Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3978

Datum uitspraak2007-07-20
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers05/1666
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onverschuldigde betaling.


Uitspraak

Uitspraak: 20 juli 2007 Rolnummer: 05/1666 Rolnummer rechtbank: 348/2005 HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van [Appellante], wonende te Roden, gemeente Noordenveld, appellante, hierna te noemen: [appellante], procureur: mr. E. Grabandt, tegen [Geïntimeerde], wonende te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, geïntimeerde, hierna te noemen: [geïntimeerde], niet verschenen in hoger beroep. Het geding Bij exploot van 25 oktober 2005, hersteld bij exploot van 11 januari 2006 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het verstekvonnis van 27 juli 2005 door de rechtbank Middelburg, sector civiel recht, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met productie) heeft [appellante] twee grieven opgeworpen en haar eis gewijzigd. [geïntimeerde] is niet verschenen in hoger beroep. [appellante] heeft de stukken overgelegd en arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende. 1.1. [appellante] is de enige en algehele erfgename van [X], die op 26 februari 2004 is overleden en wiens nalatenschap [appellante] volledig heeft aanvaard. 1.2. Voor het overlijden van [X] heeft hij vanaf augustus 2003 tot en met 26 februari 2004 verzorging genoten van [geïntimeerde]. 1.3. Als zorgbehoevende was aan [X] een zogeheten persoonsgebonden budget (PGB) toegekend. Hierbij krijgt degene aan wie het PGB wordt toegekend de beschikking over een voorschot waaruit hij zelf de kosten voor zorg kan betalen. Het PGB wordt uitbetaald door het zorgkantoor, dat in deze wordt uitgevoerd door CZ. 1.4. Op de zogeheten “overeenkomst PGB” tussen [X] en het zorgkantoor (CZ), d.d. 2 en 28 juli 2003 staat bij de financiële gegevens het bankrekeningnummer 823700682 ten name van [geïntimeerde] te Oost-Souburg vermeld. 1.5. [X] heeft daarnaast aan de Sociale Verzekeringsbank opdracht gegeven de salarisadministratie voor zijn zorgbudget uit te voeren en het salaris van [geïntimeerde] rechtstreeks aan haar te betalen. 1.6. De voorschotten op het budget over het derde kwartaal 2003 tot 26 februari 2004 ter hoogte van € 11.574,35 in totaal, zijn dan ook aan [geïntimeerde] uitgekeerd. 1.7. De Sociale Verzekeringsbank heeft het salaris van [geïntimeerde] over de periode augustus 2003 tot 26 februari 2004 ad € 7.381,98 in totaal aan [geïntimeerde] uitbetaald en het salaris geïncasseerd bij [X]. 1.8. [geïntimeerde] heeft op 26 januari 2004 een bedrag ad € 3.700,-- gestort op de girorekening van [X] onder vermelding “CZ voorschot bedrag”. 1.9. Bij dagvaarding van 24 juni 2005 heeft [appellante] betaling van [geïntimeerde] gevorderd van een bedrag ad (€ 11.574,35 minus € 3.700,-- =) € 7.874,35, een bedrag ad € 308,20 aan wettelijke rente tot 9 maart 2005, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2005, en de buiten¬gerechtelijke incassokosten ad € 895,45. 1.10. Bij het bestreden verstekvonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat geen grondslag is aangevoerd op grond waarvan [appellante] in plaats van CZ een vordering op gedaagde zou hebben. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. 2.1. In de dagvaarding in hoger beroep vordert [appellante], kort samengevat, vernietiging van het vonnis in eerste aanleg en veroordeling van [geïntimeerde] aan haar te voldoen het bedrag van € 8.182,55 vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskostentoewijzing. 2.2. Allereerst gaat het hof in op de eiswijziging in de memorie van grieven van [appellante]. Volgens vaste juris¬prudentie strekt het hoger beroep er mede toe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Het staat [appellante] derhalve in beginsel vrij haar eis te wijzigen. Dit wordt echter anders doordat [geïntimeerde] niet is verschenen in hoger beroep en [appellante] haar wijziging van eis niet reeds in het dagvaardings- of herstelexploot heeft opgenomen. Daardoor is de eiswijziging niet tijdig aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt en dient deze derhalve buiten beschouwing te worden gelaten. 3.1. Grief I luidt als volgt: “De rechtbank te Middelburg overweegt in haar vonnis van 27 juli 2005 ten onrechte onder rechtsoverweging 2.1. dat gedaagde voor de door haar verrichte werkzaamheden per abuis twee maal salaris heeft ontvangen van zowel [X] als van zorgverzekeraar CZ. [appellante] betwist met klem dat [geïntimeerde] van zorgverzekeraar CZ salaris heeft ontvangen. [geïntimeerde] heeft in beide gevallen salaris ontvangen van de [X]. In het ene geval heeft uitbetaling plaatsgevonden via de Sociale Verzekeringsbank, in het andere geval heeft uitbetaling plaatsgevonden via zorgverzekeraar CZ. Zulks is als zodanig ook aangegeven in de dagvaarding. Het is voor [appellante] onbegrijpelijk hoe de rechtbank tot de conclusie komt dat [geïntimeerde] salaris zou hebben ontvangen van CZ.” 3.2 Grief II luidt: “Ten onrechte overweegt de rechtbank in haar vonnis van 27 juli 2005 in rechtsoverweging 2.2. dat in de dagvaarding geen grondslag is aangevoerd op grond waarvan eiseres in plaats van CZ een vordering op gedaagde zou hebben en niet valt in te zien op basis van welke rechtsverhouding eiseres onderhavige vordering instelt tegen gedaagde.” 