Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3977

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers209315 CV EXPL 06-1689
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Geen verrekening van door de verhuurder aan een derde overgedragen huurschulden van de saniet met door deze derde aan de bewindvoerder verschuldigde huur nu de vordering door de derde na de van toepassing verklaring van de schuldsanering is overgenomen. Niet de aard van de vorderingen en schulden maar het moment van overname van de schulden is bepalend. Artikel 305 Fw en 298 Fw. In dit geval komen de huurschulden ontstaan na de van toepassing verklaring van de schuldsanering niet voor rekening van saniet nu de boedel bij de voortzetting van de huurovereenkomst was gebaat en de keuze van de bewindvoerder om de huur door te laten lopen in dit geval in redelijkheid niet voor rekening van de saniet mag komen.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Sneek zaak-/rolnummer: 209315 CV EXPL 06-1689 vonnis van de kantonrechter d.d. 19 september 2007 inzake [eiser] q.q., hierna te noemen: de bewindvoerder, wonende te Oudehaske, eiser in conventie, gedaagde in reconventie, gemachtigde: mr. S.L. Elzinga, tegen De besloten vennootschap Troostwijk Waardering en Advies B.V., hierna te noemen: Troostwijk, gevestigd te Amsterdam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, gemachtigde: mr. R.J.L. Gustenhoven. Procesverloop 1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft de bewindvoerder gevorderd om Troostwijk te veroordelen tot betaling van € 5.335,00 en van € 55,00 per dag vanaf 1 december 2006 tot aan het tijdstip dat de overeenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd, uiterlijk 1 maart 2007, met rente en kosten. Troostwijk heeft bij antwoord de vordering betwist en op de daarbij vermelde gronden in (voorwaardelijke) reconventie gevorderd de bewindvoerder primair te veroordelen tot betaling van € 15.405,12 en subsidiair tot betaling van € 2.766,63, kosten rechtens. Na repliek in conventie, waarbij de bewindvoerder zijn eis heeft gewijzigd in € 10.505,00 vermeerderd met rente, tevens antwoord in reconventie en dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, en dupliek in reconventie, is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Door de bewindvoerder en Troostwijk zijn producties in het geding gebracht. Motivering in conventie en in reconventie De feiten Als gesteld en erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast. 2.1. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 4 juli 2006 is aan [X] (hierna te noemen: [X]) surséance van betaling verleend. Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 17 augustus 2006 is op [X] de definitieve schuldsanering van toepassing verklaard, met benoeming van [eiser] (eiser) tot bewindvoerder. 2.2. [X] huurde vanaf 1 juli 1999 aanvankelijk van de besloten vennootschap [Y] Advies & Beheer en later van A. [Y] (hierna te noemen: [Y]) bedrijfsruimte in [woonplaats]. In de op schrift gestelde huurovereenkomst is van het gehuurde object de volgende omschrijving opgenomen: De bedrijfsruimte gelegen aan het [adres] te [woonplaats], bij partijen voldoende bekend. Vanaf het moment dat de Rabobank het bij haar in gebruik zijnde ontruimt omvat het object het gehele pand i.c. de nummers 4 en 6. Verder is in de huurovereenkomst bepaalt dat de huurprijs van nr. 4 f 30.000,00 exclusief BTW per jaar bedraagt en dat indien het gehuurde de nrs. 4 en 6 omvat de huurprijs f 40.000,00 exclusief BTW per jaar bedraagt. 2.3. [X] exploiteerde in de gehuurde bedrijfsruimte een eenmanszaak onder de naam 'Royal Keukens'. De huurprijs over 2006 bedroeg € 1.949,22 per maand. Reeds vóór juli 2006 was [X] in gebreke met de voldoening van de huur aan [Y]. 2.4. In juni 2006 heeft Friesland Bank NV (hierna ter noemen: de Friesland Bank) als financier van [X] en als pandhouder de aan haar verpande inventaris en voorraden in vuistpand genomen, zulks door tussenkomst van Troostwijk. 