Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3981

Datum uitspraak2007-09-20
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09.758395-06, t.t.g 09.931559-06, 09.930721-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De minderjarige verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige en voor het slachtoffer uitzonderlijk ingrijpende overval. Hij heeft met zijn mededader een vrouw van 90 jaar in haar eigen woning beroofd en zich schuldig gemaakt aan aanranding van de hoogbejaarde vrouw. De rechtbank gaat uit van enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid en van de noodzaak van behandeling van verdachte. Zij is er onvoldoende van overtuigd dat ambulante behandeling voldoende kans van slagen heeft om het recidivegevaar tot een voor de maatschappij aanvaardbaar niveau terug te brengen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de gepleegde delicten en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. De rechtbank legt de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op. Toepasselijke wetsartikelen: artikelen 33b, 36f, 77a, 77g, 77h, 77s, 77v, 77gg, 310, 312, 317 en 246 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN (VERKORT VONNIS) parketnummer 09.758395-06, t.t.g. 09.931559-06, 09.930721-06 rolnummer 0002 's-Gravenhage, 20 september 2007 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in F.C. Teylingereind te Sassenheim. De terechtzitting Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 6 september 2007, nadat de rechtbank eerder in wisselende samenstellingen zitting hield in deze zaak op 9 augustus 2007, 26 juli 2007, 31 mei 2007, 19 april 2007 en 22 maart 2007 pro forma. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Lintjer, is verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr. W.R. Oostenbrink heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding met parketnummmer 09.931559-06 onder 1. telastgelegde wordt vrijgesproken en dat aan verdachte terzake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09.758395-06 onder 1., 2., 3. en 4., bij dagvaarding met parketnummer 09.931559-06 onder 2. en bij dagvaarding met parketnummer 09.930721-06 onder 1. primair en 2. telastgelegde wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel subsidiair 14 dagen vervangende jeugddetentie. De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen gevorderd dat de telefoons en simkaarten worden teruggegeven aan verdachte en dat de hennep en de hasjish worden onttrokken aan het verkeer. De telastlegging Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, gemerkt A 1, A2, en A3. Vrijspraak De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding met parketnummer 09.930721-06 onder 1. primair en het hem bij dagvaarding met parketnummer 09.931559-06 onder 1. is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. De bewezenverklaring Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09.758395-06 onder 1., 2., 3. en 4., bij dagvaarding met parketnummer 09.931559-06 onder 2. en bij dagvaarding met parketnummer 09.930721-06 onder 1. subsidiair en 2. heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B1, B2, en B3. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1., feit 2. en feit 3.: Verdachte ontkent deze feiten te hebben gepleegd. De raadsvrouw heeft verweer gevoerd conform de door haar overgelegde pleitnota. De rechtbank acht de aangifte, welke bijzondere details bevat en door andere verklaringen wordt ondersteund, zeer betrouwbaar. Voorts bestaat naar het oordeel van de rechtbank ook geen enkele twijfel omtrent de betrouwbaarheid van de aangifte wat de aanranding betreft. De rechtbank acht het ondenkbaar dat het hoogbejaarde slachtoffer dit heeft verzonnen. Deze mevrouw was ondanks haar hoge leeftijd goed bij zinnen, getuige onder meer het feit dat zij de tegenwoordigheid van geest had om - ondanks de dreiging met het mes - herhaaldelijk te proberen om alarm te slaan en een foutieve pincode te geven. Zij heeft bovendien al vrijwel direct na het feit tegen een getuige gezegd dat haar was gezegd 'je moet me lul in je mond nemen'. De mededader verklaart ook vrijwel geheel en in detail overeenkomend met de aangifte, de eerste bekennende verklaring van verdachte en met verklaringen van