Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4009

Datum uitspraak2007-09-20
Datum gepubliceerd2007-09-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers71402 / KG ZA 07-162
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Bewoner standplaats dient schutting te verwijderen zodat de gemeente meer standplaatsen kan realiseren. Hieraan doet eventueel gebruiksrecht van perceel niet af nu gebruiksrecht beƫindigd (opgezegd) is. Tweewegenleer: gebruik privaatrecht geen doorkruising publiekrecht.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK DORDRECHT Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 71402 / KG ZA 07-162 Vonnis in kort geding van 20 september 2007 in de zaak van de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE DORDRECHT, zetelend te Dordrecht, eiseres, procureur mr. H.A.H.W. Meijer, tegen [gedaagde], wonende te Dordrecht, gedaagde, advocaat mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam. Partijen zullen hierna de gemeente Dordrecht en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van [gedaagde] - de producties van de gemeente Dordrecht - de producties van [gedaagde]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [gedaagde] huurt sinds 1 januari 1989 van de gemeente Dordrecht een standplaats aan de [adres ] te Dordrecht. Het bestemmingsplan "Oud en Nieuw Krispijn" van 1 februari 2005 geeft de drie bestaande woonwagens (van [gedaagde] en twee familieleden) aan alsmede de mogelijkheid van uitbreiding van deze woonwagenlocatie met maximaal twaalf standplaatsen. 2.2. De gemeente Dordrecht heeft met [gedaagde] vanaf begin 2005 overleg gevoerd over het sluiten van een nieuwe huurovereenkomst, het opheffen van illegale situaties en de aanleg van de twaalf nieuwe standplaatsen. [gedaagde] heeft een aantal illegale situaties opgeheven, onder meer door verwijdering van een paardenstal. Voorts heeft [gedaagde] heeft een door hem geplaatste betonnen schutting verplaatst. 2.3. De gemeente Dordrecht heeft aan [gedaagde] een brief de dato 22 december 2005 gestuurd waarin wordt gesteld dat een aantal tussen de gemeente Dordrecht [gedaagde] gemaakte afspraken -als verwoord in de brief- wordt bevestigd. In de brief staat onder meer: "De huidige erfafscheiding aan de westzijde en zuidzijde dient verwijderd te worden. Indien u de erfafscheiding wenst te verplaatsen naar de grens van de bestaande standplaatsen en het gemeenschappelijke erf is dat alleen mogelijk indien u hiervoor bouwvergunning aanvraagt. De exacte grens van het gemeenschappelijke erf en de standplaats aan westzijde en zuidzijde zal door de gemeente worden uitgezet." 2.4. [gedaagde] heeft een bouwvergunning aangevraagd voor de door hem verplaatste betonnen schutting, welke vergunning hem door de gemeente Dordrecht is verleend bij besluit van 25 april 2006. 2.5. De gemeente Dordrecht is eigenaar van de (in geding zijnde) grond waaromheen thans de betonnen schutting van [gedaagde] is geplaatst. 3. Het geschil 3.1. De gemeente Dordrecht vordert - samengevat - dat [gedaagde] een perceel grond waaromheen thans de betonnen schutting is geplaatst, ontruimt op straffe van verbeurte van een dwangsom. De gemeente Dordrecht stelt een schade te lijden van EUR 20.000 per maand als [gedaagde] het perceel niet ontruimt. De gemeente Dordrecht heeft haast omdat het perceel nodig is voor de aanleg van nieuwe standplaatsen, die in 2008 aangelegd moeten zijn, zodat zich daarop mensen kunnen vestigen die nu nog wonen op de -te sluiten-locatie Wieldrechtse Zeedijk. Om tijdig de standplaatsen gereed te hebben dient volgens de gemeente Dordrecht spoedig een aanvang te worden gemaakt met de voorbereidende (grond-) werkzaamheden, hetgeen niet mogelijk is als [gedaagde] niet zijn schutting op de litigieuze grond weghaalt. 3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang gegeven. Het verweer van [gedaagde] dat hij inmiddels al enige jaren in overleg is met de gemeente Dordrecht doet hieraan niet af, nu vast staat dat dit overleg niet tot overeenstemming heeft geleid over hetgeen thans in geding is. Aannemelijk is dat de tijd thans begint te dringen. De gemeente Dordrecht heeft onweersproken gesteld dat spoedig een aanvang gemaakt moet worden met de (bodem-) werkzaamheden die vereist zijn om de standplaatsen in de loop van 2008 gereed te hebben. 4.2. Niet in geding is dat de gemeente Dordrecht eigenaar is van het in geding zijnde perceel met daarop de schutting van [gedaagde]. Als eigenaar staat het de gemeente Dordrecht in beginsel vrij om met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken en behoeft enige inbreuk op dat recht niet geduld te worden. Dit wordt anders indien en voor zover tussen de gemeente Dordrecht en [gedaagde] andersluidende afspraken zijn gemaakt over dit perceel. Een bestuursrechtelijke vergunning verschaft weliswaar een recht jegens de overheid maar doet als zodanig nog niet af aan het eigendomsrecht van een eigenaar. 