2.5. Teneinde te voorkomen dat [X], als gevolg van zijn verplichting tot afgifte van de verpande goederen, die goederen daadwerkelijk zou moeten afvoeren hetgeen mogelijk schade aan die goederen tot gevolg zou hebben, heeft Troostwijk de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] met ingang van 27 juni 2006 van [X] gehuurd, zulks tegen een huurprijs van € 55,00 per dag. Daarbij is door partijen afgesproken dat de huursom van de eerste 30 dagen zal worden verrekend met het openstaande saldo van de Friesland Bank, zijnde de opdrachtgever van Troostwijk als huurder. 2.6 De bewindvoerder heeft bij brief van 8 november 2006 de huurovereenkomst met Troostwijk tegen 1 maart 2007 opgezegd. 2.7. [Y] heeft zijn vordering op [X] ter zake van niet betaalde huur over de periode vanaf 1 juli 2006 aan Troostwijk verkocht, van welke overdracht op 1 februari 2007 een akte van cessie is opgemaakt, welke cessie bij brief van 2 februari 2007 aan de bewindvoerder is meegedeeld. 2.8. De op 27 juni 2006 ingegane huurovereenkomst is per 2 februari 2007 door schriftelijke opzegging aan de bewindvoerder beëindigd, waarbij de sleutels van het gehuurde aan de bewindvoerder zijn overhandigd. Het standpunt van de bewindvoerder 3. De bewindvoerder stelt dat Troostwijk vanaf 27 juli 2006 geen huur heeft betaald en hij vordert betaling van de overeengekomen huur ad € 55,00 per dag, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente, welke tot en met 20 maart 2007 € 285,32 bedraagt. 4. In reactie op het na te melden verweer van Troostwijk heeft de bewindvoerder aangevoerd dat de cessie van [Y] aan Troostwijk uitsluitend betrekking heeft op [adres] (en niet ook op [adres]). De huurpenningen met betrekking tot [adres] bedroegen maandelijks € 1.461,92, zodat de gecedeerde en ter verrekening aangewende vordering € 11.695,36 bedraagt (en niet € 15.593,75). Voorts is door de bewindvoerder aangevoerd dat de vordering die betrekking heeft op de periode van 17 augustus 2006 tot en met 28 februari 2007 geen vordering op de boedel is, maar een nieuwe vordering op [X], welke vordering niet verrekend kan worden met de vordering van de bewindvoerder. Hiertoe heeft de bewindvoerder gesteld dat de huurprijs die in de schuldsaneringsregeling verschuldigd is, vanaf de datum van de uitspraak tot toepassing van die regeling, geen schuld van de boedel is, terwijl bedoelde huurpenningen evenmin zijn toe te rekenen aan de voortzetting van een beroep of bedrijf door [X]. Tenslotte heeft de bewindvoerder betoogd dat ook de vordering die ziet op de periode van 4 juli tot en met 16 augustus 2006 niet voor verrekening in aanmerking komt, omdat deze vordering is ontstaan tijdens de surseance van betaling van [X]. Het bepaalde in artikel 235 lid 2 Faillissementswet staat dan aan verrekening door Troostwijk in de weg. Daarnaast staat volgens de bewindvoerder de ongelijkheid van schuldeisers aan verrekening in de weg, omdat Troostwijk zich door middel van verrekening een bevoorrechte positie zou verschaffen ten opzichte van eventuele preferente schuldeisers, waaronder in ieder geval het UWV. 5. In (voorwaardelijke) reconventie Het standpunt van Troostwijk 6. Troostwijk stelt dat [Y] zijn openstaande vordering op [X] ter zake van niet betaalde huren over de periode vanaf 1 juli 2007 aan haar heeft verkocht. De van de overdracht van de vordering opgemaakte akte van cessie d.d. 1 februari 2007 is bij brief van 2 februari 2007 aan de bewindvoerder meegedeeld. Troostwijk heeft aldus de volgende vordering op [X] verkregen: a. over de periode van 1 tot en met 3 juli 2006 in totaal groot € 188,63; b. over de periode van 4 juli tot en met 16 augustus 2006 in totaal groot € 2.766,63; c. over de periode van 17 augustus 2006 tot en met 28 februari 2007 in totaal groot € 12.638,49. De vordering onder a is een concurrente vordering en de vorderingen onder b en c zijn boedelvorderingen in de schuldsaneringsregeling van [X]. Volgens Troostwijk beloopt de vordering van de bewindvoerder inclusief wettelijke handelsrente in totaal een bedrag van € 8.848,08. Deze vordering wenst Troostwijk eerst te verrekenen met haar onder b genoemde tegenvordering ad € 2.766,63. Het dan nog resterende saldo van de vordering van de bewindvoerder verrekent Troostwijk met haar onder c genoemde tegenvordering, waarmee de volledige vordering van de bewindvoerder door verrekening teniet gaat. 7. Voor het geval de kantonrechter het beroep door Troostwijk op verrekening afwijst, vordert Troostwijk in voorwaardelijke reconventie betaling van € 15.405,12 zijnde de door