Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4005

Datum uitspraak2007-09-07
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4999 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/4999 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 juni 2005, 04/2444, (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.H. den Otter, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heft plaatsgevonden op 27 juli 2007. Appellante noch haar bovengenoemde gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. P.N. Klootwijk. II. OVERWEGINGEN Appellante heeft rugletsel opgelopen als gevolg van een ski-ongeval. In verband daarmee heeft zij, voorheen werkzaam als advocaat-stagiaire voor 40 uur per week, zich per 24 september 1999 ziek gemeld. Aan haar is na afloop van de wettelijke wachttijd per 22 september 2000 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling is zij onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv, die heeft vastgesteld dat onder andere sprake is van een (lichte) s-vormige scoliose, dat er bij appellante beperkingen bestaan die hij heeft vastgelegd in een functionele mogelijkheden lijst (FML), maar dat er desondanks wel benutbare arbeidsmogelijkheden aanwezig zijn in rugsparende arbeid. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens blijkens diens rapport van 28 mei 2004 enkele voor appellante geschikt te achten functies geselecteerd en vastgesteld, dat het verlies aan verdiencapaciteit valt te stellen op 10,8%. Bijgevolg heeft het Uwv bij besluit van 2 juni 2004 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken met ingang van 29 juli 2004. Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij is onder meer gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij de geduide functies in verband daarmee niet kan uitoefenen. Ter ondersteuning van haar stellingen is een schrijven overgelegd van W.R. Strack van Schijndel-van Hanswijk, neuroloog, van 17 mei 2001 alsmede zijn verklaringen in het geding gebracht van X.P.N.M. Mallens, arts orthomanuele geneeskunde, R.J. Zweedijk, osteopaat en van haar fysiotherapeut en haar huisarts. Het Uwv heeft na advies van de bezwaarverzekeringsarts - die de FML nog heeft aangescherpt - en de bezwaararbeidsdeskundige, die één minder geschikte functie heeft vervangen door een meer rugsparende, bij besluit van 21 oktober 2004 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard. Het namens appellante tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen, dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de bezwaarverzekeringsarts op de hoogte was van alle door appellante geuite klachten en de door haar in bezwaar overgelegde informatie. Er is gelet op alle voorhanden zijnde gegevens geen reden om aan te nemen dat het Uwv is uitgegaan van te geringe medische beperkingen bij appellante. Met betrekking tot het arbeidskundig aspect van de schatting heeft de rechtbank opgemerkt er door met name het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende van overtuigd te zijn dat de door deze geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. Namens appellante zijn in hoger beroep voornamelijk de eerder aangevoerde grieven herhaald. De Raad oordeelt als volgt. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad kan hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist geheel onderschrijven en voegt daaraan nog toe, dat (ook) de Raad van oordeel is dat - met name na de bijstelling van de FML in bezwaar - niet gezegd kan worden dat te weinig beperkingen in aanmerking zijn genomen ten aanzien van de belastbaarheid van appellante. De door appellante overgelegde (medische) informatie doet daar niet dan wel onvoldoende aan af. Tevens merkt de Raad op, dat niet gebleken is dat de belasting van de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overtreft. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 september 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. JL