3.3. In de toelichting op de grieven brengt [appellante] naar voren dat [X] de rechthebbende op het PGB was, dat [geïntimeerde] voor hem zorg verleende tegen betaling, dat CZ het PGB in opdracht van [X] heeft uitgekeerd aan [geïntimeerde] en dat CZ daarmee aan haar verplichtingen heeft voldaan. CZ heeft dus geen grond voor een vordering op [geïntimeerde]. [X] heeft dubbel salaris betaald aan [geïntimeerde] en zijn rechtsopvolgster heeft op basis van onverschuldigde betaling een vordering op [geïntimeerde]. 4.1. Het hof overweegt als volgt. Artikel 139 Rv. bepaalt dat indien de gedaagde niet op de eerste roldatum in het geding verschijnt, hoewel hem dat bij dag¬vaarding was aangezegd en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen hem verleent en de vordering toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. In hoger beroep moet deze toets eveneens worden toegepast door de rechter; daarbij geldt dan nog de aanvullende eis dat de rechter voornoemde toets in het licht van de bestreden uitspraak moet doen. Dit betekent dat de rechter ondanks verstekverlening ambtshalve moet beoordelen of de aangevoerde grieven meebrengen dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd. 4.2. Het hof overweegt verder als volgt. [X] heeft abusievelijk de situatie in het leven geroepen dat [geïntimeerde] voor haar werkzaamheden ten behoeve van hem dubbele betaling heeft ontvangen. Via CZ heeft zij het voorschot op het PGB-budget ontvangen en via de Sociale Verzekeringsbank heeft zij haar netto salaris ontvangen, terwijl zij slechts recht had op betaling van één keer haar (netto) salaris. De uitbetaling van het PGB-budget aan [geïntimeerde] is weliswaar geschied in opdracht van [X], maar door [appellante] is onweersproken gesteld dat hij, lijdend aan een spierziekte en slechtziend, het formulier “blind” heeft getekend, nadat het door [geïntimeerde] was ingevuld. Gesteld noch gebleken is dat hij de dubbele betaling die hiervan het gevolg was, heeft gewild. Nu evenmin van een rechtsgrond is gebleken voor deze betaling, is deze betaling onverschuldigd geschied waardoor [appellante] recht heeft op teruggave van een gelijk bedrag. De vordering van [appellante] die hierop ziet, komt het hof dan ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. 4.3. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten is slechts toewijsbaar, indien deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan eveneens redelijk is. De vordering van [appellante] gaat het in het Rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire tarief, dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht, in ruime mate te boven. Uit de stellingen van [appellante] kan niet worden afgeleid dat zij duidelijk meer buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt dan in dit tarief is besloten. De door [appellante] gemaakte kosten moeten dan ook als onredelijk worden aangemerkt, voor zover zij het forfaitaire tarief overschrijden. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijk liquidatietarief in eerste aanleg, derhalve € 768,--. 4.4. Het bovenstaande brengt met zich mee dat de grieven slagen, het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vorderingen (grotendeels) zullen worden toegewezen. 5. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep van [appellante]. Beslissing Het hof: - vernietigt het verstekvonnis van 27 juli 2005 door de rechtbank Middelburg, sector civiel recht, gewezen tussen partijen; en opnieuw rechtdoende: - veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag ad € 8.182,55, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW over dit bedrag vanaf 9 maart 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te betalen een bedrag van € 768,-- wegens buitengerechtelijke kosten; - veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] begroot op € 376,60 aan verschotten en € 384,-- aan salaris van de procureur; - veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] begroot op € 376,60 aan verschotten en € 632,-- voor salaris procureur; - verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; - wijst af het meer of anders gevorderde. Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Beyer-Lazonder, M.J. van der Ven en T.L. Tan en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2007 in bijzijn van de griffier.