getuigen. Voorts neemt de rechtbank als belastend in aanmerking hetgeen verklaard wordt over de jassen die de verdachten aan hadden. Volgens aangeefster had de tweede man die eerst buiten bleef een lichte jas aan en de andere man die in de woning was en die beneden bleef, een donkere. Aangeefster heeft niet gemerkt dat de eerste man, die het mes had, de voordeur openmaakte voor de tweede man en dat die de woning is ingekomen en naar boven is gegaan. De mededader heeft bekend dat hij heeft gepind met de gestolen pinpas. Op de camerabeelden die bij het pinnen gemaakt zijn, is te zien dat hij een lichte jas aanheeft. Verdachte heeft verklaard dat hij een zwarte jas aanhad. De rechtbank houdt verdachte vooral ook aan zijn deels bekennende verklaring, bij de politie afgelegd op 18 december 2006. De raadsvrouw heeft betoogd dat niet uitgesloten is dat deze verklaring onder zodanige druk is afgelegd dat de verklaring dient te worden uitgesloten van het bewijs, daartoe aanvoerend dat aan verdachte toezeggingen zouden zijn gedaan en dat de verklaring niet digitaal is opgenomen. De rechtbank acht gelet op de verklaringen hieromtrent van de verhorende politieambtenaren onvoldoende aanknopingspunten voor deze stelling aanwezig. Dat een verklaring niet digitaal is opgenomen, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg dat moet worden betwijfeld of de verklaring wel zonder onrechtmatige druk is afgelegd. Deze verklaring wordt als zeer bezwarend in aanmerking genomen. Verdachte schetst de gebeurtenissen op een manier die opvallend en in detail met de aangifte en de later afgelegde bekennende verklaring van de mededader overeenkomt. Zo verklaart verdachte over de plaats waar hij en de mededader het mes hadden verstopt, bij een electriciteitskastje bij de [straat]. De mededader verklaart daarover precies hetzelfde. De verklaring van verdachte wijkt slechts af in die zin dat de rollen van de twee daders zijn omgedraaid. Gelet op de aanranding van de hoogbejaarde vrouw welke beneden plaatsvond is de motivatie van verdachte bij deze wisseling van rollen evident. Opvallend is ook dat de beschrijving van de bovenverdieping door verdachte in deze verklaring niet juist is en de beschrijving die de mededader van de bovenverdieping geeft, wel klopt. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden. Strafmotivering Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige en voor het inslachtoffer uitzonderlijk ingrijpende overval. Hij heeft met zijn mededader een vrouw van de respectabele leeftijd van 90 jaar in haar eigen woning beroofd. Hij heeft het slachtoffer ertoe gebracht hem binnen te laten door voor te wenden dat zijn bal in haar tuin lag. Hij wist toen dat zij een weerloze zeer oude mevrouw was. Hij heeft zijn mededader binnengelaten, die boven in het huis, waar het slachtoffer zelf niet meer kon komen, op zoek is gegaan naar spullen van zijn gading. Verdachte heeft het slachtoffer bedreigd met een flink mes en heeft haar geld, een pinpas en een identiteitspas gepakt. Verdachte heeft haar belet om de politie te bellen door haar de telefoon uit handen te slaan en bij haar tweede poging de stekker uit het contact te trekken. Verdachte heeft het tafeltje waar de telefoon op stond omvergeschopt en heeft goederen van zijn gading gezocht. Verdachte heeft, toen de bejaarde dame voorbijgangers probeerde te alarmeren de gordijnen dicht gedaan. Alsof dit alles nog niet genoeg was, heeft hij daarna het meest eerloze feit gepleegd: de hoogbejaarde vrouw die doodsangsten uitstond, gedwongen zijn stijve penis te likken. Met het gestolen bankpasje en de van het slachtoffer onder bedreiging met het mes afgedwongen pincode heeft de mededader van verdachte vlak na het feit gepoogd geld te pinnen, hetgeen niet gelukt is doordat het slachtoffer na al hetgeen haar was aangedaan en ondanks het dreigement van verdachte dat hij terug zou komen als de code niet klopte, nog de tegenwoordigheid van geest en de moed had om een foutieve code te noemen. De rechtbank neemt verdachte deze feiten zeer kwalijk. Het handelen van verdachte toont op uitermate grove wijze de afwezigheid van alle respect voor andermans privesfeer, eigendom en lichamelijke integriteit. Verdachte heeft kennelijk slechts oog gehad voor eigen