de bewindvoerder verschuldigde huurpenningen over de periode van 4 juli 2006 tot en met 28 februari 2007. Subsidiair vordert Troostwijk betaling van € 2.766,63 zijnde de door de bewindvoerder verschuldigde huur over de periode van 4 juli 2006 tot en met 16 augustus 2006. De beoordeling van het geschil In conventie 8. Door Troostwijk is niet betwist dat zij over de periode van 27 juli 2006 tot en met 2 februari 2007 € 55,00 per dag huur aan de bewindvoerder verschuldigd is. Bij conclusie van repliek in conventie heeft de bewindvoerder de nog door Troostwijk verschuldigde huur berekend op € 10.505,00 exclusief wettelijke handelsrente en heeft de bewindvoerder zijn vordering dienovereenkomstig gewijzigd. Tegen de hoogte van de aldus gewijzigde vordering is door Troostwijk bij conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in (voorwaardelijke) reconventie geen verweer gevoerd. Evenmin is verweer gevoerd tegen de (hoogte van de) gevorderde wettelijke handelsrente. Dit betekent dat de vordering in conventie van de bewindvoerder in beginsel als zijnde door Troostwijk erkend dan wel onvoldoende (gemotiveerd) weersproken zal worden toegewezen, behoudens de mogelijkheid dat (een deel van) die vordering door verrekening teniet is gegaan. 9. De vordering die door Troostwijk ter verrekening wordt aangewend heeft betrekking op de door [X] (aan [Y]) verschuldigde huur over de periode van 4 juli tot 17 augustus 2006 (op welke datum de definitieve schuldsanering op [X] van toepassing is verklaard) ter grootte van € 2.766,63, alsmede over de periode van 17 augustus 2006 tot en met 28 februari 2007 (op welke datum de huurovereenkomst tussen [Y] en [X] is geëindigd) ter grootte van € 12.638,49. Het totaal van over beide perioden door [X] aan [Y] verschuldigde huur bedraagt € 15.404,12. Deze huursom heeft betrekking op het gehele door [X] gehuurde pand, te weten [adres] én 6 te [woonplaats]. De kantonrechter is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de door [Y] aan Troostwijk verkochte vordering ziet op de gehele door [Y] aan [X] verhuurde bedrijfsruimte, dat wil zeggen op [adres] én 6 te [woonplaats] en dat de verkochte vordering de voor beide panden verschuldigde huur omvat. Dat in de akte van cessie is overwogen dat verkoper al enige jaren [adres] te [woonplaats] aan [X] verhuurt (zonder dat daarbij ook [adres] wordt genoemd) doet hier niet aan af nu de in artikel 1 van de akte van cessie gegeven omschrijving van de verkochte vordering aan duidelijkheid niets te wensen overlaat en betrekking heeft op de totale, voor beide panden verschuldigde huur, over zowel [adres] als [adres]. Het door de bewindvoerder tegen de hoogte van de door Troostwijk gekochte vordering opgeworpen verweer wordt dan ook verworpen. 10. Ingevolge artikel 307 Fw kan Troostwijk zijn schuld aan [X] slechts verrekenen met de van [Y] gekochte vordering voor zover die schuld én vordering zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De vordering waarmee Troostwijk zijn schuld wil verrekenen bedraagt, voor zover die vordering is ontstaan vóór 17 augustus 2006, € 2.766,63. De erkende huurschuld van Troostwijk tot 17 augustus 2006 bedraagt € 1.100,00. Evenwel staat het bepaalde in artikel 54 lid 2 Fw juncto artikel 313 FW aan verrekening in de weg omdat de vordering van Troostwijk een na de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling overgenomen vordering betreft. Dat er sprake is van overname en verrekening van boedelvorderingen met boedelschulden, zoals door Troostwijk is gesteld, doet hier niet aan af. Niet de aard van de vorderingen en schulden is bepalend voor de toepasselijkheid van artikel 54 lid 2 Fw, maar het moment waarop de vordering is overgenomen. Niet volgt uit de wet dat in geval van boedelvorderingen en boedelschulden, die ten tijde van de surséance zijn ontstaan, bedoeld moment van overname wordt vervroegd naar de ingangsdatum van de surséance. Troostwijk kan de van [Y] gekochte vordering, voor zover die is ontstaan na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling evenmin ter verrekening aanwenden. Anders dan het geval is bij faillissement en surseance van betaling bestaat er in geval van schuldsanering immers geen verrekeningsmogelijkheid ter zake van schulden en vorderingen die voortvloeien uit handelingen, voor de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling met de schuldenaar verricht. 