4.3. Van huur van het betwiste perceel is naar voorlopig oordeel geen sprake, nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] huur betaalt voor het litigieuze perceel met daarop de schutting. 4.4. [gedaagde] voert aan een gebruiksrecht te hebben voor het betwiste perceel. Of de gemeente Dordrecht aan [gedaagde] een (civielrechtelijk) gebruiksrecht heeft verleend, kan in een kort geding niet worden vastgesteld -daartoe zou bewijslevering nodig zijn- maar is in ieder geval niet op voorhand uitgesloten. Met name in de brief van de gemeente Dordrecht aan [gedaagde] van 22 december 2005 lijkt daarvoor steun te vinden, nu daarin staat dat [gedaagde] de schutting heeft te verplaatsen naar een -door de gemeente Dordrecht zelf- uit te zetten grens. Dit lijkt te wijzen op instemming van de gemeente Dordrecht met gebruik door [gedaagde] van het perceel waarvan de schutting de afbakening vormt. Dit kan [gedaagde] echter niet baten. Een zodanig gebruiksrecht valt immers juridisch te kwalificeren als een duurovereenkomst. Naar hun aard zijn duurovereenkomsten opzegbaar na een redelijke termijn. De correspondentie die de gemeente Dordrecht heeft gevoerd met [gedaagde] over het verwijderen van de schutting laat er geen misverstand over bestaan dat de gemeente Dordrecht beoogt de duurovereenkomst op te zeggen en dat [gedaagde] de schutting had te verwijderen (brieven van de gemeente Dordrecht van in ieder geval 14 juli 2006 en 24 mei 2007). Voldoende aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat een redelijke opzegtermijn in acht is genomen, gelet op het tijdsverloop sinds aanvang van deze correspondentie. Of de stelling van de gemeente Dordrecht juist is dat zij steeds aan [gedaagde] heeft voorgehouden dat het recht om de schutting te bestemder plekke te geplaatst te houden slechts tijdelijk was, is niet duidelijk geworden in deze procedure. Dit kan echter verder in het midden blijven. Ook zonder dat aan de eventuele duurovereenkomst een zodanige expliciet voorwaarde was verbonden, was de duurovereenkomst opzegbaar. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die de opzegging voorshands naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken. 4.5. [gedaagde] voert nog aan dat de gemeente Dordrecht met onderhavige procedure een publiekrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Voor beantwoording van de vraag of de gemeente Dordrecht langs privaatrechtelijke weg het gevorderde kan afdwingen, is, wanneer een betreffende publiekrechtelijke regeling niet in beantwoording van die vraag voorziet, beslissend of het volgen van die weg de bestuursrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist, waarbij onder meer van belang is of de gemeente Dordrecht door gebruikmaking van een publiekrechtelijke regeling een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van de privaatrechtelijke weg. Echter, van welke publiekrechtelijke regeling op het gebied van ruimtelijke ordening, huisvestingsbeleid of van enig andere bestuurstaak de gemeente Dordrecht gebruik had moeten maken is niet duidelijk gemaakt. Waarom in deze sprake is van meer dan een privaatrechtelijk geschil over de eigendom en het gebruik van een perceel valt niet in te zien. 4.6. De gemeente Dordrecht heeft toegezegd dat bij uitvoering van de bouw-/ grondwerkzaamheden maatregelen zullen worden getroffen ter voorkoming van schade en hinder voor omwonenden. Dat [gedaagde] (niettemin) schade zal lijden door de geplande werkzaamheden heeft hij iet voldoende onderbouwd. 4.7. Het gevorderde wordt mitsdien (grotendeels) toegewezen. 4.8. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat de gemeente Dordrecht gemachtigd wordt de verwijdering zelf uit te (doen) voeren. 4.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente Dordrecht worden begroot op: - dagvaarding EUR 84,31 - vast recht 251,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.151,31 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. veroordeelt [gedaagde] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis: van het perceel kadastraal bekend gemeente Dordrecht sectie K nr. 9045 (ged.) respectievelijk 8759 (ged.), het op productie 1 met stippellijn rondom standplaats nr. 11 aangegeven perceelsgedeelte te ontruimen en ontruimd te houden met al de zijnen en het zijne, inclusief verwijdering van de schutting, de bestrating en alle daarop aanwezige goederen, en de strook grond ter vrije beschikking te stellen aan de gemeente Dordrecht, en met machtiging, indien [gedaagde] met bovenstaande in gebreke blijft, van de gemeente Dordrecht de bevolen verwijdering zelf zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie op kosten van [gedaagde] te doen uitvoeren; 5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente Dordrecht tot op heden begroot op EUR 1.151,31; 5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 5.4. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2007.