gewin en bevrediging van (machtswel)lust en heeft het slachtoffer ernstige psychische schade toegebracht, getuige ook haar indrukwekkende schriftelijke slachtofferverklaring. Het slachtoffer vraagt zich treffend af of ze nog wel de tijd heeft om over deze ervaring heen te komen. Het is aan verdachte te wijten dat deze vrouw niet meer goed kan slapen, dat zij tralies voor haar slaapkamerraam heeft laten plaatsen, dat zij de deur niet meer uitkomt, dat zij haar gevoel van veiligheid kwijt is, maar bovenal dat zij het gevoel heeft die elfde november een klein beetje te zijn doodgegaan, zoals zij in haar slachtofferverklaring heeft geschreven. Voorts is verdachte in het bezit geweest van verboden vuurwapens en 83 stuks munitie. Met dit feit heeft hij bevorderd dat criminele feiten kunnen plaatsvinden met een grote kans op dodelijke slachtoffers en aldus de veiligheid in de maatschappij grote schade kan worden toegebracht. Verdachte heeft ook een autoruit vernield door er een hard voorwerp tegen te gooien en heeft de eigenaar van de betreffende auto beledigd. Verdachte heeft met deze feiten wederom te kennen gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans persoon of eigendom. Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van: 1. de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming gedateerd respectievelijk 9 december 2006, 15 december 2006, 12 april 2007, 17 april 2007, 17 juli 2007; 2. het rapport van drs. [A], orthopedagoog, gedateerd 2 april 2007; 3. de rapporten van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, afdeling jeugdreclassering gedateerd respectievelijk 17 april 2007, 7 augustus 2007, 5 september 2007, 4. het rapport van [B], kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 16 juli 2007; 5. de brief van De Jutters, afdeling Palmhuis, gedateerd 7 augustus 2007; 6. de brief van Forensisch Centrum Teylingereind gedateerd 3 september 2007. Uit deze rapporten komt onder meer het volgende naar voren. (uit het onder 2. genoemde rapport:) Orthopedagoog [A] constateert bij verdachte een lacunair verlopen gewetensontwikkeling en een aanzienlijke achterstand wat het niveau van de ego-ontwikkeling betreft. In die zin kan worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling. Er bestaan eveneens aanwijzingen voor cluster-B-problematiek (in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling). Met betrekking tot het wapenbezit, het feit dat verdachte wel bekent, bestaat een directe relatie met zijn gebrekkige ontwikkeling. In die zin kan worden gesproken van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. De kans op recidive, indien bewezen, is zeker aanwezig. Om recidive op langere termijn te voorkomen, zal aandacht moeten worden besteed aan zijn antisociale instelling. Een behandeling hiervoor kan hem worden geboden bij Het Palmhuis van de Jutters, als bijzondere voorwaarde bij strafafdoening. Begeleiding door de jeugdreclassering is tevens geïndiceerd. Indien echter bewezen wordt verklaard dat [verdachte] zich ook schuldig heeft gemaakt aan beroving en seksueel misbruik van een hoogbejaarde vrouw, lijkt een forse intensieve behandeling noodzakelijk. (uit het onder 4. genoemde rapport:) Psychiater [B] constateert onder meer het volgende. Betrokkene liet weinig van zichzelf zien en nam een sociaal wenselijke en bagatelliserende houding in. Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van scheefgroei van de persoonlijkheid in de richting van een ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Hiermee samenhangend is er sprake van een gedragsstoornis en van verslavingsproblematiek. Betrokkene ontkent de beroving en aanranding. Wel bekent hij het wapenbezit. Er kan gesproken worden van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid voor het telastgelegde, mits en voorzover bewezen. Het geringe probleembesef, gecombineerd met de gebrekkige gewetensvorming en de sterke afweer via loochening, ontkenning, externalisatie en gevoelsisolatie vormen naast de sterke op zichzelf gerichte houding een verhoogd risico op nieuwe delicten. Mochten de onderdelen 1. en 2. van het telastgelegde toch worden bewezen, dan wordt zulk een risico des te groter en is er sprake van dreigend gevaar voor personen en zaken. In navolging van