Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4012

Datum uitspraak2007-09-21
Datum gepubliceerd2007-09-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4431 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingangsdatum WAO-uitkering. Niet buiten staat zijn gedurende de gehele periode om een aanvraag in te dienen.


Uitspraak

05/4431 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 17 juni 2005, 04/1557 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 september 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft op 21 april 2006, 28 december 2006 en 1 juli 2007 nadere toelichtingen op zijn hoger beroep ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2007. Appellant was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door J.F.J.A. Jennekens. II. OVERWEGINGEN Appellant heeft op 19 januari 1999 een aanvraag gedaan voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Na specialistische informatie te hebben ingewonnen bij het psychologisch adviesbureau Lijftogt en na verzekeringsgeneeskundige rapportages van juni en december 1999, heeft het Uwv aan appellant bij besluit van 31 maart 2000 een uitkering toegekend krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 19 januari 1998. Namens appellant is bij brief van 8 september 2001 verzocht de WAO-uitkering eerder te doen ingaan, omdat diens arbeidsongeschiktheid al in 1984 zou zijn ingetreden. Het Uwv heeft dit verzoek bij besluit van 3 november 2003 afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het kader van dit bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink op 5 mei/10 juni 2004 rapport uitgebracht. Daarin geeft hij aan, dat de psychische toestand van appellant sedert 1984 steeds slechter is geworden, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een gedwongen opname in het psychiatrisch ziekenhuis Duin en Bosch (van oktober 1998 tot 15 februari 1999). Diens toestand was echter volgens deze arts niet zodanig dat hij in de gehele periode 1984-1999 buiten staat was om een aanvraag voor een WAO- uitkering te doen. Bij besluit van 8 juli 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv onder meer overwogen, dat appellant in de genoemde periode niet aldoor psychotisch of ernstig depressief of opgenomen is geweest en dat hij niet (steeds) buiten staat is geweest om zelf of via derden een aanvraag in te dienen. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft hij een aantal omstandigheden genoemd – onder andere dat hij de bijstandsuitkering die voor hem was aangevraagd, weer kwijt is geraakt omdat hij geen gegevens meer doorgaf – die aangeven dat de conclusie van het Uwv onjuist is te achten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen, dat de psychische situatie van appellant sedert 1984 weliswaar steeds slechter is geworden, maar dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aan te wijzen die de conclusie rechtvaardigen dat appellant gedurende de hele periode in geding niet in staat was om enige actie te ondernemen die kon leiden tot het doen van een WAO-aanvraag. Medische of andere gegevens die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel heeft appellant niet in geding gebracht. Appellant heeft in hoger beroep voornamelijk de in eerste aanleg aangevoerde grieven herhaald. De Raad oordeelt als volgt. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad heeft in de gedingstukken en overige gegevens onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden voor de stelling van appellant dat hij de gehele periode, van 1984 tot begin 1999, in een zodanige psychische toestand heeft verkeerd, dat hij noch zelf noch via derden een aanvraag om uitkering heeft kunnen indienen. Dat van de zijde van voornoemd ziekenhuis Duin en Bosch in een brief van 15 december 1998 is aangegeven dat appellant al jaren arbeidsongeschikt moet zijn geweest, brengt nog niet mee dat hij bijgevolg ook buiten staat was tot het doen van een aanvraag als hier bedoeld. Het Uwv heeft dan ook met recht geen bijzonder geval aanwezig geacht als bedoeld in artikel 35, tweede lid, tweede volzin van de WAO. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een veroordeling in de proceskosten acht de Raad geen termen aanwezig. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.Riphagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 september 2007. (get.) J.W. Schuttel. (get.) W.R. de Vries. JL