11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de gevorderde hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente worden toegewezen. Troostwijk zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. In reconventie 12. Nu het beroep op verrekening door Troostwijk is afgewezen, is de voorwaarde waaronder Troostwijk een reconventionele vordering heeft ingesteld vervuld. 13. Voor zover de vordering van Troostwijk betrekking heeft op de periode van 4 juli 2006 tot 17 augustus 2006 geldt dat partijen het er over eens zijn dat het een boedelvordering betreft. Het verweer van de bewindvoerder tegen deze vordering komt er op neer dat -samengevat- de boedel naar verwachting negatief is en dat met betaling aan Troostwijk de rangorde van de schuldeisers zou worden doorbroken. Dit verweer slaagt niet. Troostwijk heeft recht en belang om haar vordering in rechte te doen vaststellen, temeer nu de bewindvoerder die vordering niet (volledig) heeft erkend. Dat Troostwijk daartoe ook een verklaring voor recht had kunnen vragen staat aan de mogelijkheid tot het instellen van een vordering tot betaling van een bepaalde geldsom niet in de weg. Dit laatste klemt in het onderhavige geval temeer nu door de bewindvoerder geen inzicht is gegeven in de mogelijke omvang van de boedel. Mede gelet op hetgeen hiervoor bij de beoordeling in conventie is overwogen in rechtsoverweging 9, zal de vordering van Troostwijk, betrekking hebbend op de periode van 4 juli 2006 tot 17 augustus 2006 tot een bedrag van € 2.766,63 worden toegewezen. 14. Met betrekking tot de vordering die ziet op de periode van 17 augustus 2006 tot en met 28 februari 2007 overweegt de kantonrechter het volgende. Ook deze vordering betreft naar het oordeel van de kantonrechter een boedelschuld nu die vordering voortvloeit uit een verbintenis (uit de huurovereenkomst) van [X] die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling is ontstaan en tengevolge waarvan de boedel is gebaat. [X] heeft immers dankzij het bestaan van de huurovereenkomst met [Y] de bedrijfspanden aan Troostwijk kunnen verhuren en aldus inkomsten kunnen genereren ten behoeve van de boedel. Het bepaalde in artikel 305 Fw doet hieraan niet af. De keuze van de bank en later de bewindvoerder om de bedrijfsinventaris in de gehuurde bedrijfruimte te laten heeft tot gevolg gehad dat de huurovereenkomst tussen [Y] en [X] is blijven voortduren, terwijl die huurovereenkomst op grond van artikel 305 FW ook tussentijds beëindigd had kunnen worden. Naar het oordeel van de kantonrechter behoren de gevolgen hiervan in de vorm van een buiten de boedel vallende huurschuld in redelijkheid niet ten laste van [X] als saniet te komen, hetgeen het geval zou zijn indien de tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling opgelopen huurschuld van [X] buiten de boedel valt. Mede gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 13 is overwogen zal ook de vordering die ziet op de periode vanaf 17 augustus 2006 tot en met 28 februari 2007 ter grootte van € 12.638,49 worden toegewezen. 15. De bewindvoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie. Beslissing De kantonrechter: in conventie veroordeelt Troostwijk tot betaling aan de bewindvoerder van een bedrag groot € 10.790,32 (zegge: tienduizend zevenhonderdnegentig euro en tweeëndertig cent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente rente over € 10.505,00 vanaf 21 maart 2007, tot aan de dag der algehele voldoening; veroordeelt Troostwijk in de kosten van deze procedure in conventie, tot op heden aan de zijde van de bewindvoerder begroot op € 600,00 wegens salaris en op € 267,32 wegens verschotten; in reconventie veroordeelt de bewindvoerder tot betaling aan Troostwijk van een bedrag groot € 15.405,12, (zegge: vijftienduizend vierhonderd en vijf euro en twaalf cent); veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van deze procedure in reconventie, tot op heden aan de zijde van Troostwijk begroot op € 600,00 wegens salaris; in conventie en in reconventie verklaart dit vonnis in uitvoerbaar bij voorraad; Aldus gewezen door mr. P. Schulting, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier. c 73