het in het psychologisch onderzoek gegeven advies wordt voorgesteld betrokkene te laten behandelen bij Het Palmhuis. Deze behandeling kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde. Daarnaast is jeugdreclassering van belang. Indien bewezenverklaard wordt dat betrokkene zich schuldig maakte aan de beroving en het misbruik van de negentigjarige vrouw, wordt gepleit voor dagklinische behandeling bij Het Palmhuis. Hierbij zou deze behandeling als eis verbonden kunnen worden aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel. (uit het onder 1. genoemde rapport van 17 juli 2007:) De Raad voor de Kinderbescherming acht bij bewezenverklaring van feiten 1. tot en met 3. noodzakelijk dat [verdachte] dagbehandeling bij Het Palmhuis volgt. Indien de feiten bewezen blijken, dient een confrontatie plaats te vinden met zijn gedrag. het Palmhuis is ook hier de aangewezen plaats voor. Verdachte zou ook een dadertherapie bij De Waag moeten volgen gericht op de ontwikkeling van zijn seksualiteit. Dit alles onder casemanagement van de jeugdreclassering. De raad is op grond van onder andere de eigen bevindingen van mening dat gezien de ernst van het delinquente gedrag de algemene veiligheid van personen en goederen in het geding is en het opleggen van de voorwaardelijke maatregel PIJ vereist is. Dit onder de bijzondere voorwaarde dat [verdachte] volledig meewerkt aan ambulante behandeling van zijn (verslavings)problematiek. De raad adviseert oplegging van de voorwaardelijke maatregel PIJ onder de bijzondere voorwaarde dat [verdachte] zich houdt aan de aanwijzingen van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, afdeling jeugdreclassering of Reclassering Nederland, ook als dit het volgen van een (dag)behandeling bij het Palmhuis en De Waag inhouden. (uit het onder 5. genoemde rapport:) De Jutters heeft het behandeladvies gezonden, dat na een intakegesprek met verdachte door drs. {C] van Het Palmhuis is opgesteld. Dit advies houdt onder meer het volgende in. Forensische dagbehandeling bij Het Palmhuis heeft enige kans van slagen binnen het volgende kader: - enig probleembesef bij de ouders en een sterke motivatie om [verdachte] te ondersteunen bij zijn behandeling en actieve deelname aan ouderbegeleiding; - wanneer [verdachte] voor de aanranding veroordeeld wordt, is naast forensische dagbehandeling, behandeling op de seksuele ontwikkeling c.q. gedrag noodzakelijk. - dagbehandeling bij Het Palmhuis houdt onder meer in van maandag tot en met vrijdag van 8.30 tot 15.30 aanwezig zijn. Buiten deze tijden is een gestructureerde begeleiding waarbinnen voldoende controle en sturing is, noodzakelijk om de kans op recidive te verkleinen. Hierbij kan gedacht worden aan ITB-Harde Kern. (uit het onder 3. genoemde rapport van 5 september 2007:) [verdachte] geeft aan geen problemen te ervaren. Hoogstens dat hij vaak last heeft van de politie die hem verdenkt van delicten. [verdachte] ontkent de meeste delicten die hem telastgelegd worden. Ook de ouders geven aan geen problemen te ervaren. Gezien de ernst van de delicten en de onderliggende problematiek vindt ITB Harde Kern een intensieve behandeling geïndiceerd. ITB Harde Kern twijfelt aan de slagingskans van ambulante behandeling mede gezien de houding van [verdachte]. ITB Harde Kern is van mening dat een voorwaardelijke PIJ geïndiceerd is maar wil toch een schorsing verzoeken onder de voorwaarden van dagbehandeling bij Het Palmhuis, behandeling bij De waag en ITB Harde Kern. Dit met name om garantie te hebben wanneer een van de trajecten niet slaagt, [verdachte] binnen 24 uur weer gesloten zit. Dit om mogelijke slachtoffers te voorkomen. De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapporten in die zin dat zij van enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid zal uitgaan en van de noodzaak van behandeling van verdachte. Mevrouw [D], medewerker van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, afdeling jeugdreclassering, ITB-Harde Kern trajectbegeleider, heeft als getuige-deskundige ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard. "ITB vindt een voorwaardelijke PIJ geïndiceerd, maar acht behandeling in het kader van voorwaarden bij schorsing aangewezen. We denken dat behandeling van [verdachte] alleen