Lazonder, J.W. van Rijkom en A.G. Beets en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2007 in bijzijn van de griffier.