zal kunnen slagen als die onder voorwaardelijke schorsing kan plaatsvinden en we zijn zelfs alleen in dat kader bereid om verdachte te behandelen." Mevrouw [E] van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, afdeling jeugdreclassering en mevrouw [C], als psycholoog verbonden aan Het Palmhuis, hebben zich als getuige-deskundigen ter terechtzitting achter dit standpunt geschaard. Mevrouw [C] voornoemd heeft verklaard dat zij de ouders heeft gesproken, wier medewerking en probleembesef een voorwaarde voor enige kans van slagen van forensische dagbehandeling zou zijn. De ouders gaan uit van de onschuld van verdachte maar hebben haar gezegd dat zij bij bewezenverklaring van de feiten door de rechtbank in de schuld van [verdachte] zullen meegaan. Dit vormt ingang voor behandeling van [verdachte] bij De Waag. Zij heeft tevens aangegeven dat een dilemma is dat bij behandeling in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis, geen uitspraak van de rechtbank bestaat en dus niet duidelijk is welke feiten de rechtbank bewezen acht. Ook dr. [F] heeft door de ontkenning door verdachte geen advies kunnen geven. De ontkenning door verdachte is ook een factor die behandeling belemmert, maar de feiten die verdachte wel bekend heeft, zijn naar het oordeel van De Waag mogelijk voldoende ingang voor een start van een delictbespreking. Ook voor De Waag zal het moeilijk worden om de behandeling wat betreft het zedendelict, te realiseren. Het Palmhuis verkiest behandeling in het kader van een vonnis. De mogelijkheid om [verdachte] bij schending van een schorsende voorwaarde binnen 24 uur weer op te pakken, weegt met het oog op het recidivegevaar echter zwaarder. Behandeling in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis is een second-best optie. Mevrouw [E] voornoemd heeft als getuige-deskundige meegedeeld dat de behandeling gericht wordt op de feiten die verdachte bekent en dat men bij behandeling in het kader van een schorsing hoopt dat bij verdachte een en ander wordt geactiveerd, zodat ook de andere feiten mogelijk aandacht krijgen. Bij een ontkennende verdachte kan kennis van de belevingswereld worden opgedaan als de feiten op een abstracte wijze besproken worden, aldus [E]. De rechtbank stelt vast dat de deskundigen zich hebben ingespannen om een voor verdachte passende en voor de maatschappij aanvaardbare ambulante behandeling te kunnen vormgeven. De rechtbank constateert bij alle deskundigen een sterke twijfel omtrent het slagen hiervan. Behandeling wordt slechts in het kader van een schorsing mogelijk geacht, met het oog op de noodzakelijk geachte mogelijkheid om verdachte vrijwel direct te kunnen laten vastzetten als hij zich niet goed aan de voorwaarden zou houden, zo groot is het gevaar van recidive en de onzekerheid van welslagen van het plan. De rechtbank is er, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, onvoldoende van overtuigd dat ambulante behandeling voldoende kans van slagen heeft om het recidivegevaar tot een voor de maatschappij aanvaardbaar niveau terug te brengen. Bij dit oordeel speelt met name een rol dat verdachte belangrijke feiten, die vooral de aanleiding vormen voor de noodzaak van behandeling, ontkent. De rechtbank heeft onvoldoende vertrouwen dat verdachte, die niettegenstaande alle belastende verklaringen in zijn ontkenning volhardt, bij een behandeling voldoende inzicht zal kunnen geven in zijn belevingswereld en met name in zijn delictgedrag. De ernst en het karakter van de door verdachte ontkende feiten, maken juist dat op dat delictgedrag behandeling noodzakelijk en gewaarborgd moet zijn. Voorts weegt in het nadeel van ambulante behandeling dat de noodzakelijke medewerking van de ouders toch zeer betrekkelijk zal zijn als er geen veroordelend vonnis is, dat zij verdachte in het verleden onvoldoende begrensd hebben, dat zij geen problemen bij verdachte ervaren en dat verdachte in hun huis wapens en munitie op zijn kamer voorhanden had. De directe noodzaak van behandeling staat vast en dient naar het oordeel van de rechtbank zonder enige twijfel of voorwaarden te worden ingezet. Voor verdachte en zijn omgeving dient duidelijkheid te bestaan over de feiten, over de gedragsproblemen bij verdachte en over de daarvoor noodzakelijke behandeling. Zij heeft naar het oordeel van de rechtbank meer kans van slagen bij directe duidelijkheid voor alle betrokkenen in dit veroordelend vonnis. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de gepleegde delicten en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. De rechtbank adviseert de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ten uitvoer te leggen in een inrichting die aansluit bij de persoonlijkheid van verdachte, zoals beschreven in de rapporten. De inbeslaggenomen goederen Met betrekking tot het inbeslaggenomene vermeld op de beslaglijst, voorzien van parketnummer 09.758395-06, te weten 1.9 gram gedroogde henneptop, 2.4 gram gedroogde henneptop en 21.5 gram hashish, overweegt de rechtbank dat dit goederen betreft die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, zodat zij daarvan de onttrekking aan het verkeer zal gelasten. Met betrekking tot het inbeslaggenomene vermeld op de beslaglijst, voorzien van parketnummer 09.758395-06, te weten 1 mobiele telefoon (blauw), 1 mobiele telefoon (wit) en 2 simkaarten overweegt de rechtbank dat deze aan de verdachte dienen te worden teruggegeven. Van de beslaglijst is een kopie gevoegd bij dit vonnis, gemerkt C. Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 1.590-. De verdachte en de raadsvrouw hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag als door de benadeelde partij geleden immateriële schade kan worden toegewezen. Aannemelij is namelijk dat deze schade het gevolg is van het onder 1. en 2. en 3. bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij kan hoofdelijk worden toegewezen. Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. en 2. en 3. bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.590- ten behoeve van het slachtoffer mevrouw [benadeelde partij]. Toepasselijke wetsartikelen De artikelen: 33b, 36f, 77a, 77g, 77h, 77s, 77v, 77gg, 310, 312, 317 en 246 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding met parketnummer 09.930721-06 onder 1. primair telastgelegde feit en het hem bij dagvaarding met parketnummer 09.931559-06 onder 1. en heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09.758395-06 onder 1., 2., 3. en 4., bij dagvaarding met parketnummer 09.931559-06 onder 2. en bij dagvaarding met parketnummer 09.930721-06 onder 1. subsidiair en 2., zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: 09.758395-06 feit 1.: DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN; feit 2.: AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN; feit 3.: FEITELIJKE AANRANDING VAN DE EERBAARHEID; feit 4.: HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN WAPEN VAN CATEGORIE II, en HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE; t.t.g 09.931559-06: feit 2.: OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN; t.t.g. 09.930721-06 feit 1. subsidiair: VERNIELING; feit 2. EENVOUDIGE BELEDIGING; verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar; legt verdachte op de maatregel van PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR JEUGDIGEN; in verzekering gesteld op 13 december 2007 in voorlopige hechtenis gesteld op 15 december 2006; beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomene vermeld op de beslaglijst, voorzien van parketnummer 09.758395-06, te weten 1.9 gram gedroogde henneptop, 2.4 gram gedroogde henneptop en 21.5 gram hashish beveelt de teruggave aan verdachte van: het inbeslaggenomene vermeld op de beslaglijst, voorzien van parketnummer 09.758395-06, te weten 1 mobiele telefoon (blauw), 1 mobiele telefoon (wit) en 2 simkaarten; wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ad € 1.590- (zegge vijftienhonderdnegentig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij; met bepaling dat indien en voorzover de mededader van verdachte dit bedrag zou hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd. legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.590- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen; bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. E. Timmermans, kinderrechter, voorzitter, mr. H.M.D. de Jong, kinderrechter, mr. M.B.T.G. Steeghs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2007. mr. Steeghs buiten staat zijnde dit vonnis mede te ondertekenen